Medewerkster camperbedrijf krijgt 6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf voor belastingfraude
Medeverdachte had een bedrijf dat zich toelegde op de verkoop van voornamelijk (luxe) campers. Zijn bedrijf bestond uit meerdere bv’s. Verdachte was in dienst bij een van die bv’s en deed de btw-aangiften. Bij een boekenonderzoek van de Belastingdienst zijn binnen het concern verschillende onregelmatigheden geconstateerd. Naar aanleiding daarvan is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dat onderzoek heeft geleid tot de verdenking belastingfraude.
Uit het FIOD-onderzoek is gebleken dat de bij de Belastingdienst aangegeven omzetbedragen waarover btw is afgedragen afwijken van – en over het geheel genomen aanzienlijk lager zijn dan – de in de administratie van de vennootschappen geboekte omzetbedragen.
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de belastingaangiften telkens onvolledig en onjuist zijn gedaan. Ten gevolge van deze afwijkingen is over de meeste maanden c.q. kwartalen te weinig, maar soms ook teveel btw afgedragen. Over de gehele tenlastegelegde periode gerekend is de Belastingdienst voor ruim 1,5 miljoen euro benadeeld.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaar en een taakstraf van 120 uur voor belastingfraude. De vrouw heeft als medewerkster bij het camperbedrijf van haar leidinggevende gedurende een lange periode opzettelijk onjuist en onvolledige opgave gedaan van de omzetbelasting.
- Instantie
- Rechtbank Overijssel
- Datum uitspraak
- 06-02-2020
- Datum publicatie
- 06-02-2020
- Zaaknummer
- 08/996176-18 (P)
- Rechtsgebieden
- Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
De rechtbank Overijssel veroordeelt een 48-jarige vrouw tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaar en een taakstraf van 120 uur voor belastingfraude. De vrouw heeft als medewerkster bij het concern van haar leidinggevende gedurende een lange periode opzettelijk onjuist en onvolledige opgave gedaan van de omzetbelasting. Niet is gebleken dat de feiten zijn gepleegd met het doel van zelfverrijking.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/996176-18 (P)
Datum vonnis: 6 februari 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
1Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Heidema en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M. Helmantel, advocaat te Sappemeer, naar voren is gebracht.
2De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk onjuist en/of onvolledig belastingaangifte heeft gedaan voor meerdere bedrijven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 februari 2014 in de gemeente Apeldoorn en/of te Oude Pekela in de gemeente Pekela, althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met één of meer rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 1] over:
het eerste kwartaal 2013 (DOC-025, p. 478), en/of
het tweede kwartaal 2013 (DOC-025, p. 479), en/of
het derde kwartaal 2013 (DOC-025, p. 480), en/of
het vierde kwartaal 2013 (DOC-025, p. 481),
(telkens) onjuist en/of onvolledig bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
2.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 juni 2013 tot en met 31 juli 2014 in de gemeente Apeldoorn en/of te Oude Pekela in de gemeente Pekela, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 2] . over:
mei 2013 (DOC-031, p. 613), en/of
augustus 2013 (DOC-031, p. 616), en/of
september 2013 (DOC-031, p. 617), en/of
december 2013 (DOC-031, p. 620), en/of
maart 2014 (DOC-031, p. 623), en/of
april 2014 (DOC-031, p. 624), en/of
mei 2014 (DOC-031, p. 625), en/of
juni 2014 (DOC-031, p. 626),
(telkens) onjuist en/of onvolledig bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
3.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 juli 2014 in de gemeente Apeldoorn en/of te Oude Pekela in de gemeente Pekela, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 3] over:
januari 2013 (DOC-028, p. 537), en/of
maart 2013 (DOC-028, p. 539), en/of
april 2013 (DOC-028, p. 540), en/of
mei 2013 (DOC-028, p. 541), en/of
juli 2013 (DOC-028, p. 543), en/of
februari 2014 (DOC-028, p. 550), en/of
maart 2014 (DOC-028, p. 551), en/of
april 2014 (DOC-028, p. 552), en/of
mei 2014 (DOC-028, p. 553), en/of
juni 2014 (DOC-028, p. 554)
(telkens) onjuist en/of onvolledig bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
4.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 november 2014 tot en met 31 oktober 2016 in de gemeente Apeldoorn en/of te Oude Pekela in de gemeente Pekela, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting, ten name van de fiscale eenheid [bedrijf 4] . en [bedrijf 5] c.s. over:
