Magische truffels geen voedingsmiddelen geen verlaagd btw-tarief
VOF A houdt zich bezig met de verkoop van magische truffels via een winkel en een webshop. Magische truffels zijn geen truffels in de gebruikelijke zin des woords, maar schimmels die groeien onder de grond tussen de zwamdraden van bepaalde paddenstoelen. Ze worden ook wel ‘sclerotia’ genoemd en vormen een overlevingsmechanisme voor het organisme in periodes van grote droogte, waaruit nadien nieuwe paddenstoelen kunnen groeien. Magische truffels bevatten psychoactieve stoffen, te weten psilocine en psilocybine. Anders dan paddo’s, die eveneens deze stoffen bevatten, vallen magische truffels niet onder de Opiumwet en kunnen daarom vrij worden gekweekt en verhandeld.
De vraag is of op de levering van magische truffels het verlaagde btw-tarief van toepassing is, waarbij meer specifiek in geschil is of magische truffels voedingsmiddelen zijn als bedoeld in post a.1 Tabel I Wet OB.
Volgens Rechtbank Noord-Holland zijn magische truffels geen voedingsmiddelen als bedoeld in post a.1 Tabel I Wet OB. Op de levering van magische truffels is het verlaagde btw-tarief dan ook niet van toepassing. Het beroep van VOF A op het rechtzekerheidsbeginsel faalt. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. VOF A heeft recht op een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
10-06-2022
Datum publicatie
12-08-2022
Zaaknummer
AWB – 20 _ 5316
Rechtsgebieden
Bestuursrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie
Magische truffels zijn geen voedingsmiddelen als bedoeld in post a.1 van Tabel I bij de Wet OB 1968. Op de levering van magische truffels is het verlaagde tarief als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a, van de Wet OB 1968 dan ook niet van toepassing. Het beroep van eiseres op het rechtzekerheidsbeginsel faalt. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Eiseres heeft recht op een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5316
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juni 2022 in de zaak tussen
V.O.F. [eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R.J. de Jong),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft voor het vierde kwartaal van 2019 € 25.773 omzetbelasting op aangifte voldaan.
Eiseres heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2020 het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend. De stukken zijn over en weer in afschrift verstrekt.
Het onderzoek ter zitting is met instemming van beide partijen achterwege gebleven.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres houdt zich bezig met de verkoop van magische truffels via een winkel in [vestigingsplaats] en via een webshop op www. [eiseres] .nl. Magische truffels zijn geen truffels in de gebruikelijke zin des woords, maar schimmels die groeien onder de grond tussen de zwamdraden van bepaalde paddenstoelen. Ze worden ook wel ‘sclerotia’ genoemd en vormen een overlevingsmechanisme voor het organisme in periodes van grote droogte, waaruit nadien nieuwe paddenstoelen kunnen groeien. Magische truffels bevatten psychoactieve stoffen, te weten psilocine en psilocybine. Anders dan paddo’s, die eveneens deze stoffen bevatten, vallen magische truffels niet onder de Opiumwet en kunnen daarom vrij worden gekweekt en verhandeld.
2. Bij de verkoop van magische truffels heeft eiseres in het onderhavige tijdvak aan haar afnemers omzetbelasting in rekening gebracht naar het algemene tarief ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
3. Eiseres heeft de onder rechtsoverweging 2 genoemde omzetbelasting op aangifte voldaan. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. Daarbij heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de levering van magische truffels is belast naar het verlaagde tarief ingevolge artikel 9, tweede lid, onder a, van de Wet OB.
Geschil
4. In geschil is of op de levering van magische truffels het verlaagde tarief als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a, van de Wet OB van toepassing is, waarbij meer specifiek in geschil is of magische truffels voedingsmiddelen zijn als bedoeld in post a.1 van Tabel I bij de Wet OB (de Tabelpost).
