Poststuk op regelmatige wijze aan belanghebbende aangeboden

Postbode Brief Bezorgen Bezorgingsdienst Openbare Postdiensten

Poststuk op regelmatige wijze aan belanghebbende aangeboden

De uitspraak van de Rechtbank is bij aangetekende brief van 24 januari 2019 verzonden naar de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, aan het door deze aan de Rechtbank opgegeven adres: een postbus. De postbus bevindt zich in een supermarkt. Bij aanbieding door PostNL van een aangetekend stuk pleegt een „Afhaalbericht postbuszending” in de desbetreffende postbus te worden gedeponeerd.

Blijkens informatie op de site „jouw.postnl.nl/track-and-trace” is de aangetekende brief met de uitspraak van de Rechtbank op 25 januari 2019 om 6.56 uur bezorgd. Als laatste status is te lezen „Zending af te halen bij postbus”, onder vermelding van die datum en dat tijdstip. De Rechtbank heeft het poststuk niet retour ontvangen.

Belanghebbende stelt dat haar gemachtigde de op 24 januari 2019 aangetekend verzonden brief met de uitspraak van de Rechtbank niet heeft ontvangen. Ook stelt belanghebbende dat evenmin een kennisgeving van een af te halen aangetekend stuk in de postbus is aangetroffen, hetgeen volgens belanghebbende bij aanbieding van een dergelijk stuk wel zou zijn voorgeschreven.

Indien een stuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient volgens het Hof te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen kennisgeving dat een aangetekend stuk kon worden afgehaald te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een kennisgeving is achtergelaten.

Blijkens informatie van PostNL is de aangetekende brief met de uitspraak van de Rechtbank op 25 januari 2019 om 6.56 uur bezorgd. De Rechtbank heeft het poststuk niet retour ontvangen. Uit het resultaat van het onderzoek dat de Rechtbank bij PostNL heeft laten verrichten leidt het Hof af dat het stuk op regelmatige wijze aan het door belanghebbende opgegeven adres is aangeboden.
GerechtshofRechtbank
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10-03-2020
Datum publicatie
13-03-2020
Zaaknummer
19/00383
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2019:169, Niet ontvankelijk
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

Poststuk met daarin de uitspraak van de rechtbank is op regelmatige wijze aan het door belanghebbende opgegeven adres aangeboden. Afwijzing verzoek getuigenbewijs. Het hoger beroep is te laat ingediend en daarmee niet-ontvankelijk.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 13-03-2020
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

nummer 19/00383

uitspraakdatum: 10 maart 2020

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2019, nummer LEE 18/1397, ECLI:NL:RBNNE:2019:169, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.De Inspecteur heeft een informatiebeschikking genomen met betrekking tot de voor de jaren 2012 tot en met 2015 aan belanghebbende op te leggen aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016.

1.2.De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2Vaststaande feiten

2.1.De uitspraak van de Rechtbank is bij aangetekende brief van 24 januari 2019 verzonden naar de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [A] ( [A] ), aan het door deze aan de Rechtbank opgegeven adres [B] Accountants, [a-straat 1] , [C] .

2.2.De postbus van [A] bevindt zich in de [E] -supermarkt aan de [b-straat] te [C] . Bij aanbieding door PostNL van een aangetekend stuk pleegt een „Afhaalbericht postbuszending” in de desbetreffende postbus te worden gedeponeerd.

2.3.Blijkens informatie op de site „jouw.postnl.nl/track-and-trace” is de aangetekende brief met de uitspraak van de Rechtbank op 25 januari 2019 om 6.56 uur bezorgd. Als laatste status is te lezen „Zending af te halen bij postbus”, onder vermelding van die datum en dat tijdstip. De Rechtbank heeft het poststuk niet retour ontvangen.

