Medisch pedicure krijgt btw-vrijstelling voor diabetische voetzorg
Medisch pedicure A is aangesloten bij de landelijke brancheorganisatie voor pedicures ProVoet, waarbij pedicures (mbo-niveau 3) en medisch pedicures (mbo-niveau 4) zijn aangesloten. De mbo-diploma’s pedicure en medisch pedicure zijn vastgesteld door de minister van OCW. Pedicures met een diploma op mbo-niveau 4 kunnen doorstromen naar het hbo. De opleiding tot podotherapeut is een opleiding op hbo-niveau.
A is ingeschreven in het kwaliteitsregister voor pedicures (KRP). Om in aanmerking te komen voor toelating tot het register dient men te beschikken over een erkend en geldig diploma medisch pedicure, of een erkend en geldig bewijsstuk van succesvolle afronding van het examenonderdeel “risicovoet” van het diploma medisch pedicure. Deze bewijsstukken geven voor maximaal drie jaar toelating tot het KRP. Om geregistreerd te blijven moeten kennis en vaardigheden op peil worden gehouden. Vanaf 2010 is voor patiënten met diabetes mellitus een Zorgmodule Preventie Diabetische Voetulcera beschikbaar. De Zorgmodule heeft tot doel het aantal voetulcera en -amputaties bij de hiervoor genoemde groep patiënten te verminderen. De Zorgmodule is primair geschreven om patiënten met diabetes mellitus zinnige en zuinige zorg te garanderen. De hoofdbehandelaar is de huisarts of de medisch specialist. De zorg wordt in de praktijk uitgevoerd door de diabetesverpleegkundige, de podotherapeut, de medisch pedicure en de pedicure met certificaat ‘voetverzorging bij diabetes’.
De vraag is of de instrumentele behandeling van patiënten met diabetes mellitus binnen de Zorgmodule die A geeft btw-vrijgesteld is.
Niet in geschil bij het Hof was dat de behandeling als gezondheidskundige verzorging van de mens moet worden aangemerkt. Uitsluitend was in geschil of deze behandeling van gelijkwaardige kwaliteit is als die van een podotherapeut (i.e. een beroepsbeoefenaar als omschreven in de Wet BIG), en of het neutraliteitsbeginsel zich tegen de eis verzet dat sprake moet zijn van een opleiding op hbo-niveau.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kwam tot de conclusie dat de in de Zorgmodule beschreven instrumentele behandeling een wezenlijk, inherent en onafscheidbaar deel vormt van de voetzorg voor diabetespatiënten volgens de Zorgmodule en als zodanig binnen de reikwijdte van de vrijstelling valt (HvJ Verigen Transplantation Service).
Dat niet als (para)medicus opgeleide medisch pedicures deze behandelingen uitvoeren, is gelet op de jurisprudentie van het HvJ volgens het Hof eigenlijk irrelevant, omdat gezondheidskundige verzorging van therapeutische aard niet in alle onderdelen door (para)medisch personeel hoeft te worden verricht. Hiermee wordt ook een van de doelstellingen van de in geding zijnde vrijstelling gediend, namelijk het voorkomen dat de prijs van gezondheidskundige verzorging van de mens door de btw teveel stijgt. Uit dit oordeel vloeit ook voort dat het Hof geen oordeel hoeft te geven over de vraag of het binnen de beoordelingsvrijheid van Nederland als lidstaat valt om onderscheid te maken tussen op mbo- en op hbo-niveau opgeleide dienstverrichters.
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad verklaart dit beroep in cassatie ongegrond (art 81 RO).
Zie ook: Nieuwsbericht ProVoet “Btw-zaak diabetische voetzorg definitief gewonnen”
Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
09-09-2022
Datum publicatie
09-09-2022
Zaaknummer
20/01549
Formele relaties
In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2020:2782, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 9-9-2022
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/01549
Datum 9 september 2022
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2020, nr. 19/008451, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/6556) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017.
1Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door W.A.P. Nieuwenhuizen, heeft een verweerschrift ingediend.
2Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4Beslissing
De Hoge Raad:
– verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
– veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.518 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2022.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 532.