Op uitgereikte facturen vermelde bedragen aan btw niet op aangifte voldaan

factuur

Op uitgereikte facturen vermelde bedragen aan btw niet op aangifte voldaan

Belanghebbende exploiteert een adviesbureau voor arbeidsbemiddeling, werving en selectie. De 100%-aandeelhouder van belanghebbende is A BV. B BV is een met belanghebbende verbonden onderneming (zustermaatschappij).

Belanghebbende vermeldt in haar aangiften vennootschapsbelasting (Vpb) andere bedragen aan omzet dan in de aangiften omzetbelasting. In de jaarstukken 2011 van belanghebbende staat een balansschuld omzetbelasting van € 50.147. Op grond daarvan legt de Belastingdienst de naheffingsaanslag omzetbelasting op.

In de bezwaarfase legt belanghebbende enige nadere stukken over, waaronder auditfiles. De omzet die volgt uit de auditfiles komt overeen met de omzet die is vermeld in de aangiften Vpb. Omdat uit de stukken kan worden afgeleid dat een deel van de omzet betrekking heeft op 2009, vermindert de Belastingdienst de naheffingsaanslag na bezwaar.

In geschil is hoeveel btw belanghebbende verschuldigd is wegens door haar verrichte prestaties.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden leidt uit het arrest XT af dat voor het bepalen wie de belastingplichtige is voor de btw, in ieder geval van belang is wie in het economische verkeer in eigen naam, voor eigen rekening en onder zijn eigen verantwoordelijkheid naar buiten treedt en of hij het economische risico draagt. Het Hof ziet daarom aanleiding aan te knopen bij de rechtspersoon die de facturen heeft uitgereikt waarvan de omzet in het geding is. De naheffingsaanslag dient daarom op zijn minst vastgesteld te worden conform het subsidiaire standpunt van de Belastingdienst, en wel tot € 31.065. Dit is het bedrag dat belanghebbende op in eigen naam uitgereikte facturen aan btw in rekening heeft gebracht aan opdrachtgevers, conform de lijsten met facturen die belanghebbende voor de jaren 2010 en 2011 in beroep heeft overgelegd.

Het Hof begrijpt dat de gang van zaken bij belanghebbende ernstige fouten in de administratie en bij de Belastingdienst verwarring heeft veroorzaakt, welke gevolgen uiteraard op de eerste plaats aan belanghebbende zijn te wijten. Het Hof twijfelt echter niet voldoende aan de juistheid van de ter zitting door belanghebbende gegeven toelichting om tot de conclusie te komen dat de naheffingsaanslag op een hoger bedrag dan € 31.065 moet worden berekend.

GerechtshofRechtbank

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13-10-2020
Datum publicatie
23-10-2020
Zaaknummer
18/01077
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:4424, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
OB. Naheffingsaanslag. Op uitgereikte facturen vermelde bedragen aan omzetbelasting niet op aangifte voldaan.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 23-10-2020
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Arnhem

nummer 18/01077

uitspraakdatum: 13 oktober 2020

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 oktober 2018, nummer AWB 17/1904, in het geding tussen de Inspecteur en

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 45.217. Gelijktijdig heeft de Inspecteur bij beschikkingen € 4.914 heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 4.521 opgelegd.

1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot € 32.231 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast heeft hij de verzuimboete verminderd tot € 3.223.

1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 29.625, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de verzuimboete verminderd tot € 2.517, de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 333 te vergoeden.

1.4.
De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld.

1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 22 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. De bedrijfsactiviteit bestaat uit de exploitatie van een adviesbureau voor arbeidsbemiddeling, werving en selectie bij arbeidsplaatsen en functionarissen. De 100%-aandeelhouder van belanghebbende is [A] B.V. [B] B.V. (hierna: [B] ) is een met belanghebbende verbonden onderneming (zustermaatschappij).

2.2.
Belanghebbende doet over 2010 en 2011 per kwartaal (en vanaf oktober 2011 per maand) aangifte voor de omzetbelasting. Het saldo van de aangegeven en betaalde omzetbelasting bedraagt over 2010 € 21.545 en over 2011 € 10.483. De daarmee samenhangende omzet bedraagt in 2010 € 305.605 en in 2011 € 151.068.

2.3.
Belanghebbende vermeldt in haar aangiften vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) over de jaren 2010 en 2011 andere bedragen aan omzet, te weten onderscheidenlijk € 475.581 en € 100.202. In de jaarstukken 2011 van belanghebbende staat een balansschuld omzetbelasting van € 50.147. Op grond daarvan legt de Inspecteur de naheffingsaanslag omzetbelasting op.

2.4.
In de bezwaarfase legt belanghebbende enige nadere stukken over, waaronder auditfiles. De omzet die volgt uit de auditfiles komt overeen met de omzet die is vermeld in de aangiften Vpb. Omdat uit de stukken kan worden afgeleid dat een deel van de omzet betrekking heeft op 2009, vermindert de Inspecteur de naheffingsaanslag na bezwaar.

2.5.
De Rechtbank oordeelt dat moet worden aangesloten bij de facturen die belanghebbende heeft uitgereikt. De Inspecteur heeft de juistheid en volledigheid van deze facturen niet bestreden. De Inspecteur heeft zich voor wat betreft de aftrek op facturen die [B] in 2009 aan belanghebbende heeft uitgereikt, terecht op interne compensatie beroepen. Ook heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op een hogere teruggaaf van omzetbelasting begrepen in oninbare vorderingen.

3Geschil
In hoger beroep is in geschil hoeveel omzetbelasting belanghebbende verschuldigd is wegens door haar verrichte prestaties. In dit verband is tussen partijen in geschil of de bewijslast omgekeerd en verzwaard moet worden.