2.4.Namens belanghebbende heeft [A] bij brief van 27 maart 2019, ter griffie van het Hof ingekomen op 29 maart 2019, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. In het hogerberoepschrift heeft hij vermeld dat hij de uitspraak eind januari 2019 niet had ontvangen, dat hij op 12 maart 2019 contact heeft gehad met een medewerker van de Rechtbank en heeft gevraagd „of het kon kloppen dat er nog geen uitspraak was”, waarna de Rechtbank op 15 maart 2019 hem een kopie van de uitspraak heeft gezonden. Voorts is in het hogerberoepschrift opgenomen dat een medewerker van de [E] -supermarkt in [C] hem op of rond 13 maart 2019 heeft laten weten dat aldaar geen voor hem bestemd aangetekend stuk van de Rechtbank lag.

2.5.Bij brief van 27 maart 2019 heeft [A] aan de Rechtbank gevraagd om een onderzoek bij PostNL te laten instellen naar de bezorging van de uitspraak van de Rechtbank. De Rechtbank heeft aan dat verzoek gevolg gegeven en [A] bij brief van 9 mei 2019 het resultaat van het onderzoek medegedeeld. Die brief bevat de volgende passage:

„Het antwoord van PostNL luidt als volgt:

“Wij hebben in ons systeem gekeken of het uitreiktijdstip ten opzichte van de uitreikingen voor en na de vermiste zending logisch is. Dat is het geval. Reistijdtechnisch is het aannemelijk dat de chauffeur de zending op locatie heeft uitgereikt. Wat er daarna is gebeurd, is onduidelijk. Veel meer kunnen wij helaas niet meer doen. CCTV-beelden, als die er zouden zijn geweest, zijn 5 maanden later niet meer aanwezig.””

3Geschil

In geschil is of de informatiebeschikking terecht is genomen, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.

4Beoordeling van het geschil

4.1.Een hogerberoepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is ontvangen. Bij verzending per post is een hogerberoepschrift op grond van het bepaalde in artikel 6:9 van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Gelet op de datum van verzending van de uitspraak van de Rechtbank, 24 januari 2019, en de datum waarop het hogerberoepschrift is ingediend, 29 maart 2019, is de beroepstermijn overschreden.

4.2.Belanghebbende stelt dat [A] de op 24 januari 2019 aangetekend verzonden brief met de uitspraak van de Rechtbank niet heeft ontvangen. Ook stelt belanghebbende dat [A] evenmin een kennisgeving van een af te halen aangetekend stuk in zijn postbus heeft aangetroffen, hetgeen volgens belanghebbende bij aanbieding van een dergelijk stuk wel zou zijn voorgeschreven.

4.3.Indien een stuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen kennisgeving dat een aangetekend stuk kon worden afgehaald te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een kennisgeving is achtergelaten.

4.4.Blijkens informatie van PostNL is de aangetekende brief met de uitspraak van de Rechtbank op 25 januari 2019 om 6.56 uur bezorgd. De Rechtbank heeft het poststuk niet retour ontvangen. Uit het resultaat van het onderzoek dat de Rechtbank bij PostNL heeft laten verrichten leidt het Hof af dat het stuk op regelmatige wijze aan het door belanghebbende opgegeven adres is aangeboden.

4.5.Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd kan niet redelijkerwijs worden betwijfeld dat door de bezorger van PostNL, of de exploitant van de [E] -supermarkt, [D] , – overeenkomstig het protocol – een kennisgeving is achtergelaten. De enkele verklaring van [A] en belanghebbendes huidige gemachtigde dat zulks niet het geval is, volstaat daarvoor niet.

4.6.De Inspecteur heeft in verweer gesteld dat [D] heeft verklaard dat hij alle bescheiden met betrekking tot de stukken die bij het servicepunt worden opgehaald na acht weken weggooit. Belanghebbende heeft dit betwist, in dit verband getuigenbewijs aangeboden en het Hof verzocht [D] als getuige op te roepen. Het Hof begrijpt uit de toelichting op dit verzoek dat de beoogde getuige zou kunnen verklaren dat in de [E] -supermarkt altijd wordt gehandeld volgens het voor aangetekende stukken geldende protocol, inhoudende dat in de postbussen een kennisgeving wordt gedeponeerd en dat als de poststukken niet worden afgehaald deze niet worden weggegooid, maar geretourneerd aan de afzender. Daarnaast zou de getuige kunnen verklaren dat de administratie van de aangetekende stukken wordt bewaard.