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat magische truffels vallen onder het verlaagde tarief en heeft daarvoor aangevoerd dat het begrip voedingsmiddelen in de Tabelpost ruim moet worden opgevat. Eiseres verwijst daarvoor naar de desbetreffende Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1987/88, 20 506, nr. 3, p. 6. Eiseres stelt verder dat magische truffels naar maatschappelijke opvattingen voedingsmiddelen zijn, omdat ze oraal worden geconsumeerd door de eindverbruiker. Daaraan doet niet af dat ze een hallucinerende werking hebben, omdat differentiatie naar het doel waarmee eet- en drinkwaren worden geconsumeerd leidt tot verstoring van de neutraliteit van de omzetbelasting. Volgens eiseres voldoen magische truffels aan de definitie van artikel 2 van de Verordening van de EG, nr. 178/2002, zijn magische truffels door de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) aangemerkt als consumptiegoed in de zin van de Warenwet, voldoen ze aan de omschrijving van “levensmiddelen” in het arrest van het Hof van Justitie van de EU (HvJ) van 1 oktober 2020, nr. C‑331/19, ECLI:EU:C:2020:786 (het arrest X), en is uit onderzoek gebleken dat magische truffels voedingsstoffen bevatten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijke organisme en zelfs een veel hogere calorische waarde hebben dan reguliere voedingsmiddelen als aardappelen, champignons en culinaire truffels. Voorts is volgens eiseres het rechtszekerheidsbeginsel geschonden en is vertrouwen te ontlenen aan de bestendige gedragslijn ten aanzien van paddo’s. Omdat het volgens eiseres om een breed levende rechtsvraag gaat, er grote belangen spelen en verwacht kan worden dat daarover vele procedures zullen worden gevoerd, stelt zij voor hierover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad.
6. Mocht de rechtbank niet overgaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, dan concludeert eiseres tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een teruggaaf omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2019.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de levering van magische truffels is belast naar het algemene tarief en heeft daarvoor aangevoerd dat magische truffels genotmiddelen zijn, als bedoeld in de Memorie van Toelichting bij Tabel I, die zijn uitgesloten van het verlaagde tarief. Magische truffels worden geconsumeerd vanwege hun hallucinerende werking en kwalificeren daarom niet als voedingsmiddel in de zin van post a.1 van Tabel I bij de Wet OB. De Warenwet, waarnaar eiseres verwijst, heeft een breed toepassingsbereik, terwijl de toepassing van het verlaagde tarief strikt moet worden uitgelegd. Gelet op de Algemene aantekening bij Tabel I is het niet de bedoeling dat producten die verboden middelen (psilocine en psilocybine) bevatten en die worden verkocht vanwege de hallucinerende werking, onder het verlaagde tarief vallen. Uit de jurisprudentie van het HvJ valt af te leiden dat het de lidstaten is toegestaan het verlaagde tarief selectief toe te passen. Er is geen soortgelijkheid tussen magische truffels en reguliere eet- en drinkwaren. Evenals eiseres wijst ook verweerder op het arrest X, maar hij concludeert daaruit dat magische truffels geen voedingsmiddelen zijn omdat ze geen of nauwelijks voedingsstoffen bevatten en, mede daardoor, de consumptie daarvan andere effecten beoogt dan die welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijk organisme. Volgens verweerder vindt zijn standpunt steun in het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2082, waarbij werd overwogen dat sekslustopwekkende middelen geen voedingsmiddelen zijn omdat ze zijn samengesteld en worden verkocht voor andere effecten dan die welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijk organisme. Omdat volgens verweerder de Hoge Raad daarmee al voldoende invulling heeft gegeven aan het arrest X, acht verweerder het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad niet nodig. Het rechtszekerheidsbeginsel is niet geschonden, aldus verweerder.
8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 98, eerste en tweede lid, van de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de Richtlijn) kunnen de lidstaten een of twee verlaagde tarieven toepassen op leveringen en diensten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage III bij de Richtlijn (Bijlage III).
10. Post 1) van Bijlage III luidt: “Levensmiddelen (met inbegrip van dranken, maar met uitsluiting van alcoholhoudende dranken) voor menselijke en dierlijke consumptie, levende dieren, zaaigoed, planten en ingrediënten die gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen, alsmede producten die gewoonlijk bestemd zijn ter aanvulling of vervanging van levensmiddelen”.
