Plaatsing zonnepanelen geeft geen recht op btw-aftrek bouw woning en aanschaf perceel 

zonnepanelen installeren poppetje met zonnepaneel en accuboormachine

Plaatsing zonnepanelen geeft geen recht op btw-aftrek bouw woning en aanschaf perceel 

Een man-vrouwfirma (VOF) verhuurt een werkkamer aan de holding van de man, waarbij is gekozen voor belaste verhuur voor de btw. In de huurovereenkomst is opgenomen dat de huurder ook gebruik mag maken van de centrale hal, de woonkamer, de keuken/koffiecorner, de parkeerplaatsen, de garage, de aanwezige sanitaire voorzieningen en de watervoorzieningen van de woning.

De VOF heeft om btw-teruggaaf verzocht voor: € 159.067 (2/3 van btw aanschaf perceel + 2/3 van btw bouw woning + 100% van btw aanschaf en installatie zonnepanelen).

Volgens het Hof ontbreekt een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie met zonnepanelen en de aanschaf van het perceel en de bouw van de woning. Het Hof vindt dat belanghebbende blijk geeft van een onjuiste visie op causaliteit door te stellen dat het perceel grond wordt aangeschaft en daarop een hele woning wordt gebouwd om de plaatsing van zonnepanelen te realiseren. Met de stelling dat het pand en het perceel ten dienste staan van het opwekken van energie ontkent belanghebbende de woonfunctie van het pand en het perceel. Niet is gesteld of gebleken dat de kosten van de bouw van de woning op enigerlei wijze rechtstreeks of als algemene kosten zijn verdisconteerd in de prijs die door belanghebbende van de energiemaatschappij voor de levering van elektriciteit wordt ontvangen.

Plaatsing van zonnepanelen geeft de VOF geen recht op aftrek van btw die drukt op de bouw van de woning en de aanschaf van het perceel.
GerechtshofRechtbank
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
07-05-2019
Datum publicatie
17-05-2019
Zaaknummer
18/00445
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:1612, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

OB. Omvang aftrek van voorbelasting in verband met belaste verhuur werkkamer. Geeft de plaatsing van zonnepanelen recht op aftrek van voorbelasting die drukt op de aanschaf van een perceel bouwgrond en de bouw van een woning?

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer 18/00445

uitspraakdatum: 7 mei 2019

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 april 2018, nummer AWB 17/2528, ECLI:NL:RBGEL:2018:1612, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.Belanghebbende heeft in de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 (hierna: 3e kwartaal) om een teruggaaf verzocht van € 1.262.

1.2.De Inspecteur heeft bij beschikking van 4 november 2016 een teruggaaf van € 1.262 verleend.

1.3.Bij bezwaarschrift heeft belanghebbende om een teruggaaf van € 159.067 verzocht.

1.4.Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de teruggaaf vastgesteld op € 15.488.

1.5.Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat de Inspecteur teruggeeft 12,5% van de omzetbelasting die drukt op de bouwkosten van de woning en 1,36% van de omzetbelasting die drukt op (de koopprijs van) het perceel bouwgrond, rekening houdend met het percentage van de omzetbelasting dat al is teruggegeven, belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.002 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

1.6.Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2Vaststaande feiten

2.1.Belanghebbende is een samenwerkingsverband tussen de heer [A] ( [A] ) en zijn partner [B] ( [B] ). Belanghebbende heeft in 2015 een perceel bouwgrond van 1.100 m2 gekocht voor een bedrag van € 639.000 (inclusief een bedrag van € 110.900,83 aan omzetbelasting). Belanghebbende heeft hierop een woning met garage laten bouwen (hierna: de woning). Het bruto vloeroppervlakte (hierna: BVO) van de nuttige ruimten in de woning is 211,231 m2. De woning bedekt 158,84 m2 van het perceel (14,44%). Op de bouw van de woning drukt omzetbelasting ten bedrage van € 108.436,17. Op het dak van de woning heeft belanghebbende zonnepanelen (48 m2) laten installeren. Aan belanghebbende is voor de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen een bedrag van € 21.821,15 inclusief € 3.787 aan omzetbelastingin rekening gebracht. De zonnepanelen hebben niet de functie van dakbedekking.