4.7.De juistheid van de te bewijzen aangeboden stellingen kan geen afbreuk doen aan de conclusie van het Hof dat het poststuk op regelmatige wijze aan het door belanghebbende opgegeven adres is aangeboden. De stellingen van de getuige over de gebruikelijke werkwijze met betrekking tot aangetekende poststukken in de supermarkt roepen immers geen twijfel op over de wijze waarop het onderhavige stuk door PostNL is aangeboden.

4.8.De juistheid van die stellingen kan ook niet bijdragen aan het door belanghebbende te leveren bewijs dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een kennisgeving is gedeponeerd in de postbus van belanghebbende. Dat in de [E] -supermarkt geen poststukken worden weggegooid, brengt niet mee dat noch de bezorger van PostNL, noch [D] een kennisgeving in de postbus van [A] heeft achtergelaten. Het bewijsaanbod is derhalve niet ter zake dienende. Hetzelfde geldt voor de beide andere te bewijzen aangeboden stellingen. Het bewijsaanbod wordt daarom verworpen.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

De beslissing is op 10 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 maart 2020

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH DEN HAAG.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
24-01-2019
Datum publicatie
09-07-2019
Zaaknummer
AWB – 18 _ 1397
Formele relaties
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:2047, Niet ontvankelijk
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de administratie van eiser niet aan de eisen van artikel 52 van de Awr voldoet. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser de informatieverplichting van artikel 47 van de Awr heeft geschonden. De geconstateerde gebreken in de administratie en de informatieverzuimen zijn zo ernstig, dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 09-07-2019
V-N Vandaag 2019/1612
FutD 2019-1884
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 18/1397

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 24 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 25 juli 2017 een informatiebeschikking genomen.

Bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de informatiebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.Eiser exploiteert een garagebedrijf in [plaats] . Eiser koopt tweedehands auto’s in en biedt deze aan voor de verkoop via zijn eigen website of via websites als onder andere marktplaats.nl. Naast in- en verkoop van auto’s voert het garagebedrijf van eiser ook reparaties uit.

1.2.Verweerder heeft op 16 november 2016 een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2015, de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 en de aangiften loonheffingen over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

1.3.Het boekenonderzoek is ter plaatse aangevangen op 11 januari 2017.

1.4.Verweerder heeft op 25 juli 2017 een informatiebeschikking afgegeven.

1.5.In de informatiebeschikking van 25 juli 2017 is onder meer het volgende vermeld:

“In het kader van het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften:

– inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2015;

– omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016,

is u verzocht om informatie te verstrekken, welke van belang kan zijn voor uw belastingheffing.

(…)

Op de volgende onderdelen heb ik van u tot nog toe géén en/of onvoldoende informatie ontvangen:

  • -Bankafschriften van de bankrekening (…)RABO(…) over de jaren 2012 en 2013;
  • -Bankafschriften van de bankrekening (…)ABNA(…) over de jaren 2012 t/m 2016.

Tevens is gebleken dat u zich op onderdelen niet gehouden hebt aan de administratieplicht.

(…)

Ik ben van mening dat uw administratie op de volgende punten niet aan de wettelijke normen voldoet:

  • -het voeren van een juiste en volledige kasadministratie;
  • -het juist en volledig verantwoorden van de omzetten;
  • -het opmaken van verkoopfacturen van alle verkooptransacties;
  • -het daadwerkelijk inventariseren van voorraden.

Administratieplicht

Uw administratie voldoet (op onderdelen) niet aan het eerste lid van artikel 52 van de AWR. (…) De wettelijke administratieplicht is een open norm. (…) Bij een geobjectiveerde benadering kom ik tot het oordeel dat uw administratie op belangrijke onderdelen niet aan de wettelijke norm voldoet. En wel op de volgende onderdelen en/of om de volgende reden(en):

– Zie bijgevoegd conceptrapport paragraaf 2

Bewaarplicht

U heeft (onderdelen van) uw administratie niet gedurende de wettelijke termijn bewaard. U voldoet daardoor (op onderdelen) niet aan het vierde lid van artikel 52 van de AWR. Dit lid bepaalt dat u als administratieplichtige gehouden bent uw administratie gedurende zeven jaar te bewaren. De volgende onderdelen van uw administratie zijn weggegooid en/of vernietigd, dan wel ontbreken:

  • -Bewijsstukken van uitvoer/export auto’s;
  • -Kopieën van kentekenbewijzen delen II en/of registratie van kentekens van de volgens de administratie geëxporteerde auto’s;
  • -In- en verkoopfacturen van meerdere auto’s;
  • -Bonnen van onderhoud- en reparatieopdrachten.

