Opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting bestraft met 15 maanden gevangenisstraf
Verdachte, voorzitter van twee stichtingen, heeft zich als feitelijk leidinggever meermalen schuldig gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en gewoontewitwassen. Jarenlang zijn ten onrechte grote bedragen aan btw teruggevraagd en ontvangen. De ten onrechte ontvangen geldbedragen zijn, veelal vrijwel direct na ontvangst, door de verdachte vanaf de bankrekeningen van beide stichtingen overgeboekt naar onder meer zijn privébankrekening, bankrekeningen van zijn gezinsleden en naar bedrijven. Het belastingnadeel bedraagt € 286.150,00.
De fiscale fraudekamer van Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
Instantie
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Datum uitspraak
08-06-2021
Datum publicatie
08-06-2021
Zaaknummer
20-001471-19
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2019:2544, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Strafrecht
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Op tegenspraak
Inhoudsindicatie
Fiscale fraudezaak. De verdachte, voorzitter van twee stichtingen, heeft zich als feitelijk leidinggever meermalen schuldig gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en gewoontewitwassen. Jarenlang zijn ten onrechte grote bedragen aan omzetbelasting teruggevraagd en ontvangen. De ten onrechte ontvangen geldbedragen zijn, veelal vrijwel direct na ontvangst, door de verdachte vanaf de bankrekeningen van beide stichtingen overgeboekt naar onder meer zijn privébankrekening, bankrekeningen van zijn gezinsleden en naar bedrijven. Het belastingnadeel bedraagt € 286.150,00.
De fiscale fraudekamer van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-001471-19
Uitspraak : 8 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
‘s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, van 29 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-997631-17 tegen:
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1956,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
– ‘opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven’ (telkens feit 1 en feit 3) en
– ‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven’ (telkens feit 2 primair en feit 4 primair),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat enerzijds de hoogte van het strafrechtelijk nadeel betreffende de feiten 2 en 4 is bestreden en anderzijds is verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waardoor geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
[Stichting 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 3 oktober 2017 in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Moerdijk en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de Stichting
over het/de aangiftetijdvak(ken)
– 1e kwartaal 2012 (DOC-011 6/49) en/of
– 2e kwartaal 2013 (DOC-011 11/49) en/of
– 3e kwartaal 2014 (DOC-011 16/49) en/of
over het/de aangiftetijdvak(ken)
– 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 (DOC-011 26-28/49) en/of
– 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 (DOC-011 32-34/49) en/of
– 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 (DOC-011 41-43/49) en/of
– 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 (DOC-011 44-46/49) en/of
– 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 (DOC-011 47-49/49) en/of
– 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017 (D-036 5-7/7),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de Stichting en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de bij de bevoegde inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/of een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, althans (telkens) een onjuist bedrag aan te betalen en/of terug te vragen omzetbelasting, opgegeven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[Stichting 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 mei 2012 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 162.200,00 of daaromtrent (DOC-062) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 162.200,00 of daaromtrent (DOC-062) gebruik heeft gemaakt, door toen aldaar (telkens) dat/die bedrag(en) aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar een/de bankrekening(en) ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer(s) [bankrekeningnummer 1] en/of [bankrekeningnummer 2] , terwijl de Stichting (telkens) wist dat dat/die voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf en de Stichting (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat/die strafbare feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 mei 2012 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 162.200,00 of daaromtrent (DOC-062) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot
€ 162.200,00 of daaromtrent (DOC-062) gebruik heeft gemaakt, door toen aldaar (telkens) dat/die bedrag(en) aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van [Stichting 1] naar een/de bankrekening(en) ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer(s) [bankrekeningnummer 1] en/of [bankrekeningnummer 2] , terwijl hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
3.
[Stichting 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 3 oktober 2017 in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Moerdijk en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de Stichting
over het/de aangiftetijdvak(ken)
– 3e kwartaal 2012 (DOC-012 7/48) en/of
– 4e kwartaal 2013 (DOC-012 12/48) en/of
– 3e kwartaal 2014 (DOC-012 15/48) en/of
over het/de aangiftetijdvak(ken)
– 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 (DOC-012 25-27/48) en/of
– 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 (DOC-012 37-39/48) en/of
– 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 (DOC-012 43-45/48) en/of
– 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017 (D-037 5-7/7),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de Stichting en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de bij de bevoegde inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/of een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, althans (telkens) een onjuist bedrag aan te betalen en/of terug te vragen omzetbelasting, opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[Stichting 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2014 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 53.580,00 of daaromtrent (DOC-063) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 53.580,00 of daaromtrent (DOC-063) gebruik heeft gemaakt, door toen aldaar (telkens)
– (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 45.050,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de/een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] en/of
– (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 3.000,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de/een bankrekening ten name van [gezinslid 1] , met rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] en/of
– (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 5.530,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de/een bankrekening ten name van [bedrijf] , met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] ,
terwijl de Stichting (telkens) wist dat dat/die voorwerpen(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf en de Stichting (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat/die strafbare feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2014 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 53.580,00 of daaromtrent (DOC-063) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot
€ 53.580,00 of daaromtrent (DOC-063) gebruik heeft gemaakt, door toen aldaar (telkens), tezamen met (een of meer van) zijn mededader(s), althans alleen,
– (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 45.050,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de [Stichting 2] naar de/een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] en/of
– (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 3.000,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de [Stichting 2] naar de/een bankrekening ten name van [gezinslid 1] , met rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] en/of
– (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 5.530,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de [Stichting 2] naar de/een bankrekening ten name van [bedrijf] , met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] ,
terwijl hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
[Stichting 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 3 oktober 2017 in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van de Stichting over de aangiftetijdvakken
– 1e kwartaal 2012 en
– 2e kwartaal 2013 en
– 3e kwartaal 2014 en
– 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 en
– 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 en
– 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 en
– 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 en
– 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 en
– 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017,
onjuist heeft gedaan, immers heeft de Stichting toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, althans een onjuist bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[Stichting 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, in de periode van 9 mei 2012 tot en met 7 februari 2017 in Nederland, voorwerpen, te weten bedragen aan geld, heeft voorhanden gehad en overgedragen, door toen aldaar die bedragen aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] of [bankrekeningnummer 2] , terwijl de Stichting wist dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf en de Stichting aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
3.
[Stichting 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, op tijdstippen in de periode van 1 juli 2012 tot en met 3 oktober 2017 in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van de Stichting over de aangiftetijdvakken
– 3e kwartaal 2012 en
– 4e kwartaal 2013 en
– 3e kwartaal 2014 en
– 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 en
– 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 en
– 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 en
– 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017,
onjuist heeft gedaan, immers heeft de Stichting toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, althans een onjuist bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[Stichting 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, in de periode van 17 oktober 2014 tot en met 7 februari 2017 in Nederland, voorwerpen, te weten een of meer bedragen aan geld heeft voorhanden gehad en overgedragen, door toen aldaar die bedragen aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] of naar een bankrekening ten name van [gezinslid 1] met rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] of naar een bankrekening ten name van [bedrijf] , met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] , terwijl de Stichting wist dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf en de Stichting aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Rotterdam, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 61869, onderzoek ‘Drau’, gesloten d.d. 15 februari 2018, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-806.
Met betrekking tot het bewezenverklaarde volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1.