2.2.Op 1 september 2016 is de woning in gebruik genomen en sindsdien wonen [A] en [B] daar met hun kinderen.

2.3.[A] is directeur-grootaandeelhouder van [C] BV (hierna: de Holding).

2.4.Vanaf 1 september 2016 verhuurt belanghebbende een werkkamer van 19,82 m2 (9,4% van het totale BVO van de nuttige ruimten in de woning) aan de Holding ten behoeve van het werk van [A] voor de Holding. Hierbij is gekozen voor belaste verhuur in de zin van artikel 11, lid 1, onderdeel b, onder 5°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). In de huurovereenkomst is opgenomen dat de huurder ook gebruik mag maken van de centrale hal, de woonkamer, de keuken/koffiecorner, de parkeerplaatsen, de garage, de aanwezige sanitaire voorzieningen en de watervoorzieningen van de woning (hierna: de overige ruimten).

2.5.Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het 3e kwartaal 2016 van € 1.262 negatief. Bij beschikking heeft de Inspecteur een teruggaaf verleend van € 1.262. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en een totale teruggaaf verzocht van € 159.067 (2/3 van de omzetbelasting drukkend op de aanschaf van het perceel + 2/3 van de omzetbelasting drukkend op de bouw van de woning + 100% van de omzetbelasting drukkend op de aanschaf en installatie van de zonnepanelen).

2.6.Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur aftrek van voorbelasting toegestaan in verband met de werkkamer en voor de aanschaf en installatie van de zonnepanelen en de teruggaaf vastgesteld op € 15.488. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

omzetbelasting bouw woning (9,4% x € 108.436,17) € 10.193

omzetbelasting aanschaf perceel (9,4% x 14,44% x € 110.900,83) € 1.508

omzetbelasting aanschaf en installatie van de zonnepanelen € 3.787

totaal € 15.488

3Geschil

In geschil is in hoeverre belanghebbende de voorbelasting over de aan haar verrichte prestaties, zijnde de aanschaf van het perceel en de bouw van de woning, kan aftrekken.

4Beoordeling van het geschil

4.1.Het Hof merkt op dat de uitspraak van dit Hof van 28 november 2017, nr. 16/01522, ECLI:NL:GHARL:2017:10387, waarnaar in de stukken van het geding wordt verwezen, weliswaar ten aanzien van de feiten overeenkomsten vertoont met de onderhavige zaak, maar dat geen sprake is van een gelijk wettelijk toetsingskader. Vóór 1 januari 2011 kon een ondernemer die een onroerende zaak liet bouwen voor zowel zakelijk (belast) als privégebruik ervoor kiezen de onroerende zaak geheel aan het bedrijfsvermogen toe te rekenen en alle in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek brengen. Het gebruik voor privé doeleinden werd gelijkgesteld met een dienst verricht onder bezwarende titel ter zake waarvan omzetbelasting was verschuldigd. Vanaf 1 januari 2011 is in artikel 15, lid 1, laatste alinea, van de Wet OB overeenkomstig artikel 168 bis van de Btw richtlijn neergelegd dat aftrek van in rekening gebrachte omzetbelasting alleen nog mogelijk is voor zover de onroerende zaak door de ondernemer wordt gebruikt voor belaste handelingen. Het is daarbij aan belanghebbende, als degene die aanspraak maakt op de aftrek, om aannemelijk te maken dat en in hoeverre zij recht heeft op aftrek van de voorbelasting wegens belast gebruik van de woning en het perceel.

Verhuur

4.2.Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van de verhuur van de werkkamer sprake is van belaste verhuur en dat als gevolg daarvan belanghebbende in ieder geval recht heeft op aftrek van voorbelasting van 9,4% ten aanzien van de bouw van de woning en 9,4% x 14,44% van de omzetbelasting die drukt op de aanschaf van het perceel.