Nadere toelichting hierop:

– Zie bijgevoegd conceptrapport paragraaf 2

Ik stel thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan uw administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de AWR heeft voldaan.

Informatiebeschikking

Ik geef u dan ook een informatiebeschikking. Deze is gebaseerd op artikel 52a van de AWR, en wordt aan u afgegeven omdat u ook na herhaalde verzoeken, niet heeft voldaan aan uw informatieverplichtingen van artikel 47 eerste lid letter a AWR/ artikel 49 AWR en daarnaast niet heeft voldaan aan één of meerdere administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de AWR.”

1.6.Tot de stukken van het geding behoort een concept rapport van het boekenonderzoek van 2 januari 2018. In paragraaf 2 van dit rapport is onder andere het volgende vermeld:

“2.3Administratie

2.3.1

Algemeen

De administratie bestaat onder andere uit werkbonnen/reparatieopdrachten, inkoopfacturen, inkoopverklaringen, kostenbonnen, verkoopfacturen alsmede handmatig bijgehouden kasstaten. Belastingplichtige verzamelt de stukken en bied deze (on) regelmatig aan aan zijn vader die de mutaties invoert in een geautomatiseerd boekhoudpakket. De inkoopverklaringen van de ingekochte margeauto’s zijn niet door de verkoper ondertekend. De voorraden worden niet geïnventariseerd maar jaarlijks geschat door belastingplichtige en doorgegeven aan zijn adviseur. (…) De reparatie/onderhoudsopdrachten worden uitgeprint en handmatig voorzien van notities van extra werkzaamheden. De geprinte bonnen met handmatige notities zijn niet bewaard gebleven. De aan- en verkopen van auto’s gebeurt alleen door belastingplichtige. Hij maakt hiervoor in en verkoopfacturen op.

(…)

2.3.1.2 Controle kentekens

Over de jaren 2012 tot en met 2015 is de administratie van belastingplichtige gecontroleerd aan de hand van een bestand houderschapsbelasting. (…) Uit een analyse van kentekens, (handelsvoorraad versus uw administratie) blijken mij over de jaren 2012 tot en met 2015 meerdere omissies in uw administratie.

(…)

Conclusie controle kentekens:

Het merendeel van de verklaringen zijn niet aannemelijk. (…) Van een zakelijk handelend ondernemer mag verwacht worden dat hij van alle in en verkooptransacties van auto’s met substantiële in- en verkoopwaardes een goede en sluitende administratie bijhoudt en hiervoor ook verkoopfacturen opmaakt.”

1.7.Eiser heeft op 9 november 2017 de gevraagde bankafschriften over de jaren 2012 en 2013 van de bankrekening bij de Rabobank aan verweerder verstrekt..

1.8.Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking van 25 juli 2017. Bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is of verweerder terecht de informatiebeschikking heeft afgegeven. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 47 van de Awr, alsmede op de vraag of omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is.

3.1Eiser stelt dat verweerder de informatiebeschikking onterecht heeft afgegeven. Eiser voert daartoe aan dat zijn administratie voldeed aan de eisen van artikel 52 van de Awr en dat verweerder bij zijn beoordeling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door eiser, nadat de informatiebeschikking was afgegeven, aangedragen verklaringen en aanvullende gegevens.

