Naheffingsaanslagen voor fictieve bedragen aan voorbelasting terecht
Belanghebbende is het er mee eens dat de naheffingsaanslagen conform de wet zijn opgelegd, maar vindt dat de Belastingdienst eerder had moeten ingrijpen. Volgens belanghebbende had de inspecteur bij het beoordelen van zijn aangiften meteen moeten zien dat jarenlange verzoeken om teruggaaf van voorbelasting niet juist konden zijn. Indien de inspecteur eerder had ingegrepen, zou hij niet zo lang zijn doorgegaan met het ten onrechte terugvragen van voorbelasting
Het Gerechtshof was van oordeel dat de inspecteur er van uit mag gaan dat een belastingplichtige zijn wettelijke verplichtingen nakomt en dat hij, mits hij blijft binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijnen, op elk door hem te bepalen moment een onderzoek mag instellen naar de naleving van die wettelijke verplichtingen. De inspecteur kan derhalve niet worden tegengeworpen dat hij eerder had moeten ingrijpen dan hij daadwerkelijk heeft gedaan. In dat geval zijn partijen het erover eens dat de naheffingsaanslagen op grond van artikel 20 van de AWR terecht zijn opgelegd
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk (art. 80a RO).
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20-09-2019
- Datum publicatie
- 20-09-2019
- Zaaknummer
- 18/03569
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2018:2859
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Cassatie
Artikel 80a RO-zaken - Inhoudsindicatie
-
HR verklaart het beroep in cassatie n-o met toepassing van art. 80a RO.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 20-09-2019 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/03569
Datum 20 september 2019
ARREST
in de zaak van
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 6 juli 2018, nrs. 16/03736 tot en met 16/03741, betreffende aan belanghebbende over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2014 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting.
1Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
2Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 06-07-2018
- Datum publicatie
- 10-10-2018
- Zaaknummer
- 16/03736 tot en met 16/03741
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:4543, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1389 - Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Naheffingsaanslagen omzetbelasting zijn terecht opgelegd omdat fictieve bedragen aan voorbelasting in aftrek zijn gebracht.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 10-10-2018
V-N Vandaag 2018/2152
FutD 2018-2708
V-N 2018/60.1.8
Viditax (FutD), 20-09-2019 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03736 tot en met 16/03741
Uitspraak op het hoger beroep van
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2016, nummers BRE 15/7703, 15/7704 en 16/2244 tot en met 16/2247, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen.
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen opgelegd en zijn de hierna vermelde beschikkingen heffings- resp. belastingrente en boetebeschikking afgegeven:
Zaaknummer | Aanslagnummer | Jaar | Naheffing | Rente | Boete |
eindigend op | |||||
16/03741 | F.01.9502 | 2009 | € 9.087 | € 1.303 | |
16/03739 | F.01.1502 | 2010 | € 17.568 | € 2.381 | |
2011 | € 17.489 | € 1.900 | |||
16/03740 | F.01.2501 | 2012 | € 3.318 | € 171 | |
16/03737 | F.01.3501 | 2012 | € 55.080 | € 4.703 | |
2013 | € 69.342 | € 3.840 | |||
16/03738 | F.01.3502 | 2009-2013 | € 100.000 | ||
16/03736 | F.01.4501 | 2014 | € 54.600 |
1.2.De naheffingsaanslagen eindigend op de nummers F.01.1502 en F.01.3501 en de daarbij gegeven heffingsrentebeschikking en belastingrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, verminderd tot een ten bedrage van € 90.000.
1.3.Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167. De Rechtbank heeft het beroep betreffende de naheffingsaanslagen eindigend op F.01.9502, F.01.2501 en F.01.4501 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep betreffende de naheffingsaanslagen eindigend op F.01.1502 en F.01.3501 ongegrond verklaard, het beroep betreffende de boetebeschikking gegrond verklaard (F.01.3502), de uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2015 vernietigd, de boetebeschikking verminderd tot een ten bedrage van € 50.000 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
1.4.Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 251. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 juni 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en de heer [B] .
1.6.Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1940, is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Hij drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd “ [D] ”. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit reproductiewerkzaamheden en de verkoop van verzorgingsproducten.