4.3.Belanghebbende stelt zich echter op het standpunt dat ook een recht op aftrek van voorbelasting bestaat voor de overige ruimten waarvan gebruik mag worden gemaakt, omdat ook deze ruimten door de Holding worden gebruikt. De totale aftrek is daarmee 26,3% van de omzetbelasting die drukt op de bouw van de woning, aldus belanghebbende. Daarnaast stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Inspecteur ten onrechte bij de berekening van de aftrek van voorbelasting in verband met de aanschaf van het perceel alleen de ondergrond van de werkruimte in aanmerking heeft genomen in plaats van het gehele perceel. Het gehele perceel moest immers worden gekocht om de werkkamer te kunnen realiseren.

4.4.Ingevolge artikel 11, lid 1, onderdeel b, onder 5o, van de Wet OB is onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van de belasting vrijgesteld de verhuur van onroerende zaken, met uitzondering van de verhuur van onroerende zaken, andere dan gebouwen en gedeelten daarvan welke als woning worden gebruikt, aan personen die de onroerende zaak gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van de belasting op de voet van artikel 15 van de Wet OB bestaat mits de verhuurder en de huurder blijkens de schriftelijke huurovereenkomst daarvoor hebben gekozen of in andere gevallen gezamenlijk een verzoek daartoe aan de inspecteur hebben gedaan en overigens voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

4.5.Ingevolge artikel 11, lid 1, onderdeel b, onder 5o, van de Wet OB kan belanghebbende ten aanzien van de verhuur van de overige ruimten niet opteren voor belaste verhuur omdat deze ruimten ook als woning worden gebruikt. Dat de huurder de mogelijkheid heeft gebruik te maken van de overige ruimten doet de woonfunctie van de overige ruimten niet teniet gaan. Het door belanghebbende genoemde arrest van het Hof van Justitie van 18 november 2004 in de zaak Temco (C-284/03) doet hier niet aan af omdat daarin weliswaar werd beslist dat bij medegebruik sprake kan zijn van verhuur van onroerende zaken, maar de vraag of hetgeen wordt verhuurd, kan worden aangemerkt als een onroerende zaak die als woning wordt gebruikt, niet aan de orde was. De aftrek van voorbelasting als gevolg van de verhuurovereenkomst blijft beperkt tot de werkkamer. Tussen partijen is niet in geschil dat het belast gebruik van de werkkamer leidt tot een aftrek van 9,4% van de voorbelasting op de facturen die zien op de bouw van de woning (9,4% x € 108.436,17). Ten aanzien van de aftrek van voorbelasting op de aanschaf van het perceel is het Hof van oordeel dat ook het belast gebruik van het perceel zich beperkt tot 9,4% van het deel van het perceel waarop de woning is gelegen, dus tot 1,36% (9,4% x 14,44%).

Zonnepanelen

4.6.Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat door de plaatsing van de zonnepanelen recht op aftrek van voorbelasting bestaat ten aanzien van de omzetbelasting die drukt op de aanschaf van het perceel en de bouw van de woning. Er is daarbij een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de verzochte aftrek en de geïnstalleerde zonnepanelen. Ten eerste kunnen de zonnepanelen niet zonder de onroerende zaak worden geïnstalleerd en ten tweede is een deel van de door de zonnepanelen opgewekte energie bestemd voor gebruik in de onroerende zaak. De gehele onroerende zaak is nodig om de zonnepanelen op hoogte te plaatsen in de bosrijke omgeving en zo optimaal gebruik te maken van de zonnekracht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, omdat 2/3 van de opgewekte energie tegen vergoeding aan het net wordt geleverd en 1/3 van de opgewekte energie privé wordt gebruikt, 2/3 van de voorbelasting die drukt op de bouw van de woning aftrekbaar is. In dit kader verwijst belanghebbende naar het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 7 november 2013 en de daarin neergelegde ervaringscijfers en beroept belanghebbende zich op het vertrouwensbeginsel. Omdat voor de plaatsing van zonnepanelen op de onroerende zaak de aanschaf van het perceel noodzakelijk was, is 100% van de voorbelasting op de aanschaf van het perceel aftrekbaar, aldus belanghebbende.