11. De Tabelpost luidt als volgt:
1. Voedingsmiddelen, te weten:
a. eet- en drinkwaren die plegen te worden aangewend voor menselijke consumptie;
b. producten die kennelijk zijn bestemd om te worden aangewend voor de bereiding van de onder a bedoelde eet- en drinkwaren en daarin geheel of ten dele opgaan;
c. producten die zijn bestemd om te worden aangewend als aanvulling op dan wel ter vervanging van de onder a bedoelde eet- en drinkwaren; met dien verstande dat tot de voedingsmiddelen niet worden gerekend alcoholhoudende dranken.
12. De Algemene aantekening bij Tabel I luidt: “Tot tabel I behoren niet pootgoed en land- en tuinbouwzaden die kunnen worden aangewend om planten of vruchtlichamen van schimmels uit voort te laten komen of te doen komen die voorkomen op lijst I of lijst II behorende bij de Opiumwet.”
13. Zoals uit de stukken naar voren komt en tussen partijen ook niet in geschil is, worden magische truffels geconsumeerd door ze op te eten. In zoverre zijn het dus eetwaren als bedoeld in de Tabelpost. Van absoluut verboden producten is geen sprake. Naar eiseres heeft aangevoerd en de rechtbank juist acht zijn magische truffels (in de door eiseres verkochte vorm) niet te rangschikken onder één van de categorieën van lijst I en lijst II die behoren bij de Opiumwet. Evenmin vallen ze onder de hiervoor geciteerde Algemene aantekening bij Tabel I, aangezien de magische truffels niet kunnen worden aangemerkt als pootgoed dan wel land- of tuinbouwzaden. Het feit dat magische truffels een zekere mate van vergelijkbaarheid vertonen met paddo’s, die wél zijn opgenomen op lijst II behorende bij de Opiumwet, maakt niet dat zij hebben te gelden als (goederen bestemd voor de kweek van) absoluut verboden producten.
14. Het bovenstaande neemt niet weg dat de lidstaten slechts een verlaagd tarief kunnen toepassen op leveringen en diensten die zijn genoemd in Bijlage III. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ moeten de kwalificaties van de in Bijlage III genoemde leveringen en diensten, als afwijking van de algemeen geldende voorschriften inzake de btw, strikt worden uitgelegd. Het geschil spitst zich daarmee toe op de vraag of magische truffels voldoen aan de (strikt uit te leggen) kwalificatie “levensmiddelen voor menselijke consumptie” als bedoeld in post 1) van Bijlage III.
15. In het arrest X overwoog het HvJ dat “elk product dat bestemd is voor menselijke consumptie en dat het menselijk organisme voorziet van voedingstoffen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van dat organisme (valt) onder de categorie in punt 1 van Bijlage III bij de Richtlijn, ook als met de consumptie van dat product tevens andere effecten worden beoogd. Een product dat geen of een volstrekt te verwaarlozen hoeveelheid voedingsstoffen bevat en waarvan de consumptie uitsluitend andere effecten beoogt dan die welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijk organisme, kan daarentegen niet onder die categorie vallen”.
16. Bij het hierboven aangehaalde arrest verklaarde het HvJ voor recht dat “de begrippen „levensmiddelen voor menselijke consumptie” en „producten die gewoonlijk bestemd zijn ter aanvulling of vervanging van levensmiddelen” in punt 1 van bijlage III bij richtlijn 2006/112/EG (…) aldus (moeten) worden uitgelegd dat zij betrekking hebben op alle producten met voedingsstoffen die dienen voor de opbouw, de energievoorziening en de regulering van het menselijk organisme en noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van dat organisme, die worden geconsumeerd om die stoffen toe te dienen”.
17. In vervolg op het hierboven aangehaalde arrest van het HvJ overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2082, dat de in die zaak aan de orde zijnde producten op de verpakkingen ervan worden aangeprezen als sekslustopwekkende middelen en ook als zodanig worden gebruikt. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat zij zijn samengesteld en worden verkocht voor andere effecten dan die welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijk organisme. Omdat de producten niet met het oog op die al dan niet welbepaalde voedingsfunctie zijn samengesteld en worden verkocht, oordeelde de Hoge Raad dat zij daarom niet kunnen worden gerangschikt onder de Tabelpost en het niet van belang is of zij bestanddelen bevatten die op zichzelf beschouwd bevorderlijk zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijk organisme.
