Poststuk op regelmatige wijze aan belanghebbende aangeboden
De uitspraak van de Rechtbank is bij aangetekende brief van 24 januari 2019 verzonden naar de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, aan het door deze aan de Rechtbank opgegeven adres: een postbus. De postbus bevindt zich in een supermarkt. Bij aanbieding door PostNL van een aangetekend stuk pleegt een „Afhaalbericht postbuszending” in de desbetreffende postbus te worden gedeponeerd.
Belanghebbende stelt dat haar gemachtigde de op 24 januari 2019 aangetekend verzonden brief met de uitspraak van de Rechtbank niet heeft ontvangen. Ook stelt belanghebbende dat evenmin een kennisgeving van een af te halen aangetekend stuk in de postbus is aangetroffen, hetgeen volgens belanghebbende bij aanbieding van een dergelijk stuk wel zou zijn voorgeschreven.
Indien een stuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient volgens het Hof te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen kennisgeving dat een aangetekend stuk kon worden afgehaald te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een kennisgeving is achtergelaten.
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10-03-2020
- Datum publicatie
- 13-03-2020
- Zaaknummer
- 19/00383
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2019:169, Niet ontvankelijk
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Poststuk met daarin de uitspraak van de rechtbank is op regelmatige wijze aan het door belanghebbende opgegeven adres aangeboden. Afwijzing verzoek getuigenbewijs. Het hoger beroep is te laat ingediend en daarmee niet-ontvankelijk.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 13-03-2020 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer 19/00383
uitspraakdatum: 10 maart 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2019, nummer LEE 18/1397, ECLI:NL:RBNNE:2019:169, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
2Vaststaande feiten
„Het antwoord van PostNL luidt als volgt:
“Wij hebben in ons systeem gekeken of het uitreiktijdstip ten opzichte van de uitreikingen voor en na de vermiste zending logisch is. Dat is het geval. Reistijdtechnisch is het aannemelijk dat de chauffeur de zending op locatie heeft uitgereikt. Wat er daarna is gebeurd, is onduidelijk. Veel meer kunnen wij helaas niet meer doen. CCTV-beelden, als die er zouden zijn geweest, zijn 5 maanden later niet meer aanwezig.””
3Geschil
In geschil is of de informatiebeschikking terecht is genomen, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
4Beoordeling van het geschil
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
5Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 10 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 maart 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 24-01-2019
- Datum publicatie
- 09-07-2019
- Zaaknummer
- AWB – 18 _ 1397
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:2047, Niet ontvankelijk
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Informatiebeschikking. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de administratie van eiser niet aan de eisen van artikel 52 van de Awr voldoet. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser de informatieverplichting van artikel 47 van de Awr heeft geschonden. De geconstateerde gebreken in de administratie en de informatieverzuimen zijn zo ernstig, dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 09-07-2019
V-N Vandaag 2019/1612
FutD 2019-1884 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/1397
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 24 januari 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 25 juli 2017 een informatiebeschikking genomen.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de informatiebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
“In het kader van het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften:
– inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2015;
– omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016,
is u verzocht om informatie te verstrekken, welke van belang kan zijn voor uw belastingheffing.
(…)
Op de volgende onderdelen heb ik van u tot nog toe géén en/of onvoldoende informatie ontvangen:
- -Bankafschriften van de bankrekening (…)RABO(…) over de jaren 2012 en 2013;
- -Bankafschriften van de bankrekening (…)ABNA(…) over de jaren 2012 t/m 2016.
Tevens is gebleken dat u zich op onderdelen niet gehouden hebt aan de administratieplicht.
(…)
Ik ben van mening dat uw administratie op de volgende punten niet aan de wettelijke normen voldoet:
- -het voeren van een juiste en volledige kasadministratie;
- -het juist en volledig verantwoorden van de omzetten;
- -het opmaken van verkoopfacturen van alle verkooptransacties;
- -het daadwerkelijk inventariseren van voorraden.
Administratieplicht
Uw administratie voldoet (op onderdelen) niet aan het eerste lid van artikel 52 van de AWR. (…) De wettelijke administratieplicht is een open norm. (…) Bij een geobjectiveerde benadering kom ik tot het oordeel dat uw administratie op belangrijke onderdelen niet aan de wettelijke norm voldoet. En wel op de volgende onderdelen en/of om de volgende reden(en):
– Zie bijgevoegd conceptrapport paragraaf 2
Bewaarplicht
U heeft (onderdelen van) uw administratie niet gedurende de wettelijke termijn bewaard. U voldoet daardoor (op onderdelen) niet aan het vierde lid van artikel 52 van de AWR. Dit lid bepaalt dat u als administratieplichtige gehouden bent uw administratie gedurende zeven jaar te bewaren. De volgende onderdelen van uw administratie zijn weggegooid en/of vernietigd, dan wel ontbreken:
- -Bewijsstukken van uitvoer/export auto’s;
- -Kopieën van kentekenbewijzen delen II en/of registratie van kentekens van de volgens de administratie geëxporteerde auto’s;
- -In- en verkoopfacturen van meerdere auto’s;
- -Bonnen van onderhoud- en reparatieopdrachten.