Aangiften omzetbelasting ten name van de [Stichting 1] over de aangiftetijdvakken 1e kwartaal 2012, 2e kwartaal 2013, 3e kwartaal 2014, 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015, 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016, 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016, 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017, 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 en 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017, respectievelijke dossierpagina’s 178, 183, 188, 198-200, 204-206, 213-215, 216-218, 219-221 en 431-433.
2.
Ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, dossierpagina’s 173 e.v., opgemaakt door [belastingambtenaar 1] , belastingambtenaar, inhoudende de verklaring dat over de tijdvakken 1e kwartaal 2012 tot en met 2e kwartaal 2017 de aangiften omzetbelasting betreffende de belastingplichtige [Stichting 1] digitaal zijn binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst, met als bijlage 2/49 (dossierpagina 174) een overzicht van datum en tijdstip waarop de desbetreffende aangiften zijn ontvangen door de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn.
3.
Ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, dossierpagina’s 427 e.v., opgemaakt door [belastingambtenaar 1] , belastingambtenaar, inhoudende de verklaring dat over het tijdvak 3e kwartaal 2017 de aangifte omzetbelasting betreffende de belastingplichtige [Stichting 1] digitaal is binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst, met als bijlage 4/7 (dossierpagina 430) een overzicht van datum en tijdstip waarop de desbetreffende aangifte is ontvangen door de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn.
4.
Ambtsedige verklaring inzake het nadeel met bijlage, dossierpagina’s 784-785, opgemaakt door [belastingambtenaar 2] , belastingambtenaar en controlespecialist van de Belastingdienst, inhoudende de nadeelbedragen ontstaan als gevolg van het opzettelijk onjuist indienen van aangiften omzetbelasting door [Stichting 1] .
5.
Aangiften omzetbelasting ten name van de [Stichting 2] over de aangiftetijdvakken 3e kwartaal 2012, 4e kwartaal 2013, 3e kwartaal 2014, 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015, 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016, 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 en 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017, respectievelijke dossierpagina’s 288, 233, 236, 246-248, 258-260, 264-266 en 438-440.
6.
Ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, dossierpagina’s 222 e.v., opgemaakt door [belastingambtenaar 1] , belastingambtenaar, inhoudende de verklaring dat over de tijdvakken 3e kwartaal 2012 tot en met 2e kwartaal 2017 de aangiften omzetbelasting betreffende de belastingplichtige [Stichting 2] digitaal zijn binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst, met als bijlage 2/48 (dossierpagina 223) een overzicht van datum en tijdstip waarop de desbetreffende aangiften zijn ontvangen door de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn.
7.
Ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, dossierpagina’s 434 e.v., opgemaakt door [belastingambtenaar 1] , belastingambtenaar, inhoudende de verklaring dat over het tijdvak 3e kwartaal 2017 de aangifte omzetbelasting betreffende de belastingplichtige [Stichting 2] digitaal is binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst, met als bijlage 4/7 (dossierpagina 437) een overzicht van datum en tijdstip waarop de desbetreffende aangifte is ontvangen door de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn.
8.
Ambtsedige verklaring inzake het nadeel met bijlage, dossierpagina’s 786-787, opgemaakt door [belastingambtenaar 2] , belastingambtenaar en controlespecialist van de Belastingdienst, inhoudende de nadeelbedragen ontstaan als gevolg van het opzettelijk onjuist indienen van aangiften omzetbelasting door [Stichting 2] .
9.
Proces-verbaal van ambtshandeling inzake onderzoek bestedingen uitbetaalde teruggaven omzetbelasting d.d. 16 januari 2018, dossierpagina’s 90-91 in combinatie met de overzichten inzake de teruggaven aan omzetbelasting aan de [Stichting 1] en de [Stichting 2] , respectievelijke dossierpagina’s 779-780 en 781-783.
10.
Proces-verbaal van ambtshandeling inzake mutaties op de bankrekening van [Stichting 1] d.d. 20 december 2017, dossierpagina’s 65-66 in combinatie met de mutatieoverzichten van deze bankrekening, dossierpagina’s 641-649.
11.
Proces-verbaal van verhoor getuige [belastingambtenaar 2] d.d. 30 januari 2018, dossierpagina’s 136-139 in combinatie met het overzicht van betalingen vanaf de bankrekening van [Stichting 1] naar de privérekening van de verdachte en zijn echtgenote [gezinslid 2] v.v., dossierpagina 277.
12.
Proces-verbaal van ambtshandeling inzake het onderzoek naar de balansen en winst- en verliesrekeningen van [Stichting 1] en [Stichting 2] d.d. 16 november 2017, dossierpagina 69.
13.
Proces-verbaal van ambtshandeling inzake mutaties op de bankrekening ten name van de verdachte d.d. 20 december 2017, dossierpagina’s 65-66 in combinatie met betalingsoverzichten, dossierpagina’s 441-526 en 655-662.
14.
Uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende [Stichting 1] en [Stichting 2] , respectievelijke dossierpagina’s 805 en 155-157.
15.
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 25 mei 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] ter zake van het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en gewoontewitwassen door [Stichting 1] en [Stichting 2] , zoals bewezen is verklaard.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 primair en feit 4 primair tenlastegelegde wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich als feitelijk leidinggever meermalen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en gewoontewitwassen. De verdachte was voorzitter van twee stichtingen en als enige bevoegd om rechtshandelingen te verrichten. De verdachte heeft jarenlang opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van de stichtingen gedaan en daarmee ten onrechte grote bedragen aan omzetbelasting teruggevraagd en ontvangen.
De ten onrechte ontvangen geldbedragen zijn, veelal vrijwel direct na ontvangst, door de verdachte vanaf de bankrekeningen van beide stichtingen overgeboekt naar onder meer zijn privébankrekening, bankrekeningen van zijn gezinsleden en naar bedrijven.
De Staat der Nederlanden en de Europese Unie hebben als gevolg van de door de verdachte als feitelijk leidinggever begane belastingfraude een totaal belastingnadeel van € 286.150,00 geleden. Dat bedrag ziet op het nadeel dat is ontstaan als gevolg van het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over 2012 tot en met een deel van 2017 en heeft derhalve ook betrekking op de niet in de tenlastelegging opgenomen – maar wel ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde gestelde – onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van beide stichtingen in deze periode. Meer bepaald beloopt het fiscaalrechtelijk nadeel als gevolg van het indienen van opzettelijk onjuist gedane aangiften door [Stichting 1] een bedrag van € 207.294,00 (derhalve exclusief de niet door de fiscus uitbetaalde bedragen aan teruggevraagde omzetbelasting over het eerste en derde kwartaal van 2017) en bedraagt het fiscaalrechtelijk nadeel als gevolg van het indienen van opzettelijk onjuist gedane aangiften door [Stichting 2] een bedrag van € 78.856,00 (eveneens exclusief de niet door de fiscus uitbetaalde bedragen aan teruggevraagde omzetbelasting over het eerste en derde kwartaal van 2017).