het derde kwartaal 2014 (DOC-032, p. 634), en/of
eerste kwartaal 2015 (DOC-032, p. 638), en/of
tweede kwartaal 2015 (DOC-032, p. 641), en/of
januari 2016 (DOC-032, p. 662), en/of
februari 2016 (DOC-032, p. 665), en/of
maart 2016 (DOC-032, p. 668), en/of
april 2016 (DOC-032, p. 671), en/of
mei 2016 (DOC-032, p. 674), en/of
juni 2016 (DOC-032, p. 677), en/of
augustus 2016 (DOC-032, p. 683), en/of
september 2016 (DOC-032, p. 686),
(telkens) onjuist en/of onvolledig bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
3De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4De bewijsoverwegingen
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) had in de tenlastegelegde periodes een bedrijf dat zich toelegde op de verkoop van voornamelijk (luxe) campers. Zijn bedrijf bestond uit meerdere besloten vennootschappen. Verdachte was in dienst bij een van die besloten vennootschappen en deed de aangiften voor de omzetbelastingen. Bij een boekenonderzoek van de Belastingdienst zijn binnen het concern verschillende onregelmatigheden geconstateerd. Naar aanleiding daarvan is op 22 november 2017 besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Dat onderzoek heeft geleid tot de in de tenlastelegging verwoorde verdenkingen tegen verdachte, die kortgezegd neerkomen op belastingfraude.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot veroordeling voor de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat de gedragingen er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bepleit. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op het benadelen van de Belastingdienst.
Overwegingen met betrekking tot het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
[medeverdachte] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten enig directeur en aandeelhouder van [bedrijf 1] en van [bedrijf 4] . Laatstgenoemde B.V. was op haar beurt enig directeur en aandeelhouder van [bedrijf 3] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] en [bedrijf 2] .2 [medeverdachte] was binnen het concern de enige met een leidinggevende/aansturende functie.3Tot 1 juli 2014 rustte op voornoemde B.V.’s – afzonderlijk – de plicht omzetbelastingaangifte te doen. Vanaf 1 juli 2014 vormden zij een fiscale eenheid, waarvoor één gezamenlijke belastingaangifte moest worden gedaan.4
De FIOD heeft telkens per vennootschap de belastingopgave en -afdracht vergeleken met de omzet die volgens de administratie van de verschillende vennootschappen was gedraaid. De betreffende documenten maken alle onderdeel uit van het dossier.
Uit het onderzoek van de FIOD is gebleken dat de bij de Belastingdienst aangegeven omzetbedragen waarover omzetbelasting is afgedragen afwijken van – en over het geheel genomen aanzienlijk lager zijn dan – de in de administratie van de vennootschappen geboekte omzetbedragen.
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de in de tenlastelegging onder 1, 2, 3 en 4 genoemde belastingaangiften telkens onvolledig en onjuist zijn gedaan.5 Ten gevolge van deze afwijkingen is over de meeste maanden c.q. kwartalen te weinig, maar soms ook teveel omzetbelasting afgedragen. Over de gehele tenlastegelegde periode gerekend is de Belastingdienst voor ruim 1,5 miljoen euro benadeeld.6
Opzet op de onvolledigheid en de onjuistheid van de aangiften
Voor alle vennootschappen was verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periodes als enige in het concern door [medeverdachte] belast met het indienen van de aangiften voor de omzetbelasting.7 Daarnaast was [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) ingeschakeld om de jaarrekeningen op te maken op basis van de door verdachte aangeleverde administratie, waaronder die aangiftes.8
Verdachte deed de aangiften op basis van de proef- en saldibalans, terwijl zij wist dat de administratie vaak niet was bijgewerkt, omdat zij het daarvoor – telkens met name na het eerste kwartaal – te druk had met andere werkzaamheden.9 Ook heeft zij in opdracht van [medeverdachte] wel eens bewust geschoven met de BTW.10 Uit een e-mailbericht aan de boekhouder blijkt dat zij ook op de hoogte was van de noodzaak om suppletie-aangiften te doen. 11 Voordat verdachte omzetbelasting aangaf en zorgde voor de afdracht, besprak zij dat altijd met [medeverdachte] .12 De rechtbank stelt op grond van deze verklaringen vast dat verdachte telkens opzettelijk onvolledige en onjuiste omzetbelastingaangiften namens de vennootschappen heeft gedaan en dat ook [medeverdachte] van die onvolledigheid en onjuistheid in de periode van 2013 tot medio 2014 op de hoogte was.