18. Uit de hierboven aangehaalde jurisprudentie maakt de rechtbank op dat, anders dan eiseres betoogt, bij de beantwoording van de vraag of bepaalde middelen (eetwaren) onder het verlaagde tarief vallen, niet alleen moet worden gelet op de samenstelling daarvan, oftewel het al dan niet aanwezig zijn van voor de mens noodzakelijke voedingsstoffen, maar ook op het doel waartoe de middelen worden ingenomen. Als met de consumptie louter een ander doel wordt beoogd dan het innemen van nuttige of noodzakelijke voedingsstoffen, is geen sprake van levensmiddelen in de zin van Bijlage III en kan ter zake van leveringen van die middelen het verlaagde tarief geen toepassing vinden. Aan het antwoord op de vraag of een bepaald middel volgens de gebruikelijke betekenis en naar maatschappelijke opvattingen een levens- of voedingsmiddel is, komt naar het oordeel van de rechtbank in dezen geen zelfstandige betekenis toe.
19. De rechtbank overweegt dat magische truffels in Nederland populair zijn geworden nadat de verkoop van paddo’s in 2008 werd verboden. Uit hetgeen over magische truffels is te vinden op de door eiseres gebruikte etiketten, komt naar voren dat magische truffels worden verkocht en geconsumeerd omdat ze stoffen bevatten die zorgen voor zogenoemde psychedelische, oftewel geestverruimende, effecten. Het innemen van magische truffels leidt tot hallucinaties, het feller zien van kleuren, het intenser beleven van geluiden en dergelijke ervaringen. De etiketten van de verpakte magische truffels bevatten bijvoorbeeld teksten als: “Are you ready for a fiesta del color!? A nice visual trip to the sunny side of life. Feels like a tropical holiday!”. Voorts bevatten de etiketten de volgende waarschuwende tekst: “Wees voorbereid. Weet wat je kan verwachten. Truffels veroorzaken een visuele en hallucinerende ervaring, beter bekend als een trip. Je zult bewuster zijn van jezelf en meer ontdekken over je persoonlijkheid dan je je kunt voorstellen. (…) Verkoop en gebruik onder de 18 jaar is niet toegestaan. Combineer truffels nooit met alcohol, medicijnen of andere drugs. Deelneming aan het verkeer of het besturen van machines is niet toegestaan. Wees bewust van het feit dat je reactievermogen drie keer zo traag is”.
20. Eiseres heeft aangevoerd dat magische truffels voedingsmiddelen zijn omdat ze een relatief hoge voedingswaarde hebben en worden geconsumeerd via de mond. De rechtbank overweegt dat magische truffels in kleine hoeveelheden – enkele tot circa 20 gram per keer – worden ingenomen, zodat de daarin voorkomende voedingsstoffen nauwelijks enig effect als zodanig kunnen hebben. Dat geldt a fortiori voor het geval van microdosering, waarbij zeer kleine hoeveelheden worden ingenomen. Op verkoopsites en in verkoopadvertenties wordt ook nooit met enig woord gerept over de voedingswaarde van magische truffels, maar wel over de geestverruimende werking ervan. Eiseres heeft de afdruk van een etiket in het geding gebracht. Daarop is vermeld dat het gaat om een consumptiegoed in de zin van de Warenwet, maar daarop is niets vermeld over voedingswaarde of iets in die geest. Wel is vermeld dat verkoop aan personen onder de 18 jaar niet is toegestaan en dat het gebruik door bepaalde personen onder bepaalde omstandigheden ten zeerste moet worden afgeraden.
21. Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat magische truffels weliswaar stoffen bevatten die nodig of nuttig kunnen zijn voor de instandhouding, de werking en de ontwikkeling van het menselijk organisme, maar dat magische truffels niet worden geconsumeerd om die voedingstoffen binnen te krijgen. De consumptie van magische truffels dient voor de gemiddelde consument uitsluitend een ander doel, namelijk het optreden van geestverruimende effecten. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat magische truffels geen levensmiddelen zijn in de zin van post 1) van Bijlage III. Dat koffie en thee (die gesteldelijk geen voedingswaarde hebben) en snoepgoed (dat wordt geconsumeerd alleen omdat het lekker gevonden wordt) wel onder het verlaagde tarief vallen, verandert niets aan het doel waarmee magische truffels plegen te worden geconsumeerd. Dat, naar eiseres heeft aangevoerd, magische truffels voldoen aan de definitie van artikel 2 van de Verordening van de EG nr. 178/2002 en door de VWA zijn aangemerkt als consumptiegoed in de zin van de Warenwet, brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. De Verordening 178/2002 en de voorschriften van de VWA hebben een ander toepassingsbereik en zijn uitgevaardigd met een geheel ander doel dan de wettelijke bepalingen inzake de heffing van omzetbelasting.
22. Eiseres heeft nog een beroep gedaan op het rechtszekerheidsbeginsel en heeft daarvoor het volgende aangevoerd. Paddo’s, en daarmee magische truffels, vielen onder het verlaagde tarief. Doordat per 1 december 2008 de verkoop van de paddo’s werd verboden, gold het verlaagde tarief niet langer voor die producten, maar aan de bestendige gedragslijn ten aanzien van de paddo’s heeft eiseres het vertrouwen ontleend dat het verlaagde tarief toepasbaar is gebleven voor de truffels. De Hoge Raad heeft in de arresten van 19 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3613) en 15 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1671) overwogen dat soortgelijke producten als magische truffels eetbaar zijn en daarom moeten worden aangemerkt als voedingsmiddelen. Pas in zijn arrest van 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2082, heeft de Hoge Raad een nieuwe interpretatie gegeven van het begrip voedingsmiddelen die plegen te worden aangewend voor menselijke consumptie. Voorts is pas met het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 31 maart 2022, nr. 2022-6334, Stcrt. 2022, vastgelegd dat magic truffels/sclerotia niet onder onderdeel a van Tabel I post 1 van de Wet OB vallen. Eiseres concludeert dat de uitspraak op bezwaar in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
23. Verweerder stelt dat hij altijd het standpunt heeft uitgedragen dat op de levering van magische truffels het algemene tarief van toepassing is, onder andere via een nieuwsbericht van 13 september 2019 op de website van de Belastingdienst. Dit standpunt is in overeenstemming met de wetsgeschiedenis. De wetgever heeft naar aanleiding van de arresten uit 2014 en 2015 bij het Belastingplan 2016 direct Tabel 1 bij de Wet OB aangepast, door een algemene aantekening toe te voegen, vanwege de onwenselijkheid van het toepassen van het verlaagde tarief op de levering van producten die worden gebruikt voor het kweken van verboden middelen. Daaruit blijkt dat het niet de bedoeling was dat magische truffels onder het verlaagde tarief zouden vallen. Verweerder concludeert dat van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel geen sprake is.
24. De rechtbank begrijpt dat eiseres met haar beroep op het rechtszekerheidsbeginsel bedoelt te betogen dat zij aan de uitleg die in de jurisprudentie werd gegeven aan het begrip voedingsmiddelen ten tijde van het doen van de aangifte omzetbelasting voor het vierde kwartaal 2019 het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de levering van magische truffels onderworpen zou zijn aan het verlaagde tarief. Dit betoog faalt. In het arrest van 19 december 2014 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder de begrippen ‘groente’ en ‘fruit’ vermeld in post a.3 van Tabel I bij de Wet OB dienen te worden begrepen ‘alle voor menselijke consumptie bestemde (dat wil zeggen eetbare) planten en plantendelen, vruchten en ook paddenstoelen (de vruchtlichamen van een zwam of schimmel)’, maar daaruit volgt niet dat de schimmel zelf als voedingsmiddel in de zin van post a.1 van Tabel I bij de Wet OB moeten worden aangemerkt. In het arrest van 15 juni 2015 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven (onder meer) over de kwalificatie van paddo’s als voedingsmiddelen. Anders dan verweerder heeft gesteld, volgt uit de naar aanleiding van dat arrest toegevoegde algemene aantekening niet dat magische truffels niet onder het begrip voedingsmiddelen vallen. De toevoeging heeft immers alleen betrekking op (pootgoed ten behoeve van) middelen die voortkomen op Lijst I of II van de Opiumwet. Aan de uitleg die in de jurisprudentie werd gegeven aan het begrip voedingsmiddelen heeft eiseres echter niet in algemene zin het vertrouwen kunnen ontlenen dat magische truffels (ook) als voedingsmiddelen worden aangemerkt. Het arrest heeft immers geen betrekking op de kwalificatie van magische truffels.