Hoewel in de tenlastelegging slechts een selectie van de onjuiste aangiften die door beide stichtingen zijn gedaan is gespecificeerd, is het hof van oordeel dat bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het nadeel dat is ontstaan als gevolg van het indienen van al de hierboven bedoelde, zich in het procesdossier bevindende, aangiften. De verdachte is immers in het vooronderzoek over alle aangiften, dus meer dan de in de tenlastelegging gespecificeerde aangiften, gehoord en ter terechtzitting in hoger beroep zijn alle zich in het procesdossier bevindende aangiften aan de verdachte voorgehouden, waarna hij ter zake van het opzettelijk onjuist indienen van al die aangiften in de gelegenheid is gesteld een verklaring af te leggen. De verdachte heeft bij die laatste gelegenheid verklaard dat hij inderdaad heeft gefraudeerd en er voorbelasting is teruggevraagd, terwijl de stichtingen daar geen recht op hadden. Het hof stelt in dit verband voorts vast dat de modus operandi bij het doen van de onjuiste aangiften telkens dezelfde was. Mitsdien is het hof van oordeel dat het grootschalige karakter van het handelen van de verdachte op grond van het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden.
Bij de vaststelling van de hoogte van het nadeelbedrag heeft het hof uitdrukkelijk niet de bedragen betrokken die door beide stichtingen bij wijze van gewoonte zijn witgewassen, aan welke verboden gedraging de verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven. De witgewassen bedragen zijn immers onmiddellijk afkomstig uit de door de stichtingen begane belastingfraude. Indien die nadeelbedragen in de straftoemeting zouden worden betrokken, zou naar het oordeel van het hof sprake zijn van een dubbeltelling. De hoogte van het strafrechtelijk nadeel is derhalve volledig gebaseerd op hetgeen door de stichtingen is verkregen uit de omzetbelastingfraude. Tegen deze achtergrond behoeft het verweer van de verdediging, waarbij de hoogte van het strafrechtelijk nadeel betreffende feit 2 en feit 4 is bestreden, geen nadere bespreking, aangezien de verdachte daarbij geen belang heeft.
Bij belastingheffing zijn in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met de heffing van omzetbelasting wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden en de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor hun instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze deze gemeenschapsbelangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt uiteindelijk ertoe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Voorts is het voor een goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting essentieel dat kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de aangiften. Het systeem van de omzetbelasting is immers mede gebaseerd op het vertrouwen dat een (rechts)persoon een juiste aangifte doet en dat de Belastingdienst op basis daarvan de verschuldigde omzetbelasting of teruggave daarvan vaststelt. Door aangiften te doen die niet stroken met de werkelijkheid, wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven.
Daarnaast heeft de verdachte zich als feitelijk leidinggever van twee stichtingen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door bedragen aan geld uit de omzetbelastingfraude voorhanden te hebben en over te dragen. Met het witwassen van criminele gelden tracht men dat illegaal verkregen geld in het legale circuit te brengen. Dat vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Het hof neemt evenwel bij de straftoemeting in aanmerking dat uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de verdachte zich schuldbewust toont ten aanzien van het kwalijke van zijn gedrag.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 maart 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij getrouwd is, twee niet meer thuiswonende zoons heeft en als kostwinner werkzaam is als verkeersregelaar. De verdachte is woonachtig in een kleine Brabantse gemeenschap en was voorheen zeer actief in het verenigingsleven en als gemeenteraadslid. Die functies kan hij niet meer uitoefenen nadat hij door de rechtbank was veroordeeld ter zake van de tenlastegelegde feiten. Wat betreft de fiscale afwikkeling van de onderhavige belastingfraude heeft de Belastingdienst naheffingsaanslagen opgelegd, waartegen – in afwachting van de uitkomst van deze strafrechtelijke procedure – nog bezwaarprocedures aanhangig zijn.
Tevens heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies van 9 april 2019. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte zijn leefgebieden op orde heeft en dat wordt verwacht dat de verdachte beschikt over voldoende vaardigheden en beschermende factoren om toekomstig delictgedrag te vermijden. De reclassering schat het recidiverisico in als laag en acht geen noodzaak aanwezig tot de inzet van hulpverlening.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof betrekt in dit verband voorts de omstandigheid dat de verdachte als voormalig gemeenteraadslid een voorbeeldfunctie bekleedde en als zodanig besliste over de besteding van middels belastingheffing verkregen publieke middelen. Het behoeft geen betoog dat de verdachte, door te handelen zoals bewezen is verklaard, niet integer heeft gehandeld en schade heeft toegebracht aan het aanzien van de lokale politiek. Oplegging van een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, waartoe door de verdediging is verzocht, doet in het licht van het voorgaande naar ’s hofs oordeel onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarbij heeft het hof tevens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraude, in aanmerking genomen.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
In hetgeen overigens door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om ten gunste van de verdachte af te wijken van voormeld uitgangspunt. Met name afgezet tegenover de ernst van de bewezenverklaarde feiten legt hetgeen door of namens de verdachte naar voren is gebracht onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andersluidend oordeel te komen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte voor het eerst op 11 december 2017 door de FIOD als verdachte is gehoord. Nadat hij was gedagvaard voor de rechtbank en de zaak in eerste aanleg was behandeld, heeft de rechtbank op 29 april 2019 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 9 mei 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 8 juni 2021 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve ruim 16 maanden. Het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het wijzen van eindarrest bedraagt op basis van het voormelde bijna 25 maanden.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Ondanks de complexe aard van de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat dit niet het tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die nopen tot een andersluidend oordeel is het hof niet gebleken.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat thans eindarrest zal worden gewezen na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep met bijna één maand overschreden. Het hof zal deze overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 1 maand.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 51, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, alsmede artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 8 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. drs. Fortuin voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
29-04-2019
Datum publicatie
06-05-2019
Zaaknummer
01/997631-17
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie
Belastingfraude (omzetbelasting) en gewoontewitwassen door bedragen over te boeken.
Feitelijk leidinggeven aan een tweetal Stichtingen.
Benadelingsbedrag voor de Nederlandse Staat ruim eur 300.000,-.
Opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/997631-17
Datum uitspraak: 29 april 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,geboren te [geboorteplaats] op [1956] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 februari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[stichting verdachte 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 3 oktober 2017 in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Moerdijk en/of (elders) in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de Stichting
over de/het aangiftetijdvak(ken) = 1e kwartaal 2012 (DOC-011 6/49) en/of = 2e kwartaal 2013 (DOC-011 11/49) en/of = 3e kwartaal 2014 (DOC-011 16/49) en/of
over de/het aangiftetijdvak(ken) = 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 (DOC-011 26-28/49) en/of = 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 (DOC-011 32-34/49) en/of = 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 (DOC-011 41-43/49) en/of = 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 (DOC-011 44-46/49) en/of = 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 (DOC-011 47-49/49) en/of = 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017 (D-036 5-7/7),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft de Stichting en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (electronische) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/of een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, althans (telkens) een onjuist bedrag aan te betalen en/of terug te vragen omzetbelasting opgegeven,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 69 lid 2 AWR jo art. 51 Wetboek van Strafrecht)
2.