3.2Verweerder stelt dat de administratie van eiser niet voldeed aan de eisen die artikel 52 van de Awr daaraan stelt. Verweerder voert daartoe, samengevat, aan dat:

– de kasadministratie niet voldeed aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Van een ondernemer die per jaar grote bedragen contant ontvangt en/of betaalt, mag worden verwacht dat hij een deugdelijke kasadministratie voert die van dag tot dag de contante ontvangsten en uitgaven weergeeft;

– de kasadministratie bevat geen mutaties in de eerste maanden van 2012 en bevat onjuiste boekingsdatums;

– In het jaar 2014 was de kas lange tijd negatief en in de jaren 2012, 2013 en 2015 waren de kassaldi juist heel hoog;

– een kascontrole ontbreekt;

– eiser heeft stortingen op zijn privébankrekening gedaan, hetgeen bevestigt dat eiser niet zijn hele omzet in de administratie heeft verwerkt;

– eiser heeft in zijn administratie valse facturen verwerkt. De onderneming, die volgens deze valse facturen auto’s aan eiser heeft verkocht, bestond in de onderhavige jaren niet.

– de export van auto’s is niet vastgelegd. Er zijn geen kentekens of chassisnummers bekend van auto’s waarvan eiser stelt dat zij bestemd waren voor export. Op de verkoopfacturen staat geen btw-nummer van de kopende partij vermeld.

– de voorraadadministratie voldoet niet aan de eisen die hieraan mogen worden gesteld. Eiser heeft zijn voorraad niet jaarlijks opgenomen en in de administratie vastgelegd.

– de gegevens van de houderschapsbelasting corresponderen niet met de administratie van eiser.

– eiser heeft de bewaarplicht geschonden door primaire vastleggingen weg te gooien.

Volgens verweerder is omkering en verzwaring van de bewijslast gelet op de aard en omvang van deze schendingen gerechtvaardigd.

3.3De rechtbank stelt vast dat – terecht – niet in geschil is dat eiser administratieplichtig is in de zin van artikel 52 van de Awr. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Awr, zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. De administratie moet zodanig zijn ingericht en worden gevoerd en de gegevensdragers moeten zodanig worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

3.4

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de administratie van eiser niet aan de eisen van artikel 52 van de Awr voldoet. De administratie moet gegevens bevatten met behulp waarvan de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld kan worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop. In eisers geval betekent dit onder meer dat met betrekking tot de door eiser verhandelde auto’s een volledige en accurate verantwoording moet plaatsvinden in de administratie.

3.5Naar het oordeel van rechtbank kan uit de aanwezige administratie van eiser de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld niet worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser niet van alle handelstransacties ten aanzien van de in- en verkoop van auto’s een sluitende administratie heeft bijgehouden. In de periode 2012 tot en met 2015 is van verschillende auto’s uit zijn handelsvoorraad de tenaamstelling gewijzigd zonder dat eiser van deze wijzigingen overeenkomstige gegevens heeft verwerkt in zijn administratie. Zo heeft eiser, zoals hij ter zitting heeft aangegeven, geen gegevens in zijn financiële administratie vastgelegd van auto’s die vanuit de handelsvoorraad naar de sloop zouden zijn gebracht. Tevens heeft eiser in zijn administratie geen gegevens vastgelegd van verschillende auto’s waarvan het kenteken is overgeschreven naar een andere autohandelaar. Doordat eiser geen gegevens heeft vastgelegd van deze transacties in zijn administratie, blijkt uit de administratie niet of eiser omzet heeft behaald met deze handelstransacties en wat de omvang van de eventueel behaalde omzet is geweest.