4.7.Het Hof benadrukt dat het aftrekrecht een integrerend deel uitmaakt van het btw-stelsel en in beginsel niet kan worden beperkt. Deze aftrekregeling heeft tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde omzetbelasting. Daarmee waarborgt het btw-stelsel een volstrekt neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht de doelstellingen of resultaten van deze activiteiten, mits deze activiteiten zelf aan de omzetbelasting zijn onderworpen (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) 21 februari 2018, C-628/18, Kreuzmayr, punten 41 en 42).

4.8.Opdat de belastingplichtige voorbelasting in aftrek kan brengen en om de omvang van dat recht te kunnen bepalen, dient volgens vaste rechtspraak van het HvJ een rechtstreeks en onmiddellijk verband te bestaan tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Een dergelijk rechtstreeks verband is aanwezig als de voor de verwerving van goederen of diensten gedane uitgaven direct zijn opgenomen in de prijs van belaste handelingen in een later stadium. Ook als een dergelijk rechtstreeks verband niet aanwezig is, bestaat recht op aftrek als de kosten van de verworven goederen en diensten deel uitmaken van de algemene kosten van de onderneming en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de belaste handelingen. Wanneer door een belastingplichtige ontvangen goederen of diensten daarentegen verband houden met vrijgestelde handelingen of handelingen die niet binnen de werkingssfeer van de omzetbelasting vallen, kan er geen sprake zijn van heffing van belasting in een later stadium noch van aftrek van voorbelasting (vgl. HvJ 14 september 2017, C-132/16, Iberdrola, punten 28 tot en met 30 en HvJ 29 oktober 2009, C-29/08, AB SKF, punten 55 tot en met 59).

4.9.Het Hof is van oordeel dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de aanschaf van het perceel en de bouw van de woning ontbreekt. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende blijk geeft van een onjuiste visie op causaliteit door te stellen dat het perceel grond wordt aangeschaft en daarop een hele woning wordt gebouwd om de plaatsing van zonnepanelen te realiseren. Met de stelling dat het pand en het perceel ten dienste staan van het opwekken van energie ontkent belanghebbende de woonfunctie van het pand en het perceel. Niet is gesteld of gebleken dat de kosten van de bouw van de woning op enigerlei wijze rechtstreeks of als algemene kosten zijn verdisconteerd in de prijs die door belanghebbende van de energiemaatschappij voor de levering van elektriciteit (zijnde de belaste handeling) wordt ontvangen. Met het tweede gestelde verband dat ziet op het gebruik van de door de zonnepanelen opgewekte energie voor het gebruik in de woning miskent belanghebbende daarnaast dat de omzetbelasting als verbruiksbelasting juist tot doel heeft het eindgebruik te belasten in plaats van te ontlasten via het toekennen van een recht op aftrek.

4.10.Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel is het Hof van oordeel dat belanghebbende aan het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 7 november 2013 en de daarin neergelegde ervaringscijfers geen vertrouwen kan ontlenen ten aanzien van het belaste gebruik van de woning en het perceel, nu dit besluit slechts ziet op de op de belasting die drukt op de aanleg van de zonnepanelen zelf en dit besluit geen enkele aanwijzing bevat voor toerekening van de voorbelasting die drukt op (de bouw van) de woning.

4.11.Gelet op het vorenstaande geeft de plaatsing van zonnepanelen belanghebbende geen recht op aftrek van omzetbelasting die drukt op de bouw van de woning en de aanschaf van het perceel. Ter zitting bij het Hof heeft de Inspecteur echter aangegeven de toezegging bij de Rechtbank ook in hoger beroep gestand te willen doen. Daarmee heeft de Inspecteur toegezegd vanwege de plaatsing van zonnepanelen een aftrek toe te staan van 3,1% van de omzetbelasting drukkend op de bouw van de woning en 3,1% van de omzetbelasting drukkend op dat deel van het perceel waarop de woning is gelegen.