[stichting verdachte 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 mei 2012 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland,(telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 162.200,- of daaromtrent (DOC-062) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
(telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 162.200,- of daaromtrent (DOC-062) gebruik heeft gemaakt,
door toen aldaar (telkens) die/dat bedrag(en) aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de/een bankrekening(en) ten name van hem, verdachte, met [rekening 1] en/of [rekening 1] ,
terwijl de Stichting (telkens) wist dat die/dat voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren/was uit enig misdrijf,
en de Stichting (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft gemaakt,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
(art. 420ter lid 1/420bis lid 1 ahf en onder b jo 51 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 mei 2012 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 162.200,- of daaromtrent (DOC-062) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
(telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 162.200,- of daaromtrent (DOC-062) gebruik heeft gemaakt,
door toen aldaar (telkens) die/dat bedrag(en) aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van [stichting verdachte 1] naar de/een bankrekening(en) ten name van hem, verdachte, met [rekening 1] en/of [rekening 1] ,
terwijl hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren/was uit enig misdrijf,
en hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art. 420ter lid 1/420bis lid 1 ahf en onder b jo 47 Wetboek van Strafrecht)
3.
[stichting verdachte 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 3 oktober 2017 in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Moerdijk en/of (elders) in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de Stichting over de/het aangiftetijdvak(ken) = 3e kwartaal 2012 (DOC-012 7/48) en/of = 4e kwartaal 2013 (DOC-012 12/48) en/of = 3e kwartaal 2014 (DOC-012 15/48) en/of
over de/het aangiftetijdvak(ken) = 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 (DOC-012 25-27/48) en/of = 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 (DOC-012 37-39/48) en/of = 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 (DOC-012 43-45/48) en/of = 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017 (D-037 5-7/7),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft de Stichting en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (electronische) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/of een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, althans (telkens) een onjuist bedrag aan te betalen en/of terug te vragen omzetbelasting opgegeven,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 69 lid 2 AWR jo art. 51 Wetboek van Strafrecht)
4.
[stichting verdachte 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2014 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland,(telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 53.580 of daaromtrent (DOC-063) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
(telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 53.580,- of daaromtrent (DOC-063) gebruik heeft gemaakt,
door toen aldaar (telkens)
= (een of meer van) die/dat bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 45.050,- of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de/een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [rekening 1] en/of
= (een of meer van) die/dat bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 3.000,- of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de/een bankrekening ten name van [persoon 3] , met rekeningnummer [rekening 2] en/of
= (een of meer van) die/dat bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 5.530,- of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de/een bankrekening ten name van [naam] , met rekeningnummer [rekening 3] ,
terwijl de Stichting (telkens) wist dat die/dat voorwerpen(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren/was uit enig misdrijf,
en de Stichting (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft gemaakt,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
(art. 420ter lid 1/420bis lid 1 ahf en onder b jo 51 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2014 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 53.580,- of daaromtrent (DOC-063) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
(telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 53.580,- of daaromtrent (DOC-063) gebruik heeft gemaakt,
door toen aldaar (telkens), tezamen met (een of meer van) zijn mededader(s), althans alleen,
= (een of meer van) die/dat bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 45.050,- of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de [stichting verdachte 2] naar de/een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [rekening 1] en/of
= (een of meer van) die/dat bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 3.000,- of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de [stichting verdachte 2] naar de/een bankrekening ten name van [verdachte] , met rekeningnummer [rekening 2] en/of
= (een of meer van) die/dat bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 5.530,- of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de [stichting verdachte 2] naar de/een bankrekening ten name van [naam] , met rekeningnummer [rekening 3] ,
terwijl hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerpen(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren/was uit enig misdrijf,
en hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte hebben/heeft gemaakt;
(art. 420ter lid 1/420bis lid 1 ahf en onder b jo 51 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan twee stichtingen waarvoor hij alleen en zelfstandig bevoegd was, die kortgezegd belastingfraude pleegden en die vervolgens het daarvan afkomstige geld volgens een gewoonte witwassen door het geld over te boeken naar andere rekeningen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft de feiten onder 1 en 3 erkend.
Met betrekking tot de feiten 2 en 4 heeft de verdediging nadrukkelijk aangevoerd geen verweer strekkende tot vrijspraak te voeren maar de hoogte van de in de tenlastelegging vermelde bedragen te betwisten. Daarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met kosten die de Stichtingen hebben gemaakt en inkopen die in 2016 zijn gedaan maar waarvan de facturen in het ongerede zijn geraakt.
Verdachte heeft met betrekking tot die facturen ter terechtzitting verklaard dat deze zien op zogenaamde zwarte handel in laptops.
Met betrekking tot feit 4 heeft de verdediging tot slot facturen overgelegd van [naam] om aan te tonen dat de overboekingen naar [naam] geen witwashandelingen waren, maar dat door [stichting verdachte 2] wel degelijk zaken is gedaan met [naam] , te weten inkoop van keukens. Echter zou verdachte hebben verzuimd de regeling van de verlegde BTW toe te passen. Verdachte geeft aan dat de inkopen niet zijn geadministreerd en niet zijn aangegeven bij de douane of de belastingdienst en hierover geen BTW is afgedragen.
Het oordeel van de rechtbank. 1
Feiten 1 en 3
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 3 met een opsomming van de bewijsmiddelen.
–
de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 april 2019.
–
een geschrift, zijnde een uittreksel Kamer van Koophandel d.d. 20 september 2017, p. 115;
–
een geschrift, zijnde een uittreksel Kamer van Koophandel d.d. 20 september 2017, p. 805;
–
het relaasproces-verbaal, p. 5;
–
een 9-tal geschriften, zijnde aangiften voor de omzetbelasting ten name van [stichting verdachte 1] over het eerste kwartaal 2012 tot en met derde kwartaal 2017, p. 178, 183, 188, 198 t/m 200, 204 t/m 206, 213 t/m 215, 216 t/m 218, 219 t/m 221, 431 t/m 433;
–
een geschrift, opgemaakt door een ambtenaar van de Belastingdienst, [persoon 1] , Centrale administratie kantoor Apeldoorn, d.d. 3 oktober 2017, p. 173;
–
een geschrift, zijnde een overzicht van de Belastingdienst met betrekking tot de data en tijdstippen waarop de aangiften omzetbelasting van [stichting verdachte 1] zijn ontvangen, p. 174;
–
een geschrift, opgemaakt door een ambtenaar van de Belastingdienst, [persoon 1] , Centrale administratie kantoor Apeldoorn, d.d. 20 november 2017; p. 427;
–
een geschrift, zijnde een overzicht van de Belastingdienst met betrekking tot de datum en tijdstip waarop de aangifte omzetbelasting van [stichting verdachte 1] is ontvangen, p. 430;
–
proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-10, p. 73 t/m 75;
–
proces-verbaal van verhoor van [getuige] , G-03-01, p. 136-138;
–
een 7-tal geschriften, zijnde aangiften voor de omzetbelasting ten name van [stichting verdachte 2] over het derde kwartaal 2012, vierde kwartaal 2013, het derde kwartaal 2014, het derde kwartaal 2015, het derde kwartaal 2016, het eerste kwartaal 2017 en het derde kwartaal 2017, p. 228, 233, 236, 246 t/m 248, 258 t/m 260, 264 t/m 266, 438 t/m 440;
–
een geschrift, opgemaakt door een ambtenaar van de Belastingdienst, [persoon 1] , Centrale administratie kantoor Apeldoorn, d.d. 3 oktober 2017, p. 222;
–
een geschrift, zijnde een overzicht van de Belastingdienst met betrekking tot de data en tijdstippen waarop de aangiften omzetbelasting van [stichting verdachte 2] zijn ontvangen, p. 223;
–
een geschrift, opgemaakt door een ambtenaar van de Belastingdienst, [persoon 1] , Centrale administratie kantoor Apeldoorn, d.d. 20 november 2017, p. 434;
–
een geschrift, zijnde een overzicht van de Belastingdienst met betrekking tot de datum en tijdstip waarop de aangifte omzetbelasting van [stichting verdachte 2] is ontvangen, p. 437;
–
proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-11, p. 76 t/m 77.
