Opgelegde aangifteverzuimboete vernietigd door storing in systeem Belastingdienst

Monitor Auditfiles Binaire Systeem Computer

Opgelegde aangifteverzuimboete vernietigd door storing in systeem Belastingdienst

Op 31 oktober 2020 had het ondernemersportaal van de Belastingdienst te maken met een storing. Die dag heeft A via het ondernemersportaal twee aangiften omzetbelasting ingediend. In het systeem van de Belastingdienst zijn beide aangiften geregistreerd als aangiften voor het tijdvak september 2020. De op 31 oktober 2020 ingediende aangiften zijn door het systeem van de Belastingdienst niet juist verwerkt. De uiterlijke termijn voor het indienen van de aangifte omzetbelasting voor het tijdvak oktober was 30 november 2020. In het systeem van de Belastingdienst is voor deze uiterste termijn geen aangifte omzetbelasting voor het tijdvak oktober 2020 geregistreerd. Met dagtekening 30 december 2020 zijn de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak oktober 2020, de betaalverzuimboete en de aangifteverzuimboete aan A opgelegd. Voor het tijdvak september 2020 zijn aan A eveneens een naheffingsaanslag omzetbelasting, een aangifteverzuimboete en een betaalverzuimboete opgelegd. Deze naheffingsaanslag en boetes zijn in de bezwaarfase vernietigd vanwege de door A aangedragen omstandigheid dat er op 31 oktober 2020 een storing was in het ondernemersportaal van de Belastingdienst. Op 27 februari 2021 heeft A alsnog een aangifte omzetbelasting voor het tijdvak oktober 2020 ingediend naar een bedrag aan verschuldigde omzetbelasting van nihil.

De vraag is of de aangifteverzuimboete voor het tijdvak oktober 2020 terecht en niet tot een te hoog bedrag aan A is opgelegd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat de aangifteverzuimboete ten onrechte aan A is opgelegd. A heeft aangevoerd dat zij doorgaans de aangiften omzetbelasting voor twee maanden tegelijkertijd indient aan het einde van een van desbetreffende maanden. Op grond daarvan stelt A zich op het standpunt dat zij er vanuit mag gaan dat zij op 31 oktober 2020 zowel aangifte heeft ingediend voor het tijdvak september 2020 als het tijdvak oktober 2020. Dat door de storing bij het ondernemersportaal van de Belastingdienst de ingediende aangiften niet juist zijn verwerkt, dient volgens A voor de rekening van de Belastingdienst te komen. De Belastingdienst bestrijdt dit door te stellen dat er sprake is van een verzuim omdat niet is geregistreerd dat de aangifte voor het tijdvak oktober 2020 tijdig is ingediend. De Belastingdienst dient te doen blijken dat voornoemd verzuim is begaan. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst niet in deze bewijslast is geslaagd. A heeft gemotiveerd betwist dat het verzuim is begaan door te wijzen op de storing bij het ondernemersportaal van de Belastingdienst op 31 oktober 2020. Uit de gegeven omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat er met de verwerking van de door A op 31 oktober 2020 ingediende aangiften iets mis is gegaan. Voor de maand september 2020 zijn namelijk twee afzonderlijke aangiften omzetbelasting in het systeem van de Belastingdienst geregistreerd terwijl dit normaalgesproken – zoals ook door de Belastingdienst ter zitting is bevestigd – niet mogelijk is. De Belastingdienst heeft hier desgevraagd geen verklaring voor kunnen geven en heeft de door A aangevoerde gronden onvoldoende weerlegd. Met hetgeen de Belastingdienst heeft aangevoerd heeft hij namelijk geen uitsluitsel kunnen geven dat de stelling van A dat hij op 31 oktober 2020 zowel aangifte voor het tijdvak september 2020 als het tijdvak oktober 2020 heeft ingediend, niet klopt.

Rechtbank

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10-02-2023
Datum publicatie
14-03-2023
Zaaknummer
21/3851
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
De rechtbank vernietigt de opgelegde aangifteverzuimboete, storing in het systeem van de Belastingdienst.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 15-3-2023
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/3851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd in Sittard, belanghebbende
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 23 juli 2021.

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting aan belanghebbende opgelegd over het tijdvak oktober 2020. Het te betalen belastingbedrag bedraagt € 250. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag zijn aan belanghebbende een betaalverzuimboete van € 50 en een aangifteverzuimboete van € 68 opgelegd.

1.2.
De inspecteur is gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar. Het belastingbedrag in de naheffingsaanslag is vastgesteld op nihil en de betaalverzuimboete is vernietigd. De aangifteverzuimboete heeft de inspecteur gehandhaafd.

1.3.
Tegen de aangifteverzuimboete heeft belanghebbende beroep ingesteld.

1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [gemachtigde] en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Feiten
2. Belanghebbende dient per maand aangifte in voor de omzetbelasting.