Nadere toelichting hierop:
– Zie bijgevoegd conceptrapport paragraaf 2
Ik stel thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan uw administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de AWR heeft voldaan.
Informatiebeschikking
Ik geef u dan ook een informatiebeschikking. Deze is gebaseerd op artikel 52a van de AWR, en wordt aan u afgegeven omdat u ook na herhaalde verzoeken, niet heeft voldaan aan uw informatieverplichtingen van artikel 47 eerste lid letter a AWR/ artikel 49 AWR en daarnaast niet heeft voldaan aan één of meerdere administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de AWR.”
“2.3Administratie
Algemeen
De administratie bestaat onder andere uit werkbonnen/reparatieopdrachten, inkoopfacturen, inkoopverklaringen, kostenbonnen, verkoopfacturen alsmede handmatig bijgehouden kasstaten. Belastingplichtige verzamelt de stukken en bied deze (on) regelmatig aan aan zijn vader die de mutaties invoert in een geautomatiseerd boekhoudpakket. De inkoopverklaringen van de ingekochte margeauto’s zijn niet door de verkoper ondertekend. De voorraden worden niet geïnventariseerd maar jaarlijks geschat door belastingplichtige en doorgegeven aan zijn adviseur. (…) De reparatie/onderhoudsopdrachten worden uitgeprint en handmatig voorzien van notities van extra werkzaamheden. De geprinte bonnen met handmatige notities zijn niet bewaard gebleven. De aan- en verkopen van auto’s gebeurt alleen door belastingplichtige. Hij maakt hiervoor in en verkoopfacturen op.
(…)
2.3.1.2 Controle kentekens
Over de jaren 2012 tot en met 2015 is de administratie van belastingplichtige gecontroleerd aan de hand van een bestand houderschapsbelasting. (…) Uit een analyse van kentekens, (handelsvoorraad versus uw administratie) blijken mij over de jaren 2012 tot en met 2015 meerdere omissies in uw administratie.
(…)
Conclusie controle kentekens:
Het merendeel van de verklaringen zijn niet aannemelijk. (…) Van een zakelijk handelend ondernemer mag verwacht worden dat hij van alle in en verkooptransacties van auto’s met substantiële in- en verkoopwaardes een goede en sluitende administratie bijhoudt en hiervoor ook verkoopfacturen opmaakt.”
Geschil en beoordeling
2. In geschil is of verweerder terecht de informatiebeschikking heeft afgegeven. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 47 van de Awr, alsmede op de vraag of omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is.
– de kasadministratie niet voldeed aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Van een ondernemer die per jaar grote bedragen contant ontvangt en/of betaalt, mag worden verwacht dat hij een deugdelijke kasadministratie voert die van dag tot dag de contante ontvangsten en uitgaven weergeeft;
– de kasadministratie bevat geen mutaties in de eerste maanden van 2012 en bevat onjuiste boekingsdatums;
– In het jaar 2014 was de kas lange tijd negatief en in de jaren 2012, 2013 en 2015 waren de kassaldi juist heel hoog;
– een kascontrole ontbreekt;
– eiser heeft stortingen op zijn privébankrekening gedaan, hetgeen bevestigt dat eiser niet zijn hele omzet in de administratie heeft verwerkt;
– eiser heeft in zijn administratie valse facturen verwerkt. De onderneming, die volgens deze valse facturen auto’s aan eiser heeft verkocht, bestond in de onderhavige jaren niet.
– de export van auto’s is niet vastgelegd. Er zijn geen kentekens of chassisnummers bekend van auto’s waarvan eiser stelt dat zij bestemd waren voor export. Op de verkoopfacturen staat geen btw-nummer van de kopende partij vermeld.
– de voorraadadministratie voldoet niet aan de eisen die hieraan mogen worden gesteld. Eiser heeft zijn voorraad niet jaarlijks opgenomen en in de administratie vastgelegd.
– de gegevens van de houderschapsbelasting corresponderen niet met de administratie van eiser.
– eiser heeft de bewaarplicht geschonden door primaire vastleggingen weg te gooien.
Volgens verweerder is omkering en verzwaring van de bewijslast gelet op de aard en omvang van deze schendingen gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de administratie van eiser niet aan de eisen van artikel 52 van de Awr voldoet. De administratie moet gegevens bevatten met behulp waarvan de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld kan worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop. In eisers geval betekent dit onder meer dat met betrekking tot de door eiser verhandelde auto’s een volledige en accurate verantwoording moet plaatsvinden in de administratie.
