Nieuw vervaardigde onroerende zaak door werkzaamheden aan postkantoor
Aan een gebouw dat ten tijde van de koop niet meer in gebruik was, hebben diverse werkzaamheden plaats gehad. Voor de verbouwing deed het gebouw dienst als postkantoor, pakketpunt en telefooncentrale en bezat het gebouw uit dien hoofde enkele bijzondere kenmerken. Na de verbouwing bevat het gebouw, onder andere, een supermarkt, restaurant en kantoorruimtes.
De vraag is of de verkrijging is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van art 15 aanhef en lid 1 letter a WBR. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van een vervaardigd goed in de zin van art 11 lid 1 aanhef en onderdeel a onder 1° in samenhang met lid 3 onderdeel b Wet OB, waarvoor de (samenloop)vrijstelling van overdrachtsbelasting geldt.
Het hof oordeelt dat er sprake is van een nieuw vervaardigde onroerende zaak, waardoor de samenloopvrijstelling van toepassing is.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 05-03-2020
- Datum publicatie
- 19-03-2020
- Zaaknummer
- 19/00320
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:1927, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Omzetbelasting en overdrachtsbelasting. Aan een gebouw dat ten tijde van de koop niet meer in gebruik was, hebben diverse werkzaamheden plaats gehad. Voor de verbouwing deed het gebouw dienst als postkantoor, pakketpunt en telefooncentrale en bezat het gebouw uit dien hoofde enkele bijzondere kenmerken. Na de verbouwing bevat het gebouw, onder andere, een supermarkt, restaurant en kantoorruimtes. Het hof oordeelt dat er sprake is van een nieuw vervaardigde onroerende zaak, waardoor de samenloopvrijstelling van toepassing is.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00320
Uitspraak op het hoger beroep van
De inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West‑Brabant te Breda (hierna: de rechtbank) van 26 april 2019, nummer BRE 17/3424 in het geding tussen
gevestigd te [vestigingsplaats] ( [land] ), domicilie gekozen hebbend te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de inspecteur,
betreffende de hierna genoemde aanslag en beschikking.
1Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 8 mei 2017 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank. De rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht van € 333 geheven.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij het hof.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 30 januari 2020 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] , [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het hof komen vast te staan:
In het voormalige postgebouw heeft [de BV] de binnenmuren, de traforuimte, de cementdekvloer, een deel van de constructievloer en grote delen van de fundering, de luifel, de zijmuren en de gevelwanden verwijderd. Voor zover de fundering, vloeren, balken en muren deel uitmaakten van de stabiliteitsconstructie zijn deze, samen met een groot deel van de constructiekolommen en trappenhuizen, gehandhaafd. Op enig moment is hierdoor een nagenoeg open ruimte ontstaan. De bestaande liftschacht is gesloopt en na aanpassing van de constructie vervangen door een liftschacht met een grotere capaciteit.
Op de begane grond zijn een supermarkt, drogisterij, restaurant/bar, receptie, een nieuwe entree voor de kantoorruimtes en drie nieuwe ingangen gerealiseerd. Ten behoeve van deze realisatie is een nieuwe verzwaarde vloer met fundering geplaatst.
Tussen de tweede en derde verdieping is een vide gerealiseerd en op de vierde verdieping een loft. Deze verdiepingen worden door meerdere huurders gebruikt als kantoorruimte.
3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4Gronden
Ten aanzien van het geschil
Belanghebbende is van mening dat de samenloopvrijstelling voor de overdrachtsbelasting van toepassing is. Volgens belanghebbende is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat er sprake is van ‘in wezen nieuwbouw’. Daarnaast is belanghebbende van mening dat [zaak] tijdens de bouwwerkzaamheden niet langer de functie van gebouw kon vervullen en slechts als basis voor een (nieuw) te vervaardigen onroerende zaak kon dienen3. Tot slot stelt belanghebbende dat de omvang van de investering in [zaak] tot de conclusie dient te leiden dat de waardetoevoeging aan de onroerende zaak een btw-belaste prestatie vormt4.
Slotsom
Ten aanzien van het griffierecht
Ten aanzien van de proceskosten
5Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.050 en € 258 is (in totaal) € 1.308;
- bepaalt dat van de inspecteur door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 519.
Aldus gedaan op 5 maart 2020 door P. Fortuin, voorzitter, M.J.C. Pieterse en J.H. Bogert in tegenwoordigheid van J.A.L. Heldens, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- de naam en het adres van de indiener;
- een dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
1 Vgl. HvJ EU 14 mei 1985, Van Dijk’s Boekhuis, ECLI:EU:C:1985:195.
2 Vgl. Hoge Raad 19 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6681.
3 Vgl. Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1866.
4 Vgl. HvJ EU 16 november 2017, Kozuba, ECLI:EU:C:2017:869.
5 HR 30 augustus 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA2060; HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2995 en HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:4.
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26-04-2019
- Datum publicatie
- 02-10-2019
- Zaaknummer
- AWB – 17 _ 3424
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:839, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Artikel 15, eerste lid, letter a WBRV en artikel 11, eerste lid, letter a, onder 1 Wet OB
Ingrijpende verbouwing voormalig postgebouw leidt tot vervaardiging nieuwe onroerende zaak (in wezen nieuwbouw).
- Wetsverwijzingen
- Wet op de omzetbelasting 1968 11
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15 - Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 02-10-2019
FutD 2019-2558 met annotatie van Fiscaal up to Date
V-N Vandaag 2019/2206
V-N 2019/52.25.1
V-N 2019/55.14 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2019/23.7 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer: BRE 17/3424
uitspraak van 26 april 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] te [vestigingsplaats] ( [land] ),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming.
1Ontstaan en loop van het geding
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2019 te Breda.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Er zijn een supermarkt met magazijn, drogisterij, receptie, bar/restaurant, een nieuwe entree voor de kantoren en drie nieuwe ingangen gerealiseerd. Ten behoeve van de realisatie van de nieuwbouw zijn 101 heipalen gebruikt en is een nieuwe verzwaarde vloer met fundering geplaatst. Bovenop de nieuwbouw, aan de achterzijde van het gebouw, is een parkeerdek van ongeveer 1.734 m2 met 67 parkeerplaatsen gebouwd. Voor de bouw van het parkeerdek is een draagconstructie gerealiseerd. Vanaf de straat is de oprit naar het parkeerdek op de aanbouw te zien.
3Geschil
4Beoordeling van het geschil
– wijziging in de bouwkundige constructie (4.8.)
– wijziging in de bouwkundige identiteit (herkenbaarheid) (4.9.)
– functiewijziging (4.10)
– gedane investeringen (4.11).
Acht slaand op deze criteria is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval in wezen nieuwbouw is gerealiseerd. De rechtbank motiveert dat als volgt.
Daarbij komt dat het postgebouw significant is uitgebreid met een zowel absoluut als relatief grote aanbouw van circa 1.934 m2. De toename in oppervlakte ten aanzien van het oorspronkelijke postgebouw bedraagt bijna 30% (indien de oppervlakte van het parkeerdek wordt meegerekend 57%). Hoewel de aanbouw vanaf de straat niet zichtbaar is, is de bouwkundige identiteit (herkenbaarheid) van het postgebouw reeds veranderd door de grote uitbreiding die heeft plaatsgevonden.
Immateriële schadevergoeding
5Proceskosten
6Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 508 en € 1.024 en € 84 is (in totaal) € 1.616;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan haar vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 125;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 875.
Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2019 door mr. drs. P.C. Van der Vegt, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd en prof. dr. G. van Norden, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.