Feiten 2 en 4
Ten aanzien van de feiten 2 en 4 bezigt de rechtbank de volgende bewijsmiddelen die in onderling verband en samenhang worden bezien met de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen:
proces-verbaal van ambtshandeling AMB-019, p. 90 juncto een geschrift, zijnde een overzicht inzake de teruggaven omzetbelasting over het eerste kwartaal 2012 tot en met het 4e kwartaal 2016 aan [stichting verdachte 1] , DOC-062, p. 779-780, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onderzoek overboekingen vanaf bankrekening [stichting verdachte 1] naar de privérekening
[verdachte] , kasopnamen en overige betalingen kort na ontvangen OB-teruggaven;Teruggaven OB ad € 182.925 1e kwartaal 2012 t/m 4e kwartaal 2016, waarvan
€ 163.250 overgeschreven naar rekening [verdachte] en € 9.810 contant opgenomen, vaak dezelfde dag.
Totaal is € 173.060,- van de rekening opgenomen en afgeschreven; daarvan is totaal € 9.860,- contant opgenomen [de rechtbank merkt hierbij op dat in D-062 staat vermeld € 9.810 maar dat dit is gecorrigeerd in het aanvangsproces-verbaal in
€ 9.860] en € 1.000 overgemaakt naar rekening van [stichting verdachte 2] : per saldo is dus een bedrag van € 173.060 -/- € 9.860 -/- € 1.000 = € 162.200 overgeschreven naar de rekening van [verdachte] .
–
proces-verbaal van ambtshandeling AMB-05 juncto de geschriften D-014 (rekeningoverzicht NL76ABNA0584015143 ten name van [stichting verdachte 1] , D-015 (overzicht betalingen vanaf en naar de [rekening 4] naar en van de privérekening van verdachte en zijn echtgenote), D-042 (bankmutaties [bank] rekening [stichting verdachte 1] ) en D-043 (bankmutaties [bank] rekening [stichting verdachte 1] ): mutaties bankrekening [stichting verdachte 1] met betrekking tot 2012 t/m 30-10-2017;
–
proces-verbaal van verhoor van [getuige] , G-03-01, p. 138 juncto het geschrift D-015 (overzicht betalingen vanaf en naar de [rekening 4] naar en van de privérekening van verdachte en zijn echtgenote), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
overmaakt en € 3.650 naar rekening van zijn echtgenote [persoon 2] en door Belastingdienst is € 185.411 aan OB terugbetaald. Het verschil tussen de
€ 288.245/€ 3.650 en de € 185.411, te weten € 106.484, is ‘gegenereerd’ door andere onvolkomenheden in administratie [stichting verdachte 1] .
In 2012 en 2013 genoot [verdachte] nettoloon van € 6.180 respectievelijk € 3.878 van [stichting verdachte 1] .
Echtgenote [persoon 2] heeft geen loon van de Stichting genoten.
De rechtbank merkt hierbij op dat de € 185.411 afwijkt van de € 182.925 in D-062 omdat in het laatste overzicht de teruggave over 4e kwartaal 2011 niet verwerkt is.
proces-verbaal van ambtshandeling AMB-07, p. 69 (onderzoek Balansen en Winst- en Verliesrekeningen, voor zover inhoudende:
Op voornoemde balansen komen geen balansposten, zoals bijvoorbeeld een rekening-courant met [verdachte] voor.
proces-verbaal van ambtshandeling AMB-013, p. 80-82 (analyses mutaties op rekening [rekening 1] op naam [verdachte] juncto een geschrift, zijnde een overzicht van bankmutaties [bank] rekening [verdachte] , D-038, p. 441-526 en een geschrift, zijnde een overzicht van betalingen tussen [verdachte] en [stichting verdachte 1] , D-047, p. 655-662 , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Analyses mutaties op rekening [verdachte] . [verdachte] en zijn echtgenote hadden van 2012 t/m 2016 respectievelijk € 18.807, € 16.438, € 12.209, € 1.305 en € 10.789 regulier ter beschikking. [verdachte] heeft van 11 januari 2012 t/m 12 september 2017 € 301.447,11 van de Stichting ontvangen en € 7.159,43 (terug)betaald; de ontvangsten zijn inclusief in 2012 en 2013 genoten loon van € 6.660 en € 3.378;
een geschrift, zijnde een overzicht van betalingen tussen [verdachte] en echtgenote [persoon 2] , D-051, p. 677-678, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] heeft in totaal € 78.939 aan [persoon 2] betaald en in totaal € 8.290 van haar heeft ontvangen; proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-02, p. 98, voor zover inhoudende:
De strekking van de verdenkingen klopt, ik heb te veel omzetbelasting terug geclaimd en ik heb dat geld opgemaakt. Het was tot 2000 zo dat de zaken financieel goed gingen, daarna kwam er de klad in. Het sluipt er in dat frauderen, ik had gewoon geld nodig om van te leven.
Ik had die extra inkomsten ook moeten aangeven voor de inkomstenbelasting, heb ik bewust niet gedaan.
proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-03, p. 100-101, voor zover inhoudende:
(Nadat hem het door de Belastingdienst gemaakte overzicht inzake betalingen vanaf en naar de [rekening 4] naar en van de privérekeningen van [verdachte] en [persoon 2] is getoond en hem is voorgehouden dat er in periode januari 2012 tot en met medio november 2017 in totaal per saldo € 288.245,- naar zijn privérekening heeft overmaakt en € 3.650,- naar de privérekening van zijn echtgenote [persoon 2] , dit voor € 185.411,- afkomstig is van door de Belastingdienst uitbetaalde omzetbelasting en hem
is gevraagd waarom hij dit gedaan heeft.)
Ik schrik van die bedragen, ik kan mij niet voorstellen dat ik zoveel naar mijn privérekening heb overgemaakt. Ik begrijp dat het deels uit omzetbelastingbedragen afkomstig is. Waar de rest vandaan komt weet ik niet zo een, twee, drie. Het kan wel zijn dat ik een deel van het bedrag gebruikt heb om rekeningen te betalen. Hoeveel dat is geweest weet ik niet. Ook het loon zal er in zitten.
(…)
(Nadat hem is voorgehouden dat na teruggaven omzetbelasting de teruggaven veelal op de dag van ontvangst voor het overgrote deel naar de privérekening van [verdachte] worden overgeboekt en hem is gevraagd of dat klopt en waarom hij dat gedaan heeft.)
Dat zal kloppen, ik moest er ook van leven. Maar het is niet zo dat dat ik dat altijd zelf heb gedaan. Mijn reguliere inkomsten waren te laag om van te kunnen leven.
(…)
(Nadat hem is gevraagd wie er gemachtigd zijn tot de bankrekening van [stichting verdachte 1] en wie de betalingen doet.)