25. De rechtbank tekent hierbij aan dat de Hoge Raad reeds op 19 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:643) aan het HvJ prejudiciële vragen heeft gesteld over de uitleg van het begrip ‘levensmiddelen voor menselijke consumptie’ in Bijlage III waarop de Tabelpost is terug te voeren. Ten tijde van het doen van de aangifte omzetbelasting voor het vierde kwartaal 2019 was voor eiseres dus kenbaar dat over de uitleg van de Tabelpost in de rechtspraak onduidelijkheid bestond. Dat de Hoge Raad na beantwoording van de prejudiciële vragen door het HvJ in het arrest X pas in zijn arrest van 18 december 2020 een nieuwe uitleg heeft gegeven aan de Tabelpost en dat de staatssecretaris van Financiën pas op 31 maart 2022 tot besluitvorming is overgegaan legt in het kader van het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel in de gegeven omstandigheden geen gewicht in de schaal. Voor zover eiseres tevens bedoelt te betogen dat zij aan enig handelen of nalaten van verweerder het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat magische truffels voor de heffing van omzetbelasting als voedingsmiddelen aangemerkt zouden worden, oordeelt de rechtbank dat dit vertrouwen (voor zover dat was gewekt) voorafgaand aan het onderhavige tijdvak door het bericht op de website van de Belastingdienst van 13 september 2019 is beëindigd.
26. Eiseres heeft voorgesteld om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad omdat mogelijk veel procedures zullen worden gevoerd waarin dezelfde vraag aan de orde zal zijn als in deze zaak en een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad binnen korte tijd de nodige rechtszekerheid kan bieden. De rechtbank ziet daarvoor echter geen aanleiding. Gelet op hetgeen is overwogen in 15 tot en met 18 is de vraag wat moet worden verstaan onder voedingsmiddelen of levensmiddelen door het HvJ en de Hoge Raad recent al voldoende duidelijk beantwoord. De vraag of magische truffels daartoe behoren is een feitelijke vraag die, naar het de rechtbank voorkomt, zich niet leent voor beantwoording door de Hoge Raad.
27. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
28. Eiseres heeft een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.
29. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 13 februari 2020. Vanaf de datum van ontvangst van dit bezwaarschrift tot aan de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2022 is meer dan twee jaar verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
30. Op grond van de arresten van de Hoge Raad van 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, en 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199, is een termijn van zes maanden voor de behandeling van een bezwaar redelijk en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. De rechtbank zal de toerekening van de overschrijding van de redelijke termijn bepalen met inachtneming van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. De voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn is (afgerond) 28 maanden. De redelijke termijn is derhalve overschreden met (afgerond) vier maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 500. De overschrijding is geheel toerekenbaar aan de beroepsfase, omdat de uitspraak op bezwaar op 22 mei 2020 is gedaan. De Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) dient het bedrag aan immateriële schade van eiseres te vergoeden.
Proceskosten en griffierecht
31. In verband met de toekenning van een immateriële schadevergoeding aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn die geheel toerekenbaar is aan de beroepsfase, komt zij in aanmerking voor vergoeding van de gemaakte proceskosten en het griffierecht door de Staat (zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759 en toepassing van een wegingsfactor 0,5 omdat de proceskostenvergoeding enkel voortvloeit uit de aan eiseres toegekende vergoeding voor immateriële schade). Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
– verklaart het beroep ongegrond;
– veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade, vastgesteld op € 500;
– veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
– draagt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, voorzitter, en mr. T.N. van Rijn en mr. M.M.W.D. Merkx, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.