Het strekkingsvereiste
Voor een veroordeling wegens artikel 69 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen is verder vereist dat het opzettelijk doen van onvolledige en onjuiste belastingaangiften ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven. Door de verdediging is betwist dat verdachte bij het doen van deze aangiften het opzet had de Belastingdienst te benadelen. Gesteld is dat het steeds de bedoeling was om eventuele verschillen met de op dat moment achterlopende administratie later in het jaar middels suppletieaangifte recht te trekken, waarbij [medeverdachte] noch verdachte de intentie hadden dat er te weinig belasting werd afgedragen.
De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat naar haar oordeel sprake is van een onjuiste interpretatie van het “strekkingsvereiste”. De zinsnede “indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven” is – blijkens de wetsgeschiedenis – bedoeld om het onjuist of onvolledig doen van de belastingaangifte als misdrijf strafbaar te stellen, indien door die gedraging de te geringe heffing naar redelijke, uit de objectieve omstandigheden af te leiden, verwachting waarschijnlijk is. Voor de vaststelling dat een gedraging een dergelijke strekking heeft, zijn bepalend “de ervaringsgegevens die leren dat de gedraging, gezien de effecten die dergelijke gedragingen in het algemeen plegen te hebben, geschikt is om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven.”13
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen – het telkens opzettelijk indienen van onvolledige en onjuiste aangiften bij de Belastingdienst – bij uitstek geschikt zijn om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven. Dat is ook gebleken, nu de Belastingdienst over de gehele ten laste gelegde periode en over alle vennootschappen gezien voor ruim 1,5 miljoen euro is benadeeld. Dat het óók wel is voorgekomen dat in bepaalde perioden door (één van) de vennootschappen teveel omzetbelasting werd afgedragen, doet in het licht van de wetsgeschiedenis aan de strekking van die gedragingen niet af. Er is in de gehele ten laste gelegde periode ook nooit suppletieaangifte gedaan.
Toerekening aan de (fiscale eenheid van) rechtspersonen en medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Of toerekening redelijk is, dient te worden getoetst aan de hand van in de rechtspraak ontwikkelde criteria.14
De rechtbank stelt vast dat verdachte telkens onvolledige en onjuiste aangiften heeft gedaan terwijl zij uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam was binnen het concern, dat het doen van deze aangiften telkens dienstig was aan de betreffende vennootschappen c.q. de fiscale eenheid van vennootschappen en dat dit paste in de normale bedrijfsvoering; de vennootschappen waren immers belastingplichtig en zodoende normadressaat. Nu zowel de enig leidinggevende binnen het concern als de werkneemster die de belastingaangiften feitelijk deed zich beiden bewust waren van en opzet hadden op de onvolledigheid en onjuistheid van die aangiften, moet worden geoordeeld dat de rechtspersonen op de hoogte waren van de verboden gedragingen en dat zij die blijkens de feitelijke gang van zaken bovendien hebben aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de belastingaangiften telkens in de sfeer van de rechtspersonen hebben plaatsgevonden en dat deze aan hen kunnen worden toegerekend. Gelet op de constructie waarin één en ander plaatsvond, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met die rechtspersonen en met haar leidinggevende, medeverdachte [medeverdachte] , heeft gehandeld. De rechtbank acht zodoende het medeplegen bewezen.