2.1.
Op 31 oktober 2020 had het ondernemersportaal van de Belastingdienst te maken met een storing.

2.2.
Op 31 oktober 2020 heeft belanghebbende via het ondernemersportaal van de Belastingdienst twee aangiften omzetbelasting ingediend. De eerste aangifte is ingediend om 11:53 en resulteert in een teruggaaf van € 313. De tweede aangifte is ingediend om 11:55 uur en resulteert in een teruggaaf van € 65. In het systeem van de Belastingdienst zijn beide aangiften geregistreerd als aangiften voor het tijdvak september 2020.

2.3.
Tot het procesdossier behoort een door de inspecteur overgelegde systeemprint met een overzicht van de door belanghebbende in het ondernemersportaal ingediende aangiften omzetbelasting waaruit blijkt dat voor het tijdvak september 2020 twee aangiftes zijn geregistreerd.

2.4.
De op 31 oktober 2020 ingediende aangiften zijn door het systeem van de Belastingdienst niet juist verwerkt.

2.5.
De uiterlijke termijn voor het indienen van de aangifte omzetbelasting voor het tijdvak oktober was 30 november 2020. In het systeem van de Belastingdienst is voor deze uiterste termijn geen aangifte omzetbelasting voor het tijdvak oktober 2020 geregistreerd.

2.6.
Met dagtekening 30 december 2020 zijn de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak oktober 2020, de betaalverzuimboete en de aangifteverzuimboete aan belanghebbende opgelegd.

2.7.
Voor het tijdvak september 2020 zijn aan belanghebbende eveneens een naheffingsaanslag omzetbelasting, een aangifteverzuimboete en een betaalverzuimboete opgelegd. Deze naheffingsaanslag en boetes zijn in de bezwaarfase vernietigd vanwege de door belanghebbende aangedragen omstandigheid dat er op 31 oktober 2020 een storing was in het ondernemersportaal van de Belastingdienst.

2.8.
Op 27 februari 2021 heeft belanghebbende alsnog een aangifte omzetbelasting voor het tijdvak oktober 2020 ingediend naar een bedrag aan verschuldigde omzetbelasting van nihil.

Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de aangifteverzuimboete voor het tijdvak oktober 2020 terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifteverzuimboete ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij doorgaans de aangiften omzetbelasting voor twee maanden tegelijkertijd indient aan het einde van een van desbetreffende maanden. Op grond daarvan stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij er vanuit mag gaan dat zij op 31 oktober 2020 zowel aangifte heeft ingediend voor het tijdvak september 2020 als het tijdvak oktober 2020. Dat door de storing bij het ondernemersportaal van de Belastingdienst de ingediende aangiften niet juist zijn verwerkt, dient volgens belanghebbende voor de rekening van de inspecteur te komen. De inspecteur bestrijdt dit door te stellen dat er sprake is van een verzuim omdat niet is geregistreerd dat de aangifte voor het tijdvak oktober 2020 tijdig is ingediend.

3.3.
Op grond van artikel 67b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan aan een belastingplichtige een aangifteverzuimboete worden opgelegd indien niet of niet binnen de daartoe gestelde termijn aangifte omzetbelasting is gedaan. De inspecteur dient te doen blijken dat voornoemd verzuim is begaan.

3.4.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet in deze bewijslast is geslaagd. Belanghebbende heeft gemotiveerd betwist dat het verzuim is begaan door te wijzen op de storing bij het ondernemersportaal van de Belastingdienst op 31 oktober 2020. Uit de gegeven omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat er met de verwerking van de door belanghebbende op 31 oktober 2020 ingediende aangiften iets mis is gegaan. Voor de maand september 2020 zijn namelijk twee afzonderlijke aangiften omzetbelasting in het systeem van de Belastingdienst geregistreerd terwijl dit normaalgesproken – zoals ook door de inspecteur ter zitting is bevestigd – niet mogelijk is. De inspecteur heeft hier desgevraagd geen verklaring voor kunnen geven en heeft de door belanghebbende aangevoerde gronden onvoldoende weerlegd. Met hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd heeft hij namelijk geen uitsluitsel kunnen geven dat de stelling van belanghebbende dat hij op 31 oktober 2020 zowel aangifte voor het tijdvak september 2020 als het tijdvak oktober 2020 heeft ingediend, niet klopt.

Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aan belanghebbende voor het tijdvak oktober 2020 opgelegde aangifteverzuimboete.

4.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Voor een proceskostenvergoeding ziet de rechtbank – hoewel daartoe is verzocht door belanghebbende – geen aanleiding. De vertegenwoordiging van belanghebbende door haar [gemachtigde] kan niet worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing
De rechtbank:

– verklaart het beroep gegrond;

– vernietigt de uitspraak op bezwaar;

– vernietigt de aan belanghebbende voor het tijdvak oktober 2020 opgelegde aangifteverzuimboete;

– bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 360,- aan belanghebbende moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 10 februari 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.1

Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).

Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.

Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

1 Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.

ECLI:NL:RBZWB:2023:783