4.12.De teruggaaf dient, gelet op het vorenstaande en rekening houdend met de toezegging van de Inspecteur, te worden vastgesteld op € 19.343,28, zijnde 12,5% (9,4% + 3,1%) van de omzetbelasting die drukt op de bouwkosten van de woning + 1,805 % ((9,4% + 3,1%) x 14,44%) van de omzetbelasting die drukt op de aanschaf van het perceel + € 3.787 omzetbelasting drukkend op de aanschaf en installatie van de zonnepanelen (12,5% x € 108.436,17 + 1,805% x € 110.900,83 + € 3.787).

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.

De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep vastgesteld op € 1.002. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.024 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 512).

6Beslissing

Het Hof:

  • -vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
  • -verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
  • -vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
  • -gelast dat de Inspecteur voor het derde kwartaal 2016 een teruggaaf verleent van € 19.343,28,
  • -veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.024, en
  • -gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt van € 508.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.

De beslissing is op 7 mei 2019 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.W.J. de Kort) (A.E. Keulemans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH DEN HAAG.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

ECLI:NL:GHARL:2019:3986

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
09-04-2018
Datum publicatie
13-04-2018
Zaaknummer
AWB – 17 _ 2528
Formele relaties
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:3986, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Mondelinge uitspraak
Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Zakelijk gebruik van de woning door zonnepanelen en door verhuur van een werkkamer aan de eigen bv. Zonnepanelen op nieuw gebouwde woning. Mate van zakelijk gebruik van de woning door de plaatsing van de zonnepanelen op het dak. De rechtbank volgt de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387) en rekent alleen de meters van het dak onder de zonnepanelen als zakelijke meters. Voor de verhuur van de werkkamer is de vraag of het medegebruik van de overige ruimtes van de woning (wc, keuken, woonkamer, hal, garage) de mate van zakelijk gebruik van de woning groter maakt. De rechtbank oordeelt van niet en baseert zich daarbij op het uitzonderingskarakter van de optie voor belaste verhuur en op uitleg van het arrest van de HR van 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:783.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2018/823
V-N 2018/31.2.5
Viditax (FutD), 16-04-2018
FutD 2018-1184 met annotatie van Fiscaal up to Date
NTFR 2018/1105 met annotatie van Drs. C. Verweij
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RechtbanK gelderland

Team belastingrecht

zaaknummer: AWB 17/2528

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

9 april 2018 in de zaak tussen

Samenwerkingsverband [X] en [Y] , gevestigd te [Z] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 28 april 2017 op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking teruggaaf omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2016 tot en met

30 september 2016.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2018. Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde en [A] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. drs. [B] .

Beslissing

De rechtbank:

  • -verklaart het beroep gegrond;
  • -vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • -bepaalt dat verweerder 12,5% van de omzetbelasting die drukt op de bouwkosten van de woning en 1,36% van de omzetbelasting die drukt op (de koopprijs van) het perceel bouwgrond teruggeeft, rekening houdend met het percentage van de omzetbelasting dat al is teruggegeven;
  • -bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • -veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.002;
  • -gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 333 vergoedt.