2.2.De Inspecteur heeft op 24 oktober 2014 een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Uit het op 6 mei 2015 gedagtekende rapport van het boekenonderzoek komt naar voren dat belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 voorbelasting heeft teruggevraagd en ontvangen. Omdat zijn computer in 2010 crashte, kon hij niet verklaren waarop die voorbelasting betrekking had. Over de jaren 2011 en 2012 heeft belanghebbende valse facturen opgemaakt om daarmee voorbelasting terug te ontvangen. Over 2013 en 2014 is voorbelasting teruggevraagd, zonder onderbouwing met facturen.
2.3.Naar aanleiding van het in 2.2 genoemde boekenonderzoek zijn aan belanghebbende de in 1.1 genoemde naheffingsaanslagen F.01.9502, F.01.1502 en F.01.3501 opgelegd en een boetebeschikking F.01.3502 afgegeven. De naheffingsaanslagen F.01.2501 en F.01.4501 zijn op 26 juli 2014 respectievelijk 25 oktober 2014 opgelegd en betroffen door belanghebbende ingediende suppletieaangiften over 2012 en het tweede kwartaal 2014 waarop geen afdracht had plaatsgevonden.
2.4.Tegen de naheffingsaanslagen F.01.9502 en F.01.4501 heeft belanghebbende geen bezwaar ingediend. Tegen de naheffingsaanslag F.01.2501 is wel bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 31 maart 2015 ingetrokken.
2.5.Belanghebbende heeft verklaard door een combinatie van zakelijke en persoonlijke tegenslagen, waaronder ernstige ziekte van zijn echtgenote die volledige zorg behoeft, tot wanhoop te zijn gedreven. Daarbij geeft belanghebbende aan jarenlang stemmen en andere geluiden in zijn hoofd te horen. Behandeling door artsen en het deelnemen aan praatgroepen hebben hem niet kunnen baten. De stemmen in zijn hoofd hebben hem aangemoedigd om teveel voorbelasting terug te vragen en daarmee te gaan gokken, om uiteindelijk de Belastingdienst en andere schuldeisers terug te kunnen betalen. Verder voert belanghebbende aan dat hij buiten een AOW-pensioen geen inkomsten heeft, maar alleen schulden en niet in staat is de volledige belastingschuld te betalen. Belanghebbende bewoont een huurhuis.
3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Rechtbank het beroep tegen de naheffingsaanslagen F.01.4501, F.01.2501 en F.01.9502 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard?
II. Had de inspecteur eerder moeten ingrijpen naar aanleiding van de negatieve aangiften van belanghebbende en moet dit tot matiging van de opgelegde naheffingsaanslagen leiden?
De boetebeschikking is niet langer in geschil, aangezien de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat de boetebeschikking vernietigd dient te worden.
Belanghebbende is van mening dat bovenstaande vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben ter zitting hun stellingen nader toegelicht.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep wat betreft de naheffingsaanslagen en tot vernietiging van de boetebeschikking.
4Gronden
Ten aanzien van het geschil
I. Ontvankelijkheid 16/03736, 16/03740 en 16/03741
4.1.De Rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 2.8 tot en met 2.10 van de bestreden uitspraak het volgende overwogen ten aanzien van de zaaknummers 15/7703, 16/2246 en 16/2247, corresponderend met de zaaknummers in hoger beroep 16/03736, 16/03740 en 16/03741:
“2.8. Op grond van artikel 26, eerste lid, van de AWR kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, tegen een ingevolge een belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld indien het een belastingaanslag (daaronder begrepen de in artikel 15 van de AWR voorgeschreven verrekening) of een voor bezwaar vatbare beschikking betreft. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat beroep bij de bestuursrechter pas open staat nadat de betrokkene een bezwaarprocedure heeft doorlopen bij het bestuursorgaan dat de bestreden beslissing heeft genomen.
2.9.Nu belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen F.01.9502, F.01.2501 en F.01.4501 geen bezwaar heeft gemaakt dan wel het gemaakte bezwaar heeft ingetrokken (zie 2.5), kan hiertegen geen beroep bij de rechtbank worden ingesteld. Om een beroep in te kunnen stellen moet immers eerst bezwaar tegen die naheffingsaanslagen worden gemaakt. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen met de zaaknummers 15/7703, 16/2246 en 16/2247 niet-ontvankelijk verklaard.