Ik, ik had ook als enige een bankpasje. Ik deed ook bijna alle betalingen van [stichting verdachte 1] .
proces-verbaal van verhoor verdachte, V-1-04, p. 103, voor zover inhoudende:
Nadat hem het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [stichting verdachte 1] aan [persoon 2] is getoond en hem is gevraagd waarom hij vanaf de bankrekening van [stichting verdachte 1] in totaal € 3.650,- naar de bankrekening van zijn echtgenote heeft overgeschreven.
Dat is huishoudgeld voor haar. Zij krijgt gemiddeld € 1.500,- per maand van mij de laatste jaren voor rekeningen en boodschappen.
proces-verbaal van verhoor verdachte, V-1-05, p. 107-108, voor zover inhoudende:
(Nadat hem is voorgehouden dat de mutaties op zijn privébetaalrekening
[rekening 1] bij de [bank] zijn gevorderd en ontvangen en hem eveneens is voorgehouden dat de mutaties doorgenomen zijn inzake betalingen tussen hemen [stichting verdachte 1] en hem is gevraagd waarom hij zoveel geld van de Stichting ontvangen heeft.)
Om van te leven, er is een en ander verkeerd gegaan. Daar hebben wel het al over gehad en wat ik gezegd heb blijf ik bij.
(Nadat hem het overzicht ‘Betalingen tussen [verdachte] en [stichting verdachte 1] ‘ is getoond, hem is voorgehouden dat in het overzicht naar voren komt dat hij in totaal € 301.447,11 van de Stichting ontvangen heeft en in totaal € 7.159,43 aan de Stichting betaald heeft en dat de ontvangsten vermoedelijk inclusief het in 2012 en 2013 genoten netto loon van respectievelijk € 6.660,- en € 3.378,- zijn en hem is gevraagd waarom hij naast zijn loon vanaf de bankrekening van de [stichting verdachte 1] ongeveer € 290.000,- naar zijn privérekening heeft overgeschreven.)
Het is veel geld, € 50.000,- per jaar. Dit zijn gewoon harde cijfers.
proces-verbaal van verhoor verdachte, V-1-09, p. 119, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(Nadat hem is voorgehouden dat na teruggaven omzetbelasting aan [stichting verdachte 1] de
teruggaven veelal op de dag van ontvangst voor het overgrote deel naar de privérekening van [verdachte] worden overgeboekt en hem is gevraagd of dat klopt en waarom hij dat gedaan heeft.)
Ik denk dat een groot deel van die teruggaven omzetbelasting inderdaad naar mijn
privérekening is overgeboekt, dat is een gegeven. Ik ga zelf nog een keer kijken wat er vervolgens met dat geld gedaan is.
(Nadat hem is voorgehouden dat de naar de privérekening overgeboekte bedragen van per saldo € 270.595,- in de jaren 2012 en 2016 volgens de ingediende aangiften
vennootschapsbelasting 2012 en 2016 op naam van [stichting verdachte 1] niet als een (rekening-courant)schuld van hem aan de Stichting zijn opgenomen en dat ze eveneens niet in de Balansen en Winst- en Verliesrekeningen over de jaren 2012 tot en met 2016 op naam van [stichting verdachte 1] opgenomen zijn en hem gevraagd is waarom de betalingen niet als en (rekening-courant)schuld van hem aan de Stichting zijn opgenomen.)
Dat had gemoeten, maar het geld is opgegaan en zeker deels aan privébestedingen.
proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 2] , G-01-01, p. 129-130, voor zover inhoudende:
[verdachte] gaf mij huishoudgeld en ik deed daar alles van. Hij stortte dat op mijn rekening en ik betaalde daar de vaste lasten en het huishouden van. (…)(Nadat haar het overzicht ‘Betalingen tussen [persoon 2] en [verdachte] is getoond, haar is voorgehouden dat ze vanaf 25 april 2012 tot 9 november 2017 in totaal € 78.939,- van haar echtgenoot heeft ontvangen en zij hem in deze periode in totaal € 8.920,- betaald heeft en haar is gevraagd waar de betalingen van in totaal € 8.920,- voor bestemd waren.)
Ik heb huishoudgeld ontvangen, ik heb hem de laatste tijd ook geld gegeven. Dat geld komt van de spaarrekening omdat we samen met de nieuwe buren een hek wilden plaatsen. Er zijn nog meer dingen geweest maar ik ben het kwijt want we hebben een roerige tijd achter de rug met allerlei privé dingen. [verdachte] vroeg om geld en dan maakte ik het over. De spaarrekening staat op mijn naam.
proces-verbaal van ambtshandeling AMB-19, p. 90, juncto een geschrift, zijnde een overzicht inzake de teruggaven omzetbelasting over het 1e kwartaal 2014 tot en met het 4e kwartaal 2016 aan [stichting verdachte 2] , DOC-063, p. 781-783, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op basis van de bankmutaties van de [stichting verdachte 2] , op respectievelijk de bankrekening [rekening 5] heb ik overzichten gemaakt van de overboekingen naar de privérekening van [verdachte] , kasopnamen en overige betalingen kort na de ontvangsten van de ten onrechte uitbetaalde omzetbelastingteruggaven.
In de overzichten komt naar voren dat de ontvangsten grotendeels veelal op dezelfde
dag naar de privérekening van [verdachte] zijn overgeboekt dan wel contant zijn
opgenomen.
Overzicht inzake de teruggaven omzetbelasting over het 1e kwartaal 2014 tot en met het 4e kwartaal 2016 aan [stichting verdachte 2] :
In het overzicht komt naar voren dat er in totaal € 66.669,- door de Belastingdienst aan omzetbelasting is teruggegeven waarvan vanaf 17 oktober 2014 tot en met 7 februari 2017 € 46.078,- is overgeschreven naar de privérekening (giro) 4015707 op naam van [verdachte] en € 250,- contant is opgenomen.
Aan [naam] is in die periode op een Poolse bankrekening een bedrag van EUR 5.530,- overgeboekt (rechtbank merkt op dat zij hierna nog op het bedrag van
€ 5.530,- zal ingaan in verband met een verweer van de verdediging).
Aan [persoon 3] , de zoon van verdachte, is in die periode een bedrag van EUR 3.400,- overgeboekt.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 april 2019, voor zover inhoudende:
[naam] is een keukenleverancier in Polen. Zij leverden eerst aan [stichting verdachte 2] en daarna aan [bedrijf 1] de B.V. van mijn zoon. Als er overboekingen zijn van de [stichting verdachte 2] aan [naam] dan zal ik een rekening betaald hebben. Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-4, p. 104, voor zover inhoudende:
Nadat hem het overzicht ‘Betalingen tussen [persoon 3] en [stichting verdachte 2] ‘ is getoond en hem is gevraagd waarom hij vanaf de bankrekening van [stichting verdachte 2] per saldo in totaal € 6.890,- naar de bankrekening van zijn zoon [persoon 3] heeft overgeschreven.)
Hij heeft in het begin wat gekregen omdat hij bij de oprichting betrokken is geweest.
Vanaf 2016 was hij loondienst van de [stichting verdachte 2] . We hebben destijds een nettoloon van € 800,- per maand afgesproken. Naar cijfers moet u mij niet vragen, ik weet dat niet meer.