Informatieverplichting
Omkering van de bewijslast
5. De rechtbank is van oordeel dat de gebreken in de administratie van eiser (zie bij 3.4 tot en met 3.6) en de geconstateerde informatieverzuimen zo ernstig zijn dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat omkering en verzwaring van de bewijslast achterwege blijft indien binnen de gestelde termijn alsnog aan het informatieverzoek van de inspecteur wordt voldaan (vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130). De door eiser aan verweerder, nadat verweerder informatiebeschikking had afgegeven, verstrekte gegevens en verklaringen kunnen echter niet tot het oordeel leiden dat de omkering en verzwaring van de bewijslast onredelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de administratie van eiser ook na het overleggen van de verklaringen en nadere gegevens niet aan de eisen van artikel 52 van de Awr. Eiser heeft zijn verklaringen omtrent de gebreken in de administratie niet onderbouwd met nadere (primaire) gegevens. Zo heeft eiser ook nadat verweerder de informatiebeschikking heeft afgegeven, geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat in de administratie de verhandelde auto’s volledig en accuraat zijn verwerkt. Daarnaast heeft eiser nog geen gegevens overgelegd van de bankrekening bij de ABN AMRO bank. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat de vraag of toepassing van de sanctie gerechtvaardigd is, door eiser opnieuw aan de orde kan worden gesteld in een procedure met betrekking tot de (eventuele) aanslagen waarbij verweerder zich op toepassing van de sanctie beroept (vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130).
Vooringenomenheid van de bezwaarbehandelaar
6. Eiser heeft gesteld dat de bezwaarbehandelaar bij de behandeling van het bezwaar vooringenomen was. Dit beeld van vooringenomenheid is vooral ontstaan omdat de bezwaarbehandelaar volgens eiser niets heeft gedaan met stukken die eiser in de bezwaarfase heeft aangedragen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van vooringenomenheid geen sprake is geweest. Zoals de rechtbank bij 3.7 heeft overwogen, leidt het alsnog verstrekken van informatie er niet toe dat de informatiebeschikking vervalt en staat dit er niet aan in de weg dat de informatiebeschikking onherroepelijk wordt. Voor zover eiser heeft betoogd dat de bezwaarbehandelaar vooringenomen was, omdat hij bij de beoordeling in bezwaar of de informatiebeschikking terecht is opgelegd geen rekening heeft gehouden met alsnog door eiser verstrekt informatie, slaagt deze beroepsgrond dus niet. De bezwaarbehandelaar hoefde deze informatie niet in zijn beoordeling te betrekken. Eiser heeft overigens niet aannemelijk gemaakt dat de objectiviteit van de bezwaarbehandeling zou zijn geschonden.
Waarschuwing vooraf
7. Eiser heeft verder gesteld dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd, omdat verweerder de informatiebeschikking niet had mogen afgeven zonder waarschuwing vooraf. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Verweerder is niet gehouden om eerst een waarschuwing te geven alvorens hij een informatiebeschikking uitreikt. De rechtbank merkt daarbij op dat gesteld, noch gebleken is, dat verweerder in dit verband overigens onzorgvuldig heeft gehandeld.
Proportionaliteit
8. Eiser heeft ten slotte gesteld dat de informatiebeschikking een veel te zwaar middel is bij een controle waar het doel is om te controleren of er juist en voldoende belasting is aangegeven en afgedragen. Voor zover eiser met deze stelling heeft betoogd dat het afgeven van de informatiebeschikking disproportioneel is en verweerder het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden, volgt de rechtbank eiser niet in deze stelling. Het opleggen van een informatiebeschikking is een door de wet voorziene discretionaire bevoegdheid van de inspecteur. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval het verzoek om informatie betreffende de administratie en de bankrekeningen proportioneel. Met betrekking tot het verzoek om informatie betreffende de bankrekening bij de ABN AMRO bank heeft eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij de gegevens betreffende deze bankrekening niet van de ABN AMRO bank zou kunnen verkrijgen. Gelet op hetgeen de rechtbank bij 5 heeft overwogen, is de rechtbank verder van oordeel dat in dit geval geen sprake is van disproportionaliteit ten aanzien van de toepassing van de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast.
Conclusie
9. Gelet op het hiervoor overwogene, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. De informatiebeschikking kan in stand blijven. Nu gesteld, noch gebleken is dat herstel van de geconstateerde gebreken met betrekking tot de administratie mogelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser daarvoor een termijn te gunnen. De rechtbank zal evenwel op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen voor eiser om alsnog de gegevens met betrekking tot de bankrekening van ABN AMRO bank aan verweerder te verstrekken. De rechtbank stelt deze termijn op vier weken. Deze termijn vangt aan op de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2019.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.