2.10.Indien het beroepschrift zou worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de in 2.9 genoemde naheffingsaanslagen, is het niet binnen de in de artikelen 6:7 en 6:9 van de Awb gestelde termijn ingediend, aangezien de naheffingsaanslagen in 2014 zijn opgelegd en het beroepschrift op 3 december 2015 is ingediend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om – met toepassing van artikel 6:15 van de Awb – het beroepschrift door te zenden aan de inspecteur om het beroepschrift als bezwaarschrift in behandeling te nemen.”
4.2.Het Hof acht deze overwegingen juist en maakt die tot de zijne. Dat belanghebbende op 11 september 2015 in zijn correspondentie met de ontvanger van de Belastingdienst ook de onderhavige naheffingsaanslagen en de openstaande kosten heeft betrokken, doet daar niet aan af.
II. Gronden hoger beroep 16/03737 en 16/03739
4.3.De Rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 2.11 en 2.12 van de bestreden uitspraak het volgende overwogen ten aanzien van de zaaknummers 15/7704 en 16/2245, corresponderend met de zaaknummers in hoger beroep 16/03737 en 16/03739:
“2.11. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslagen F.01.1502 en F.01.3501 weliswaar conform de wet zijn opgelegd, maar dat de inspecteur eerder had moeten ingrijpen. Volgens belanghebbende had de inspecteur bij het beoordelen van zijn aangiften meteen moeten zien dat jarenlange verzoeken om teruggaaf van voorbelasting niet juist konden zijn. Indien de inspecteur eerder had ingegrepen, zou hij niet zo lang zijn doorgegaan met het ten onrechte terugvragen van voorbelasting
2.12.De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur er van uit mag gaan dat een belastingplichtige zijn wettelijke verplichtingen nakomt en dat hij, mits hij blijft binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijnen, op elk door hem te bepalen moment een onderzoek mag instellen naar de naleving van die wettelijke verplichtingen. De inspecteur kan derhalve niet worden tegengeworpen dat hij eerder had moeten ingrijpen dan hij daadwerkelijk heeft gedaan. In dat geval zijn partijen het erover eens dat de naheffingsaanslagen op grond van artikel 20 van de AWR terecht zijn opgelegd.”
4.4.Het Hof acht die overwegingen juist en maakt die tot de zijne. Dat belanghebbende – naar hij stelt – niet in staat is de teveel teruggevraagde en ontvangen voorbelasting terug te betalen, is niet van invloed op de hoogte van de naheffingsaanslagen.
III. Boete 16/03738
4.5.De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de boetebeschikking vernietigd dient te worden.
Slotsom
4.6.De slotsom is dat het hoger beroep met het zaaknummer 16/03738 gegrond is en het hoger beroep ten aanzien van de zaaknummers 16/03736, 16/03737, 16/03739, 16/03740 en 16/03741 ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient ten aanzien van de boetebeschikking te worden vernietigd en ten aanzien van de opgelegde naheffingsaanslagen met heffings- resp. belastingrente te worden bevestigd. De boetebeschikking wordt dus vernietigd en de naheffingsaanslagen met heffings- resp. belastingrente blijven in stand.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.Nu de uitspraak van de Rechtbank ten aanzien van de boetebeschikking wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 251 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gedeeltelijk gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.9.Het Hof stelt deze tegemoetkoming op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van € 12,80 (berekend op basis van reizen met het openbaar vervoer, tweede klasse, retour).
4.10.Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5Beslissing
Het Hof:
–
verklaart het hoger beroep in de zaak 16/03738 (boetebeschikking) gegrond;
–
verklaart het hoger beroep voor het overige ongegrond;
–
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de boetebeschikking;
–
vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking;
–
vernietigt de boetebeschikking met aanslagnummer eindigend op F.01.3502;
–
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 251 vergoedt, en
–
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 12,80.
Aldus gedaan op 6 juli 2018 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, M. Harthoorn en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- de naam en het adres van de indiener;
- een dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.