(Nadat hem is voorgehouden dat volgens bij de Belastingdienst bekende gegevens pas in 2017 loon heeft ontvangen en wel € 1.800,- bruto.)
Dan zal het in 2017 geweest zijn.
(Nadat hem is gevraagd wie er gemachtigd zijn tot de bankrekening van [stichting verdachte 2] en wie de betalingen doet.)
Ja, ik ben de enige gemachtigde. De betalingen deed ik ook.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-05 p. 108, voor zover inhoudende:
(Nadat hem het overzicht ‘Betalingen tussen [verdachte] en [stichting verdachte 2]
Nederland’ is getoond, hem is voorgehouden dat in het overzicht naar voren komt dat hij in totaal € 87.535,25 van de Stichting ontvangen heeft en in totaal € 72.250,- aan de Stichting betaald heeft en dat de ontvangsten vermoedelijk inclusief het in 2014 tot en met 2017 genoten netto loon van respectievelijk € 5.980,-, € 6.030,-, € 6.684,- en € 1.659,- en hem is gevraagd waarom hij naast zijn loon vanaf de bankrekening van de [stichting verdachte 2] ongeveer € 57.000,- naar zijn privérekening heeft overgeschreven.)
Hier zitten een heleboel verrekeningen in, dat had met [bedrijf 1] te maken. Mijn privérekening gebruikte ik als tussenrekening van [stichting verdachte 2] . U ziet dat de saldi bijna weglopen.
Daarnaast zijn er bij [stichting verdachte 2] ook onjuiste omzetbelasting teruggaven ontvangen, hoeveel weet ik op dit moment niet. Ik weet ook niet meer wat dat geld is gebleven.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-06, p. 111-112, voor zover inhoudende:
(Nadat hem is gevraagd waarom [stichting verdachte 2] facturen betaalt inzake orders van [bedrijf 1] )
Daar hebben we het overgehad, het was een soort rekening-courant betaling.
(Nadat hem de bankmutatie van [bedrijf 1] van € 2.000,- d.d. 26 juli 2017 aan [stichting verdachte 2] is getoond en hem is gevraagd waar deze ontvangst betrekking op heeft.)
Ik denk dat ik dit geld heb voorgeschoten, rekening-courant dus.
(Nadat hem de bankmutaties van [bedrijf 3] van 23 januari en 24 februari 2017 met een totaalbedrag van € 16.175,- zijn getoond en hem is gevraagd waarop deze ontvangsten betrekking hebben.)
Dat betreft de levering van een keuken, ik denk dat ik een verkeerd briefhoofd heb gebruikt.
Dit is in wekelijkheid een ontvangst van [bedrijf 1] Door het briefhoofd is het op de verkeerde rekening gestort, dit betreft een correctie.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-07, p. 114, voor zover inhoudende:
(Nadat hem het door de Belastingdienst gemaakte overzicht inzake betalingen vanaf en naar de [rekening 6] naar en van de privérekeningen van [verdachte] , [persoon 3] en [persoon 4] is getoond en hem is voorgehouden dat er vanaf medio 2012 tot en met medio november 2017 in totaal per saldo
€ 20.035,25 naar zijn privérekening heeft overmaakt en dat dit geheel afkomstig van door de Belastingdienst uitbetaalde omzetbelasting ad € 69.326,- en hem is gevraagd waarom hij dit gedaan heeft.)
Ik neem er kennis van, absoluut. Ik heb eerder verklaard dat er dingen fout zijn gedaan.
Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] , G-02-01 p. 133-134, voor zover inhoudende:
(Nadat hem het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [stichting verdachte 2] is getoond, hem is voorgehouden dat hij van 24 juli 2012 tot 1 februari 2017 secretaris penningmeester, alleen /zelfstandig bevoegd, is geweest en hem is gevraagd welke werkzaamheden hij voor de Stichting heeft verricht.)
Ik heb huizen verhuurd in mijn studententijd. Dat klopt. Ik heb bemiddeld bij de verhuur. Ik heb kandidaten uitgezocht. Ik was een soort makelaar. [bedrijf 2] verhuurt woningen en ik bemiddelde voor de verhuur van woningen. Het stelde allemaal niet zoveel voor. Ik wilde een bedrijf opstarten en ik heb daarom niet veel verdiend aan de Stichting.
(Nadat hem is voorgehouden dat bij de [bank] zijn bankmutaties vanaf 10 september 2012 tot en met 7 november 2017 zijn gevorderd en ontvangen en dat hier in voren komt dat hij in totaal € 10.580,- van [stichting verdachte 2] heeft ontvangen en totaal € 1.590,- aan de Stichting heeft betaald en hem is gevraagd waarvoor deze betalingen en ontvangsten voor zijn geweest.)
Dat klopt, ik heb geld betaald voor een website. Dat bedrag van 1500 euro zou daarvandaan kunnen komen. Er staat bij waarom ik geld heb ontvangen maar ik weet het echt allemaal niet meer. Ik denk dat lening iets is wat ik heb voorgeschoten. Ik heb zelf geld gestopt in de Stichting.
Overwegingen van de rechtbank.
Van witwassen is sprake nu op grond van voorgaande bewijsmiddelen is komen vast te staan dat beide Stichtingen geld dat afkomstig was uit misdrijf, namelijk onmiddellijk afkomstig uit de gepleegde belastingfraude, als weergegeven onder de feiten 1 en 3, hebben overgedragen, waarmee beoogd werd de criminele opbrengsten veilig te stellen en te gebruiken.
Gelet op de periode waarin dit geschiedde en de frequentie waarmee deze gelden zijn overgeboekt is sprake van een patroon en acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat door de Stichtingen van dit witwassen een gewoonte is gemaakt, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het opzet geldt dat verdachte als voorzitter zelfstandig bevoegd was binnen de Stichtingen. Verdachte was feitelijk als enige actief en verrichtte handelingen binnen die Stichtingen, zoals het doen van aangifte omzetbelasting of overboekingen van de bankrekeningen op naam van de Stichtingen. Zijn gedragingen kunnen derhalve aan de rechtspersonen worden toegerekend. Dit is ook niet betwist door de verdediging.
Door het ten name van de Stichtingen onjuist en/of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting en de verkregen bedragen van de Stichtingen over te boeken naar andere rekeningen, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan alle 4 de door de Stichtingen gepleegde strafbare feiten.
De verdediging heeft erop gewezen dat ten onrechte geen rekening is gehouden met bepaalde kosten die de Stichtingen hebben gemaakt. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat niet al het uit misdrijf afkomstige geld naar verdachte in privé is gestroomd en dus ook niet geheel is witgewassen.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft ervoor gekozen Stichtingen op te richten waarbinnen (handels)activiteiten werden ontplooid. Hij was zelfstandig bevoegd binnen deze Stichtingen. Hij had als enige de beschikkingsmacht over de gelden van de Stichtingen, omdat hij over de bankpassen beschikte en de bankrekeningen van de Stichtingen beheerde. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat de geldstromen van de Stichtingen en zijn eigen geldstromen door elkaar liepen en dat het “één pot nat was”. Hij zag het meer als een eenmanszaak.