Overwegingen

Vooraf

1. Het beroep is ingesteld door de gemachtigde namens de maatschap [X] (hierna: [X] ) en [Y] (hierna: [Y] ). Het bezwaar is echter ingesteld namens (de natuurlijke personen) [X] en [Y] en uit de stukken blijkt niet dat [X] en [Y] een maatschap vormen. Een maatschapsovereenkomst en een inschrijving in de KvK ontbreken en het btw-nummer staat op naam van [X] . Ter zitting hebben partijen verklaard uit praktische overwegingen te hebben gekozen voor de maatschap als indiener van het beroep, omdat de Belastingdienst de kwalificatie “samenwerkingsverband” niet in haar computersystemen kan verwerken. Ter zitting is met partijen afgesproken om de indiener van het beroep aan te duiden als Samenwerkingsverband [X] en [Y] . De achtergrond van die afspraak is dat het bestaan van de maatschap voor de rechtbank niet aannemelijk is geworden en de rechtbank het beroepschrift zo heeft begrepen dat de gemachtigde heeft bedoeld om namens het Samenwerkingsverband [X] en [Y] beroep in te stellen.

Feiten

2. [X] en [Y] hebben in 2015 een perceel bouwgrond gekocht. Zij hebben hierop een woning laten bouwen. De woning bedekt 14,44% van het perceel. Op het dak van de woning hebben zij zonnepanelen laten installeren. Deze zonnepanelen zijn verzonken in het dak, maar ze hebben niet de functie van dakbedekking. Die functie wordt op die plek vervuld door een speciaal folie dat onder de panelen is aangebracht. Op 1 september 2016 hebben [X] en [Y] de woning in gebruik genomen en sindsdien wonen zij daar met hun kinderen.

3. [X] is directeur-grootaandeelhouder van [C] BV (hierna: [C] ).

4. Vanaf 1 september 2016 verhuren [X] en [Y] een werkkamer aan [C] ten behoeve van het werk van [X] voor [C] . Hierbij is gekozen voor belaste verhuur in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onder 5º, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De werkkamer beslaat 9,4% van de woning. In de huurovereenkomst staat dat de huurder ook gebruik mag maken van de centrale hal van de woning, de woonkamer, de keuken/koffiecorner, de parkeerplaatsen, de garage, de wc en de watervoorzieningen (hierna ook: de overige ruimten).

5. [X] heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 naar een bedrag van € 1.262 negatief. Bij beschikking van 4 november 2016 heeft verweerder een teruggaaf verleend tot dit bedrag. [X] en [Y] hebben bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Zij hebben verzocht om een teruggaaf van € 157.721. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder alleen aftrek van voorbelasting voor de werkkamer toegestaan en de teruggaafbeschikking vastgesteld op € 14.226. Dit bedrag bestaat uit 9,4% van de btw die drukt op de bouwkosten van de woning en (9,4% maal 14,44%=) 1,36% van de btw die drukt op de aanschaf van het perceel.

Geschil

6. In geschil is de hoogte van de aftrek voorbelasting op de bouwkosten van de woning en de kosten van het perceel. Het geschil ziet op de vraag in hoeverre de woning wordt gebruikt voor de ondernemingen van eiseres, te weten het leveren van energie met behulp van zonnepanelen en de verhuur van de overige ruimten aan [C] .

Beoordeling ten aanzien van de zonnepanelen

7. In de kern betoogt eiseres dat het gehele nieuwgebouwde pand ten dienste staat aan en bestemd is voor de opwekking van energie (de “energiecentrale”). Er is immers een pand nodig om de panelen op te plaatsen en om de benodigde hoogte te bereiken in de bosrijke omgeving. Het gehele pand is daarom zakelijk geëtiketteerd onder beperking van de woonfunctie. Omdat 2/3 van de opgewekte energie tegen vergoeding aan het net wordt geleverd, is de woonfunctie beperkt tot 1/3 deel van de woning, aldus eiseres.

8. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. [X] en [Y] hebben namelijk een woning gebouwd om in te wonen. Daarbij moesten zij van de gemeente voldoen aan duurzaamheidsvereisten, die zij onder meer hebben ingevuld door zonnepanelen op het dak van de woning te plaatsen. De omstandigheid dat het exploiteren van die zonnepanelen btw-ondernemerschap oplevert, leidt er niet toe dat de gehele woning moet worden gezien als een energiecentrale. Het gebruik van de woning onder het dak is ook niet gewijzigd door het plaatsen van de zonnepanelen. Het zou in strijd komen met het systeem van de wet en de richtlijn als geen omzetbelasting zou drukken op een groot deel van het wonen, alleen omdat op het dak van de woning zonnepanelen zijn aangebracht.