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 februari 2014 in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met één rechtspersoon en met één natuurlijke persoon,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 1] over:
het eerste kwartaal 2013 (DOC-025, p. 478), en
het tweede kwartaal 2013 (DOC-025, p. 479), en
het derde kwartaal 2013 (DOC-025, p. 480), en
het vierde kwartaal 2013 (DOC-025, p. 481),
onjuist en onvolledig bij de Belastingdienst heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
zij in de periode van 28 juni 2013 tot en met 31 juli 2014 in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met één rechtspersoon en met één natuurlijke persoon,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 2] . over:
mei 2013 (DOC-031, p. 613), en
augustus 2013 (DOC-031, p. 616), en
september 2013 (DOC-031, p. 617), en
december 2013 (DOC-031, p. 620), en
maart 2014 (DOC-031, p. 623), en
april 2014 (DOC-031, p. 624), en
mei 2014 (DOC-031, p. 625), en
juni 2014 (DOC-031, p. 626),
onjuist en onvolledig bij de Belastingdienst heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
3.
zij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 juli 2014 in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met één rechtspersoon en met één natuurlijke persoon,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
een aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [bedrijf 3] over:
januari 2013 (DOC-028, p. 537), en
maart 2013 (DOC-028, p. 539), en
april 2013 (DOC-028, p. 540), en
mei 2013 (DOC-028, p. 541), en
juli 2013 (DOC-028, p. 543), en
februari 2014 (DOC-028, p. 550), en
maart 2014 (DOC-028, p. 551), en
april 2014 (DOC-028, p. 552), en
mei 2014 (DOC-028, p. 553), en
juni 2014 (DOC-028, p. 554)
telkens onjuist en onvolledig bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst heeft gedaan,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
4.
zij in de periode van 4 november 2014 tot en met 31 oktober 2016 in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met rechtspersonen en met één natuurlijke persoon,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
aangiften voor de omzetbelasting, ten name van de fiscale eenheid [bedrijf 4] . en [bedrijf 5] c.s. over:
het derde kwartaal 2014 (DOC-032, p. 634), en
eerste kwartaal 2015 (DOC-032, p. 638), en
tweede kwartaal 2015 (DOC-032, p. 641), en/
januari 2016 (DOC-032, p. 662), en
februari 2016 (DOC-032, p. 665), en
maart 2016 (DOC-032, p. 668), en
april 2016 (DOC-032, p. 671), en
mei 2016 (DOC-032, p. 674), en
juni 2016 (DOC-032, p. 677), en
augustus 2016 (DOC-032, p. 683), en
september 2016 (DOC-032, p. 686),
telkens onjuist en onvolledig bij de Belastingdienst heeft gedaan,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
In de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en zal haar daarvan vrijspreken.
5De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten en uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1, 2, 3 en 4, telkens:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
6De strafbaarheid van verdachte
Namens verdachte heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op psychische overmacht, dan wel afwezigheid van alle schuld. Aan dit verweer is ten grondslag gelegd dat verdachte haar werk zo goed mogelijk wilde doen en dat zij als werkneemster uitvoering heeft gegeven aan wat haar leidinggevende van haar verwachtte. Daarnaast had zij het veel te druk op haar werk en was zij mogelijk niet capabel genoeg voor de haar opgedragen taken. Verdachte heeft nooit stilgestaan bij de gevolgen.
De rechtbank overweegt dat een beroep op psychische overmacht alleen dan kan slagen wanneer er sprake is geweest van een zodanige van buiten komende drang dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
De door de verdediging aangevoerde omstandigheden – die slechts in algemene bewoordingen zijn vervat en welbeschouwd neerkomen op hoge werkdruk en ondergeschiktheid aan een leidinggevende – zijn volstrekt onvoldoende om te oordelen dat daarvan een psychische drang is uitgegaan in de richting van verdachte waaraan zij geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Ook overigens zijn uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan zodanige drang zou moeten worden aangenomen. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op psychische overmacht.