4Beoordeling van het geschil
4.1.
Om te beginnen is de bewijslastverdeling in geschil. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan. De Inspecteur dient eerst aannemelijk te maken dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan. De Inspecteur wijst hiertoe op de auditfiles en op de aangiften Vpb. Belanghebbende wijst op de tenaamstelling van enkele facturen, waarop [C] , een handelsnaam van [B] , als de afzender staat. Volgens belanghebbende moet de omzet van deze facturen bij [B] in aanmerking worden genomen. De Inspecteur wijst op de aangiften omzetbelasting die [B] over de desbetreffende tijdvakken heeft ingediend. Deze omzet – alsmede de daarop vermelde omzetbelasting – is niet in de aangiften van [B] verwerkt, aldus de Inspecteur. Voorts is niet duidelijk wie die facturen heeft uitgeschreven. Het is ook mogelijk dat belanghebbende eerst heeft gefactureerd, en daarna [B] , waarna de omzet is overgeboekt van belanghebbende naar [B] .

4.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens de zitting van het Hof toegelicht dat een deel van de facturen voor de training en opleiding van opdrachtgevers op naam van [C] is uitgereikt, een handelsnaam van [B] . Op die facturen staan ook het registratienummer van [B] in het handelsregister van de Kamer van koophandel en het btw-nummer van [B] . Deze facturen zijn in de gezamenlijke administratie van de groep waartoe [B] en belanghebbende behoren aangemaakt en zijn daarom ook doorlopend genummerd met de facturen van belanghebbende. Dit verklaart waarom deze facturen, die wat betreft opmaak afwijken van de facturen die [B] gebruikelijk uitreikt maar wel in dit opzicht op de facturen van belanghebbende lijken, in de administratie van belanghebbende zijn opgenomen. De werkzaamheden, opleiding en training, zijn de werkzaamheden die aan [B] zijn toebedeeld en door [B] zijn uitgevoerd, aldus belanghebbende.

4.3.
Het Hof leidt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 september 2020, C-312/19, XT, ECLI:EU:C:2020:711, af dat voor het bepalen wie de belastingplichtige is voor de btw, in ieder geval van belang is wie in het economische verkeer in eigen naam, voor eigen rekening en onder zijn eigen verantwoordelijkheid naar buiten treedt en of hij het economische risico draagt. Het Hof ziet daarom aanleiding aan te knopen bij de rechtspersoon die de facturen heeft uitgereikt waarvan de omzet in het geding is.

4.4.
Het Hof ziet in het voorgaande aanleiding de naheffingsaanslag op zijn minst vast te stellen conform het subsidiaire standpunt van de Inspecteur, en wel tot € 31.065. Dit is het bedrag dat belanghebbende op in eigen naam uitgereikte facturen aan omzetbelasting in rekening heeft gebracht aan opdrachtgevers, conform de lijsten met facturen die belanghebbende voor de jaren 2010 en 2011 in beroep heeft overgelegd. Anders dan de Rechtbank ziet het Hof geen aanleiding de naheffingsaanslag verder te verminderen als gevolg van de creditering van de twee facturen die belanghebbende in 2010 heeft uitgereikt aan opdrachtgever [D] B.V. De bij deze twee facturen genoteerde omzet op de lijst met facturen die belanghebbende in 2010 heeft uitgereikt bedraagt nihil. Het Hof ziet geen aanleiding om twee bedragen in mindering te brengen die in eerste instantie niet zijn meegeteld.

4.5.
Belanghebbende heeft tijdens de digitale zitting een toelichting gegeven op de facturen van [C] , beschreven welke gegevens op deze facturen staan en een factuur getoond. Het Hof begrijpt dat de gang van zaken bij belanghebbende ernstige fouten in de administratie en bij de Inspecteur verwarring heeft veroorzaakt, welke gevolgen uiteraard op de eerste plaats aan belanghebbende zijn te wijten. Het Hof twijfelt echter niet voldoende aan de juistheid van de ter zitting door belanghebbende gegeven toelichting om tot de conclusie te komen dat de naheffingsaanslag op een hoger bedrag dan € 31.065 moet worden berekend. De toelichting sluit aan bij de bevindingen tijdens het boekenonderzoek. Het Hof acht ook niet goed voorstelbaar dat voor dezelfde prestaties twee facturen zouden worden uitgereikt, door twee verschillende rechtspersonen. Het Hof stelt dan ook geen nader onderzoek in naar de facturen van [C] .

4.6.
Uit de hiervoor opgenomen overwegingen vloeit voort dat de naheffingsaanslag dient te worden vastgesteld op € 31.065. Het hoger beroep van de Inspecteur slaagt.

4.7.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. De heffingsrente wordt berekend over de naheffingsaanslag na de vermindering zoals hiervoor aangegeven.

4.8.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de verzuimboete terecht is opgelegd. De Rechtbank heeft de verzuimboete verminderd tot € 2.517, namelijk tot 10% van € 29.625, minus 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Inspecteur heeft tegen de verzuimboete geen gronden aangevoerd. Het Hof zal de beslissing van de Rechtbank over de verzuimboete daarom in stand laten.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6Beslissing
Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de verzuimboete, de vergoeding van immateriële schade, de proceskosten en het griffierecht,

– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,

– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur over de naheffingsaanslag en de heffingsrente,

– vermindert de naheffingsaanslag tot € 31.065, en

– vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.

De beslissing is op 13 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderd, De voorzitter,

(J.W.J. de Kort) (A. van Dongen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 oktober 2020.

ECLI:NL:GHARL:2020:8232

Niet gepubliceerd.

ECLI:NL:RBGEL:2018:4424