9. De rechtbank volgt in deze zaak het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) in een vergelijkbare zaak, waarin het Hof op 28 november 2017 uitspraak heeft gedaan (ECLI:NL:GHARL:2017:10387). In die uitspraak heeft het Hof geoordeeld dat het dak van de woning, dat eerst alleen ten dienste stond van de woning, door de plaatsing van zonnepanelen ook een zakelijke functie heeft verkregen voor de zonnepanelenonderneming. Het deel van het dak waarop de zonnepanelen zijn bevestigd is daarmee dienstbaar geworden aan de zonnepanelenonderneming. Het Hof heeft het aantal vierkante meters van het dak waarop de zonnepanelen zijn bevestigd als zakelijke meters aangemerkt en heeft deze meters afgezet tegen de vierkante meters nuttige ruimte binnenin de woning (die deels zakelijk en deels als woning werden gebruikt). Het Hof heeft daarbij opgemerkt dat de onderdelen van de woning die dienstbaar zijn aan de nuttige ruimtes van de woning (zoals de muren, de fundering en het dak) op deze manier naar evenredigheid worden toegerekend aan de nuttige ruimtes.

10. De rechtbank ziet in al hetgeen door partijen is aangevoerd geen aanleiding om in deze zaak van het oordeel van het Hof af te wijken. Dat in de zaak voor het Hof sprake was van bestaande bouw en in deze zaak sprake is van nieuwbouw, is daarbij van onvoldoende gewicht. Voor het overige zijn de relevante feiten in de zaken namelijk goed vergelijkbaar. De rechtbank merkt nog op dat het voor de beoordeling niet uitmaakt of de zonnepanelen zodanig in de woning zijn geïntegreerd dat zij een bestanddeel zijn geworden van de onroerende zaak of dat de zonnepanelen nog als roerend moeten worden gezien. Want ook als de zonnepanelen (onlosmakelijk) onderdeel van de onroerende zaak zouden zijn geworden, wordt het gebruik van de woning aan de binnenzijde daardoor niet anders. De aftrek van voorbelasting op de bouw van de woning is alleen mogelijk voor zover sprake is van zakelijk gebruik van de woning. Omdat alleen de meters onder de zonnepanelen als zakelijk gebruik voor de zonnepanelenonderneming kunnen worden gezien, kan ook alleen voor dat deel aftrek worden geclaimd.

11. Ter zitting zijn partijen bij wijze van compromis overeengekomen dat bij bovenstaand oordeel het zakelijk gebruik van de woning in het kader van de zonnepanelenonderneming 3,1% is. Hierbij is expliciet aangegeven dat partijen in hoger beroep niet gebonden zijn aan dit compromis. Door deze verhoging van de aftrek is het beroep gegrond.

Beoordeling ten aanzien van de verhuur van kantoorruimte

12. Artikel 11, eerste lid, lette b, onder 5º, van de Wet OB bepaalt als volgt:

“onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:

b. de verhuur (de verpachting daaronder begrepen) van onroerende zaken, met uitzondering van:

(…)

5°. de verhuur van onroerende zaken, andere dan gebouwen en gedeelten daarvan welke als woning worden gebruikt, aan personen die de onroerende zaak gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van de belasting op de voet van artikel 15 bestaat mits de verhuurder en de huurder blijkens de schriftelijke huurovereenkomst daarvoor hebben gekozen of in andere gevallen gezamenlijk een verzoek daartoe aan de inspecteur hebben gedaan en overigens voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden”.

13. Zoals ook hiervoor is opgemerkt heeft eiseres gekozen voor de optie belaste verhuur van de werkkamer. Eiseres stelt echter dat ook de centrale hal van de woning, de woonkamer, de keuken/koffiecorner, de parkeerplaatsen, de garage, de wc en de watervoorzieningen hiervoor in aanmerking komen, met bijbehorende verhoging van het recht op aftrek. Verweerder heeft dit betwist.