3.6De rechtbank overweegt verder dat eiser niet heeft betwist dat hij geen accurate voorraadadministratie heeft bijgehouden. Eiser heeft erkend dat hij niet eenmaal per jaar concreet en feitelijk alle voorraden op detailniveau heeft geïnventariseerd. Daarnaast kan voor juist worden gehouden dat de kasadministratie gebreken vertoonde. Zo is tussen partijen niet in geschil dat de kasadministratie geen mutaties bevat in de periode 1 januari 2012 en 5 maart 2012. Deze mutaties zijn op een latere datum verwerkt. Eiser heeft verder niet betwist dat ook andere ontvangsten en uitgaven niet op de transactiedatum, maar op de factuurdatum zijn verwerkt in de kasadministratie. Omdat een groot deel van de transacties binnen eisers onderneming contant plaatsvindt, mag juist van eiser verwacht worden dat hij een nauwkeurige kasadministratie bijhoudt. Tevens is door eiser niet betwist dat het kassaldo in 2014 negatief is geweest. Ten slotte is door eiser niet betwist dat hij valse inkoopfacturen in zijn administratie heeft verwerkt en dat met betrekking tot de in- en verkoop van auto’s die voor de export bestemd waren, de in- en verkooptransacties niet op de juiste wijze in de kasadministratie zijn verwerkt. Eiser heeft van deze transacties de volledige bedragen van de inkoop en de verkoop in zijn kasadministratie verwerkt, terwijl hij – zo stelt hij – alleen het verschil tussen de inkoop- en verkoopwaarde van deze auto’s contant zou hebben ontvangen.

3.7Eiser heeft nadat verweerder de informatiebeschikking heeft afgegeven nadere gegevens verstrekt en verklaringen gegeven voor de gebreken in de administratie. Voor zover eiser heeft betoogd dat zijn administratie met het overleggen van deze informatie voldeed aan de eisen van artikel 52 van de Awr, overweegt de rechtbank als volgt. Of de informatiebeschikking terecht is afgegeven, omdat de administratie van eiser niet voldeed aan de eisen van artikel 52 van de Awr, moet worden beoordeeld naar het moment dat de informatiebeschikking is afgegeven. Het alsnog verstrekken van die informatie leidt er niet toe dat de informatiebeschikking vervalt en staat er niet aan in de weg dat de informatiebeschikking onherroepelijk wordt (vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130). De gegevens en de verklaringen die eiser nadat verweerder de informatiebeschikking heeft afgegeven heeft verstrekt, kunnen dus niet meewegen in het oordeel van de rechtbank of verweerder zich in de informatiebeschikking terecht op het standpunt heeft gesteld dat de administratie niet aan de eisen van artikel 52 van de Awr voldeed.

Informatieverplichting

4.1Eiser stelt dat de informatiebeschikking onterecht is opgelegd voor zover deze is afgegeven, omdat eiser de informatieverplichting van artikel 47 van de Awr niet heeft nageleefd. Eiser voert hiertoe aan dat hij alsnog de rekeningafschriften van de bankrekening bij de Rabobank heeft overgelegd. Verder voert eiser aan dat hij niet kan voldoen aan de verplichting om de gegevens van bankrekening bij de ABN AMRO bank te overleggen.

4.2Tussen partijen is niet in geschil dat op het moment dat verweerder de informatiebeschikking heeft afgegeven, eiser niet de gevraagde gegevens met betrekking tot de twee bankrekening aan verweerder had verstrekt. Gelet hierop is rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld eiser de informatieverplichting van artikel 47 van de Awr heeft geschonden. Zoals de rechtbank bij 3.7 heeft overwogen, doet aan dit oordeel niet af dat eiser verweerder alsnog de gevraagde gegevens met betrekking tot de bankrekening bij de Rabobank heeft verstrekt. Dat eiser de gegevens van de bankrekening bij de ABN AMRO bank – nog – niet heeft overgelegd, maakt ook niet dat verweerder de informatiebeschikking in zoverre onterecht heeft afgegeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder kon verzoeken om de gegevens van de bankrekening bij de ABN AMRO. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank namelijk redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de gevraagde gegevens van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van eiser.