De rechtbank ziet niet in dat in het kader van het vraagstuk van het witwassen, de berekening van de witgewassen bedragen en het feitelijk leiding geven ex artikel 51 Wetboek van Strafrecht rekening moet worden gehouden met kosten van de Stichtingen. Het gaat bij witwassen immers om bedragen die door hem van de rekeningen van de Stichtingen op zijn privérekening zijn gestort, dan wel contant zijn opgenomen. Dat de Stichtingen ook kosten gemaakt zouden hebben ten behoeve van de “bedrijfsvoering” staat daar los van, omdat deze niet in mindering strekken op de witgewassen bedragen. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer.
Het verweer van verdachte dat over 2016 geen volledig beeld is verkregen van het totale bedrag dat zou zijn witgewassen, omdat facturen van de inkoop van een partij laptops in het ongerede zijn geraakt, passeert de rechtbank. De rechtbank merkt allereerst op dat verdachte eerst ter zitting heeft verklaard dat hij een buiten de boeken gehouden handel heeft gehad in (onder meer) een partij laptops. Volgens zijn verklaring ter zitting behoorden de hierop betrekking hebbende facturen tot de stukken die hij aan de controle-ambtenaren had ingeleverd en niet retour ontvangen. De ambtenaren hebben ontkend niet alle stukken te hebben teruggegeven. De rechtbank acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig en schuift deze terzijde. Immers zou dit betekenen dat verdachte ter onderbouwing van de juistheid van zijn aangiften stukken zou hebben overgelegd, waarvan hij juist zegt deze buiten de boekhouding te hebben gehouden. Zo er al sprake zou zijn geweest van bedoelde handel in laptops, was dit handel die buiten de boeken is gebleven en is er aldus nog altijd sprake van uit misdrijf afkomstig geld.
Met betrekking tot de overgelegde facturen van [naam] merkt de rechtbank op dat de factuur met datum 10 maart 2017 buiten beschouwing wordt gelaten, omdat deze buiten de ten laste gelegde periode valt.
De factuur met datum 5 augustus 2016 laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat het bankrekeningnummer van [naam] vermeld op de factuur een ander nummer is dan het bankrekeningnummer waarnaar volgens de tenlastelegging gelden naar [naam] zijn overgeboekt.
De rechtbank zal in haar oordeel wel rekening houden met de factuur van [naam] van 15 januari 2016 omdat het bedrag op de factuur ad € 1.230,- overeenkomt met de overboeking van 20 januari 2016, vermeld op p. 781. Ook het bankrekeningnummer in de overboeking correspondeert met het rekeningnummer van [naam] op de factuur. De rechtbank zal daarom in de bewezenverklaring niet uitgaan van een bedrag van € 5.530,- overgeboekt aan [naam] maar van een bedrag van € 4.300,-.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
1.
[stichting verdachte 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 3 oktober 2017 in de gemeenten Apeldoorn,telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting ten name van de Stichting
over het aangiftetijdvak = 1e kwartaal 2012 en
= 2e kwartaal 2013 en
= 3e kwartaal 2014 en
over het aangiftetijdvak = 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 en = 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 en = 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 en = 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 en = 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 en = 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft de Stichting toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/of een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, opgegeven,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[stichting verdachte 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, in de periode van 9 mei 2012 tot en met 7 februari 2017 in Nederland,een voorwerp, te weten bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 162.200,- of daaromtrent heeft overgedragen
door toen aldaar die bedragen aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar een bankrekening ten name van hem, verdachte, met [rekening 1] of [rekening 1] ,
terwijl de Stichting wist dat dat voorwerp – onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
en de Stichting aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
3.
[stichting verdachte 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, op tijdstippen in de periode van 1 juli 2012 tot en met 3 oktober 2017 in de gemeente Apeldoorn,telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting ten name van de Stichting over het aangiftetijdvak = 3e kwartaal 2012 en = 4e kwartaal 2013 en = 3e kwartaal 2014 en
over het aangiftetijdvakken = 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 en = 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 en = 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 en = 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017,
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft de Stichting toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/of een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[stichting verdachte 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, in de periode van 17 oktober 2014 tot en met 7 februari 2017 in Nederland,een voorwerp, te weten bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 52.350,- heeft overgedragen
door toen aldaar
= bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 45.050,- over te doen of laten boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [rekening 1] en
= bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot EUR 3.000,- over te doen of laten boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de bankrekening ten name van [persoon 3] , met rekeningnummer [rekening 2] en
= een bedrag aan geld groot EUR 4.300,- over te doen of laten boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar een bankrekening ten name van [naam] , met rekeningnummer [rekening 3] ,
terwijl de Stichting wist dat die voorwerpen – onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en de Stichting aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging.
De bewijsmiddelen worden, tenzij anders bepaald, slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle feiten een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden:
–
het blanco strafblad van verdachte;
–
zijn leeftijd (63 jaar);
–
dat hij door zijn drukke werkzaamheden als gemeenteraadslid, actief lid van de wijkvereniging en de carnavalsvereniging, onvoldoende tijd had om op een juiste wijze leiding te geven aan zijn ondernemingen;
–
de omstandigheid dat verdachte niet in luxe leefde;
–
de impact van de zaak en van de negatieve krantenberichten op verdachte en zijn gezin.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan BTW-fraude en gewoontewitwassen.
Verdachte heeft jarenlang, ieder kwartaal, opzettelijk ten onrechte omzetbelasting teruggevraagd en heeft dat geld vanaf de rekeningen van zijn Stichtingen overgeboekt naar onder meer zijn privérekening en rekeningen van zijn gezinsleden. De Nederlandse staatskas is benadeeld voor een bedrag van ruim € 300.000,-.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in zijn nadeel rekening met de omstandigheid dat verdachte als voormalig gemeenteraadslid een voorbeeldfunctie bekleedde, en in die rol mee besliste over de besteding van middels belastingheffing verkregen publieke middelen. Daar tegenover heeft hij jarenlang de gemeenschap benadeeld door een eerlijke belastingheffing te frustreren met het doen van onjuiste aangiften en de verkregen belastinggelden privé aan te wenden. Dit vormt een ernstige ondermijning van de belastingmoraal. Daarbij merkt de rechtbank op dat het onderwerp integriteit van politieke ambtsdragers de voorbije jaren frequent aandacht heeft gekregen. Verdachte heeft met zijn handelen het aanzien van het openbaar bestuur beschadigd.
De rechtbank houdt anderzijds rekening met de omstandigheid dat verdachte op zijn 63e jaar nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, groot 6 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding, gelet op de lange duur en frequentie van de gepleegde misdrijven waarin een herhalingsgevaar schuilt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 27, 51, 91, 420bis, 420ter;
Algemene wet inzake rijksbelastingen art. 68, 69, 72.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven;t.a.v. feit 2 primair:van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.t.a.v. feit 3:opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven;t.a.v. feit 4 primair:van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
(t.a.v. feit 1, feit 2 primair, feit 3, feit 4 primair:)
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 6 (zes) maanden, aldus niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.T. van Vliet, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. A.F. Vink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs en mr. D.D.M. Xanthopoulos, griffiers,
en is uitgesproken op 29 april 2019.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de Fiod, basisteam ’s-Hertogenbosch, genummerd PL2100-2018024918, gesloten 22 mei 2018, aantal pagina’s: 120. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.