14. De Hoge Raad heeft op 4 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:783) als volgt geoordeeld:

“Artikel 11, lid 1, letter b, onder 5°, van de Wet maakt het mogelijk om

– kort gezegd – te kiezen voor belaste verhuur indien de verhuur betreft onroerende zaken, andere dan gebouwen en gedeelten van gebouwen welke als woning worden gebruikt. De laatste bijzin heeft betrekking op zowel gehele gebouwen als op gedeelten daarvan. Dat brengt mee dat voor gedeelten van gebouwen die niet als woning worden gebruikt, gekozen kan worden voor belaste verhuur. Dit geldt ook indien het, zoals in dit geval, gaat om onzelfstandige gedeelten van een

gebouw dat voor het grootste deel als woning wordt gebruikt.”

15. De rechtbank overweegt dat het hiervoor weergegeven artikel over de optie belaste verhuur een uitzondering vormt op de hoofdregel dat de verhuur van onroerende zaken is vrijgesteld. De bijzin “andere dan gebouwen en gedeelten daarvan welke als woning worden gebruikt” moet zo worden begrepen dat die gedeelten van de verhuurde onroerende zaak die worden gebruikt als woning, niet onder deze uitzondering vallen. Dit betekent dat belaste verhuur van een onzelfstandig gedeelte van de woning alleen mogelijk is als dit onzelfstandige gedeelte volledig zakelijk wordt gebruikt. De rechtbank begrijpt de geciteerde overweging van de Hoge Raad ook zo dat de optie belaste verhuur alleen mogelijk is voor gedeelten van gebouwen die niet mede als woning worden gebruikt. Al hetgeen eiseres aanvoert over het mede zakelijke gebruik van de overige ruimtes is dan ook niet relevant, omdat vaststaat dat deze ruimtes ook (en zelfs met name) privé worden gebruikt voor het wonen. Ten aanzien van het gebruik van het perceel geldt hetzelfde. Het perceel wordt grotendeels voor woondoeleinden gebruikt, zodat verweerder terecht alleen het deel van het perceel dat direct valt toe te rekenen aan de werkkamer (de meters grond onder de werkkamer) heeft meegenomen in zijn berekening van het zakelijk gebruik van het perceel. De beroepsgronden ten aanzien van de verhuur van kantoorruimte falen dus.

16. Het beroep op het vertrouwensbeginsel dat ter zitting is gedaan, maakt dit oordeel niet anders. Verweerder heeft namelijk vanaf het begin het standpunt ingenomen dat alleen aftrek mogelijk is voor de meters van de werkkamer. Niet gesteld is waarom desondanks toch vertrouwen zou zijn gewekt.

Conclusie

17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de zonnepanelen is het beroep gegrond verklaard. Het zakelijk gebruik van de woning neemt daardoor toe tot 12,5% (9,4% + 3,1%). Het is de rechtbank niet duidelijk op basis van welke getallen verweerder zijn teruggaafbeschikking heeft berekend, zodat de rechtbank niet in staat is om een nieuwe berekening te maken. Omdat partijen tijdens de zitting hebben verklaard dat zij in hoger beroep zullen gaan, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van heropening voor het aanleveren van de gegevens die nodig zijn voor het berekenen van het bedrag van de teruggaaf. In plaats daarvan draagt de rechtbank verweerder op om de teruggaaf opnieuw te berekenen, uitgaande van hetzelfde percentage voor de kosten van het perceel en een percentage van 12,5% (in de plaats van 9,4%) voor de bouwkosten van de woning.

18. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt deze vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). De rechtbank gelast verweerder ook om het griffierecht te vergoeden en merkt daarbij volledigheidshalve op dat ook voor een samenwerkingsverband het tarief € 333 is.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. O.D. Heitling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

ECLI:NL:RBGEL:2018:1612