Omzetbelasting verschuldigd wegens privégebruik woning?
Belanghebbende heeft twee vennoten. De vennoten zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, een bouwkavel verkregen. Op de bouwkavel is een woning gebouwd. De facturen van de leveranciers en de overeenkomst van aanneming zijn tenaamgesteld van de man. De vennoten hebben gezamenlijk een recht van hypotheek verleend in verband met de financiering van de woning.
Vanaf het moment van ingebruikneming is de woning zowel privé als zakelijk gebruikt. De woning is niet op de balans van belanghebbende geactiveerd. De vennoten hebben geen vergoeding ontvangen voor het gebruik van de woning door belanghebbende.
De vraag is of belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd vanwege privégebruik van de woning. Het geschil spitst zich toe op de vraag of van belang is dat, in afwijking van het Champignonkwekerij-arrest, de woning ter beschikking staat van alle vennoten van belanghebbende in plaats van twee van de drie vennoten.
Net als in het Champignonkwekerij-arrest is de woning in opdracht van twee firmanten van belanghebbende gebouwd. De woning is eigendom van deze twee firmanten en wordt door deze firmanten bewoond. De firmanten staan belanghebbende toe een deel van de woning voor bedrijfsdoeleinden te gebruiken. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de woning in wezen tot het bedrijfsvermogen van belanghebbende behoort. Het is niet belanghebbende die de feitelijke beschikkingsmacht over de woning heeft, maar de twee firmanten (de man en de echtgenote).
Het Hof leidt uit de jurisprudentie van het HvJ over vermogensetikettering af dat als eerste de vraag dient te worden beantwoord of het investeringsgoed de ondernemer wel toebehoort, in die zin dat de ondernemer daarover als (ware hij) eigenaar kan beschikken (Auto Lease Holland BV). Dat kan belanghebbende niet. Volgens het Hof is de enige juiste conclusie dat belanghebbende, achteraf bezien, ten onrechte met een beroep op de vermogensetiketteringsleer (volledige) aftrek van voorbelasting voor de bouw van de woning heeft gevraagd en gekregen.
Belanghebbende heeft de woning destijds ten onrechte voor de omzetbelasting tot haar bedrijfsvermogen gerekend en de voorbelasting op de bouw afgetrokken. Aangezien de woning niet tot haar bedrijfsvermogen behoort, is belanghebbende geen omzetbelasting verschuldigd wegens het privégebruik door beide firmanten.
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17-12-2019
- Datum publicatie
- 27-12-2019
- Zaaknummer
- 19/00076
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:5186, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
OB. Omzetbelasting verschuldigd wegens privégebruik woning?
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2020/40
Viditax (FutD), 30-12-2019 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 19/00076
uitspraakdatum: 17 december 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
V.o.f. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 december 2018, nummer AWB 17/6563, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
2Vaststaande feiten
3Geschil
In geschil is of belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd vanwege privégebruik van de woning. Het geschil spitst zich toe op de vraag of van belang is dat, in afwijking van de situatie waarover de Hoge Raad in het Champignonkwekerij-arrest heeft geoordeeld, de woning ter beschikking staat van alle vennoten van belanghebbende in plaats van twee van de drie vennoten. Belanghebbende leidt uit het Champignonkwekerij-arrest af dat de woning ten onrechte tot het bedrijfsvermogen is gerekend en dat daarom geen omzetbelasting is verschuldigd wegens privégebruik. Het is niet belanghebbende die de woning privé gebruikt, maar [A] en de echtgenote. De Inspecteur bestrijdt deze conclusies.
4Beoordeling van het geschil
“1 Inleiding
(…) Indien ondernemers niet aan de maatschap maar aan één van de maten goederen leveren of diensten verrichten, kan de voor die leveringen of diensten aan de maat in rekening gebrachte omzetbelasting door de maatschap op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) in aftrek worden gebracht, indien en voor zover die goederen en diensten in het kader van de gezamenlijke onderneming worden gebezigd én de betrokken maat ter zake geen vergoeding ontvangt in de zin van de Wet. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 1983, nr. 20 808 (BNB 1983/76), bezien in samenhang met het arrest van het Hof van Justitie van 27 januari 2000, C-23/98 (Heerma; BNB 2000/297). (…)”
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5Griffierecht en proceskosten
Aangezien het Hof het hoger beroep en het beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 254 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt (bezwaarschrift) wegingsfactor 1 € 254), € 1.024 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 512) en € 1.024 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 512), ofwel in totaal op € 2.302.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– gelast de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf omzetbelasting te verlenen van € 6.897 voor het vierde kwartaal van 2015,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.302, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 333 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 519 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 17 december 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 december 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Niet gepubliceerd.