Een beroep op afwezigheid van alle schuld kan slechts dan slagen indien verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de ten laste van haar bewezenverklaarde gedragingen. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat verdachte opzettelijk onjuiste en onvolledige belastingaangiften heeft gedaan voor verschillende rechtspersonen. Reeds uit het ten laste van haar bewezenverklaarde opzet volgt dat haar enig verwijt treft. Van in de persoon van de verdachte liggende omstandigheden die dat anders zouden maken is niet gebleken. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op afwezigheid van alle schuld.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
7De op te leggen straf of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft in zijn eis onder meer rekening gehouden met het benadelingsbedrag en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De raadsvrouw van verdachte heeft, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, bepleit de zaak af te doen met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft als medewerkster bij het concern van haar leidinggevende, medeverdachte [medeverdachte] , gedurende een lange periode opzettelijk onjuist en onvolledig opgave gedaan van omzetbelasting, met het gevolg dat minder belasting werd afgedragen dan verschuldigd. Niet is gebleken dat de feiten zijn gepleegd met het doel van zelfverrijking; verdachte lijkt steeds te hebben gehandeld in opdracht van dan wel met de (stilzwijgende) goedkeuring van haar leidinggevende. Niettemin is de staatskas en daarmee de gemeenschap mede door haar handelen benadeeld voor een bedrag van ruim € 1.500.000,-. Het getuigt van weinig inzicht in het kwalijke van haar gedrag dat verdachte de verantwoordelijkheid voor de feiten voor een deel buiten zichzelf legt. De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg voor Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur.
Verdachte is blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 januari 2019 niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Over haar persoonlijke omstandigheden heeft zij ter terechtzitting verklaard dat zij gehuwd is en twee kinderen heeft. Zij werkt nog altijd 32 uren per week bij het concern [bedrijf 1] en kampt al geruime tijd met gezondheidsklachten.
De rechtbank acht, gelet op de ondergeschikte positie die verdachte had binnen het concern waarin de feiten zich voordeden en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun. De rechtbank opteert daarom voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, teneinde verdachte van de zwaarte van de misdrijven te doordringen en haar ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Om voldoende recht te doen aan de ernst van de feiten, acht de rechtbank daarnaast een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.
8De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.
9De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
– verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
– verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
– verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
– verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1, 2, 3 en 4, telkens:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
– verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
– veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
– bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet is nagekomen.
– veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren;
– beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
– beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. M.C.J.M. Manders en
D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.
1AMB-001, p.228-236.
2OPV: [medeverdachte] , p.14.
3Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 september 2018, p.134-136.
4OPV: [medeverdachte] , p.41.
5Telkens de betreffende administratie en de betreffende belastingaangiften, te weten: t.a.v. feit 1: Grootboekrekening [bedrijf 1] , DOC-062 en Belastingaangiften Doc-025, p.478-481;t.a.v. feit 2: Grootboekrekening [bedrijf 2] ., DOC-085 en Belastingaangiften DOC-031, p.613-626;t.a.v. feit 3: Grootboekrekening [bedrijf 3] , DOC-039 en DOC-040, (2013), en DOC 080 en DOC 090 (2014) en Belastingaangiften DOC-028, p.537-554; t.a.v. feit 5: Grootboekrekening van de fiscale eenheid, DOC 90 en DOC 91 en Belastingaangiften DOC-032, p.634-686.
6OPV: [medeverdachte] , p.16
7Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p.136 en Proces-verbaal van verhoor verdachte, p.197. Daarnaast is ook de naam van verdachte telkens op de aangiften terug te vinden.
8Schriftelijke stukken, te weten machtigingen aan [bedrijf 7] , DOC-001, p.361-365, zie ook Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p. 136 en Proces-verbaal verhoor [naam] , p.165-169.
9Proces-verbaal van verhoor verdachte, p.197.
10Proces-verbaal van verhoor verdachte, p.220.
11Een schriftelijk stuk, DOC-041, p.766.
12Proces-verbaal van verhoor verdachte, p.200.
13Kamerstukken II, 1993/1994, 23470, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p.23.
14Vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733 en HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 (Drijfmest).