Omkering van de bewijslast

5. De rechtbank is van oordeel dat de gebreken in de administratie van eiser (zie bij 3.4 tot en met 3.6) en de geconstateerde informatieverzuimen zo ernstig zijn dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat omkering en verzwaring van de bewijslast achterwege blijft indien binnen de gestelde termijn alsnog aan het informatieverzoek van de inspecteur wordt voldaan (vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130). De door eiser aan verweerder, nadat verweerder informatiebeschikking had afgegeven, verstrekte gegevens en verklaringen kunnen echter niet tot het oordeel leiden dat de omkering en verzwaring van de bewijslast onredelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de administratie van eiser ook na het overleggen van de verklaringen en nadere gegevens niet aan de eisen van artikel 52 van de Awr. Eiser heeft zijn verklaringen omtrent de gebreken in de administratie niet onderbouwd met nadere (primaire) gegevens. Zo heeft eiser ook nadat verweerder de informatiebeschikking heeft afgegeven, geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat in de administratie de verhandelde auto’s volledig en accuraat zijn verwerkt. Daarnaast heeft eiser nog geen gegevens overgelegd van de bankrekening bij de ABN AMRO bank. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat de vraag of toepassing van de sanctie gerechtvaardigd is, door eiser opnieuw aan de orde kan worden gesteld in een procedure met betrekking tot de (eventuele) aanslagen waarbij verweerder zich op toepassing van de sanctie beroept (vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130).

Vooringenomenheid van de bezwaarbehandelaar

6. Eiser heeft gesteld dat de bezwaarbehandelaar bij de behandeling van het bezwaar vooringenomen was. Dit beeld van vooringenomenheid is vooral ontstaan omdat de bezwaarbehandelaar volgens eiser niets heeft gedaan met stukken die eiser in de bezwaarfase heeft aangedragen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van vooringenomenheid geen sprake is geweest. Zoals de rechtbank bij 3.7 heeft overwogen, leidt het alsnog verstrekken van informatie er niet toe dat de informatiebeschikking vervalt en staat dit er niet aan in de weg dat de informatiebeschikking onherroepelijk wordt. Voor zover eiser heeft betoogd dat de bezwaarbehandelaar vooringenomen was, omdat hij bij de beoordeling in bezwaar of de informatiebeschikking terecht is opgelegd geen rekening heeft gehouden met alsnog door eiser verstrekt informatie, slaagt deze beroepsgrond dus niet. De bezwaarbehandelaar hoefde deze informatie niet in zijn beoordeling te betrekken. Eiser heeft overigens niet aannemelijk gemaakt dat de objectiviteit van de bezwaarbehandeling zou zijn geschonden.

Waarschuwing vooraf

7. Eiser heeft verder gesteld dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd, omdat verweerder de informatiebeschikking niet had mogen afgeven zonder waarschuwing vooraf. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Verweerder is niet gehouden om eerst een waarschuwing te geven alvorens hij een informatiebeschikking uitreikt. De rechtbank merkt daarbij op dat gesteld, noch gebleken is, dat verweerder in dit verband overigens onzorgvuldig heeft gehandeld.

Proportionaliteit

8. Eiser heeft ten slotte gesteld dat de informatiebeschikking een veel te zwaar middel is bij een controle waar het doel is om te controleren of er juist en voldoende belasting is aangegeven en afgedragen. Voor zover eiser met deze stelling heeft betoogd dat het afgeven van de informatiebeschikking disproportioneel is en verweerder het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden, volgt de rechtbank eiser niet in deze stelling. Het opleggen van een informatiebeschikking is een door de wet voorziene discretionaire bevoegdheid van de inspecteur. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval het verzoek om informatie betreffende de administratie en de bankrekeningen proportioneel. Met betrekking tot het verzoek om informatie betreffende de bankrekening bij de ABN AMRO bank heeft eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij de gegevens betreffende deze bankrekening niet van de ABN AMRO bank zou kunnen verkrijgen. Gelet op hetgeen de rechtbank bij 5 heeft overwogen, is de rechtbank verder van oordeel dat in dit geval geen sprake is van disproportionaliteit ten aanzien van de toepassing van de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast.

Conclusie

9. Gelet op het hiervoor overwogene, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. De informatiebeschikking kan in stand blijven. Nu gesteld, noch gebleken is dat herstel van de geconstateerde gebreken met betrekking tot de administratie mogelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser daarvoor een termijn te gunnen. De rechtbank zal evenwel op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen voor eiser om alsnog de gegevens met betrekking tot de bankrekening van ABN AMRO bank aan verweerder te verstrekken. De rechtbank stelt deze termijn op vier weken. Deze termijn vangt aan op de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2019.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.