Omzet kozijnen terecht verhoogd met bedrag van naheffingsaanslag
A verkoopt en installeert kunststof kozijnen, zonweringen, dakkappelen en veranda’s. Uit de door de Belastingdienst vanuit het buitenland verkregen listings blijkt dat A inkopen in Polen, Duitsland en België heeft gedaan. De totaalbedragen van de listings zijn aanzienlijk hoger dan de totaalbedragen van de intracommunautaire inkopen die A in zijn aangiften heeft vermeld.
A hield geen of nauwelijks voorraden aan. Dit brengt mee dat de bedragen aan verkopen lagen in de orde van grootte van die van de inkopen, te vermeerderen met een winstopslag. Uit de door A zelf verstrekte gegevens volgt een brutowinstpercentage van 49,62 (zonder werkloon) en 88,34 (met werkloon). Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden achtte, in aanmerking nemende dat A in een deel van de gevallen de kozijnen en deuren ook plaatste, een brutowinstpercentage van 65% voor het tijdvak van naheffing over de inkoopwaarde aannemelijk.
De Belastingdienst, op wie de bewijslast rust dat de omzet van A in het naheffingstijdvak hoger was dan was aangegeven, heeft met bovenstaande gegevens en de door hem daarmee gemaakte berekening aan die bewijslast voldaan. Die berekening leidt tot een verhoging van de omzet en tot te weinig afgedragen omzetbelasting. De Belastingdienst heeft terecht dat bedrag nageheven.
Nu het gecorrigeerde bedrag aan omzet niet hoger is dan het bedrag waarvan de Belastingdienst aannemelijk heeft gemaakt dat A dat niet als omzet heeft verantwoord, is geen plaats voor omkering en verzwaring van de bewijslast.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond (art 81 RO).
Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10-12-2021
Datum publicatie
10-12-2021
Zaaknummer
20/00781
Formele relaties
In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2020:683
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 10-12-2021
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/00781
Datum 10 december 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2020, nr. 18/012411, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 17/681) betreffende een aan belanghebbende over de tijdvakken in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door W. de Jong, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat dit middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021.
1 ECLI:NL:GHARL:2020:683.
Zie Gerechtshof.