Rb 10-05-2016 AWB 15/3063 15/3064

Wet omzetbelasting 1968, aftrek voorbelasting, pro rata, werkelijk gebruik, bijkomstige handelingen ter zake van onroerende zaken.

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
10-05-2016
Datum publicatie
10-05-2016
Zaaknummer
AWB – 15 _ 3063 en 15_3064
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie

Wet omzetbelasting 1968, aftrek voorbelasting, pro rata, werkelijk gebruik, bijkomstige handelingen ter zake van onroerende zaken.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
FutD 2016-1205

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 15/3063, AWB 15/3064

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 10 mei 2016

in de zaken tussen

[X] B.V., te [Z] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000] .F.01.1501) omzetbelasting opgelegd van € 10.442, alsmede bij beschikking een boete van € 522. Tevens is bij beschikking € 798 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 april 2015 de naheffingsaanslag verminderd tot € 10.025, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 781 en de boetebeschikking vernietigd.

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000] .F.01.2501) omzetbelasting opgelegd van € 6.997, alsmede bij beschikking een boete van € 350. Tevens is bij beschikking € 200 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 april 2015 de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brieven van 26 mei 2015, ontvangen door de rechtbank op 29 mei 2015, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Namens eiseres is verschenen haar directeur, [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] en [B] .

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is ondernemer voor de omzetbelasting. Haar activiteiten bestaan, volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, uit “het (doen) verwerven, bezwaren, ontwikkelen, exploiteren, verhandelen, vervreemden en (ver)bouwen van (projecten van) onroerende zaken”.

2. Op 26 augustus 2013 is verweerder een boekenonderzoek gestart bij eiseres over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012. Op 16 september 2013 is van dit onderzoek rapport uitgebracht. Naar aanleiding van dit rapport zijn de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.

3. In 2008 heeft eiseres een project gerealiseerd te [Q] , bestaande uit de bouw van 22 bedrijfsunits. Hiervan zijn er in 2008 elf units verkocht. In 2011 zijn twee units verhuurd waarbij geopteerd is voor belaste verhuur. De overige negen units staan leeg en worden niet verhuurd.

4. Eiseres heeft in de jaren 2009 tot en met 2012 een pand aan de [A-straat 1] te [Z] verhuurd, welke verhuur vrijgesteld is van omzetbelasting.

5. In 2009, 2011 en 2012 heeft eiseres een drietal panden geleverd. Deze leveringen waren vrijgesteld van omzetbelasting.

6. In 2009 en in 2012 heeft eiseres een auto verkocht. Deze leveringen waren belast met omzetbelasting.

Geschil

7. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  • -kan bij het bepalen van de aftrek van voorbelasting op de autokosten, de accountantskosten en de overige algemene kosten voor het bepalen van de pro rata worden aangesloten bij het werkelijk gebruik?;
  • -mag de gerealiseerde omzet met betrekking tot de verkochte panden bij de berekening van de pro rata buiten beschouwing worden gelaten?

8. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat de boete inzake de naheffingsaanslag over het jaar 2012 dient te worden vernietigd. Het beroep is in zoverre gegrond.

9. Eiseres heeft ter zitting haar stelling dat de autokosten en accountantskosten rechtstreeks toerekenbaar zijn aan belaste prestaties ingetrokken.

Beoordeling van het geschil

Autokosten, accountantskosten, overige algemene kosten en pro rata

10. Eiseres stelt dat voor het bepalen van de pro rata ten aanzien van de autokosten, accountantskosten en de overige algemene kosten (hierna: de algemene kosten) de evenredigheidsmethode, waarbij wordt uitgegaan van de omzetverhouding tussen vrijgestelde en belaste prestaties, tot een onredelijk resultaat leidt. Eiseres stelt dat moet worden aangesloten bij het werkelijk gebruik van de algemene kosten. Volgens eiseres moet het werkelijk gebruik worden bepaald op basis van de verhouding in het gebruik van de vierkante meters vloeroppervlak van het pand aan de [A-straat 1] te [Z] en de vierkante meters vloeroppervlak van de bedrijfsunits in [Q] . Daarbij stelt eiseres tevens dat de leegstaande bedrijfsunits gelijk moeten worden gesteld met de belast verhuurde bedrijfsunits.

11. Artikel 11 van de Uitvoeringsbeschikking Omzetbelasting 1968 (hierna UB) luidt, voor zover hier van belang:

“1. De aftrek van de in artikel 15 van de wet bedoelde belasting (voorbelasting) geschiedt, ingeval de ondernemer zowel handelingen verricht waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat als handelingen verricht waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat, met inachtneming van het volgende:

a. (…);

b. (…);

c. met betrekking tot goederen en diensten die zowel voor de onder a als voor de onder b bedoelde handelingen worden gebruikt, komt voor aftrek in aanmerking het gedeelte van de voorbelasting dat in dezelfde verhouding staat tot die belasting als het totaal van de vergoedingen voor de handelingen bedoeld onder a staat tot het totaal van de vergoedingen voor de handelingen bedoeld onder a en onder b.

2. Indien aannemelijk is dat het werkelijke gebruik van de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde goederen en diensten, als geheel genomen, niet overeenkomt met de aldaar bedoelde verhouding, wordt het voor aftrek in aanmerking komende gedeelte van de voorbelasting van die goederen en diensten berekend op basis van het werkelijke gebruik.”

12. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast voor het feit dat de evenredigheidsmethode voor het bepalen van de pro rata geen juist beeld geeft van het werkelijk gebruik op eiseres rust. Het is daarbij aan eiseres om aan de hand van nauwkeurige en objectief vast te stellen gegevens het werkelijk gebruik van de kosten aannemelijk te maken (zie HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0823).

13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat een berekening op basis van het aantal vierkante meters vloeroppervlakte van de bij eiseres in bezit zijnde panden een getrouw beeld geeft van het werkelijk gebruik van de algemene kosten, waaronder de autokosten. Het ligt veeleer voor de hand om bij het werkelijk gebruik van autokosten, gelijk verweerder heeft gesteld, uit te gaan van bijvoorbeeld een kilometeradministratie. Eiseres heeft echter geen kilometeradministratie bijgehouden of andere verifieerbare gegevens met betrekking tot het gebruik van de autokosten overgelegd. Evenmin is het gebruik van de overige algemene kosten inzichtelijk gemaakt. De enkele stelling van eiseres dat een berekening op basis van vierkante meters vloeroppervlakte de meest aannemelijke methode is, is niet voldoende. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding af te wijken van de pro rata methode. De beroepsgrond faalt.

Is sprake van bijkomstige handelingen ter zake van onroerende goederen?

14. In artikel 174, lid 2, van de Btw-Richtlijn is, voor zover hier van belang, bepaald dat bij de berekening van pro rata buiten beschouwing dient te worden gelaten:

a. de omzet met betrekking tot de levering van investeringsgoederen die door de belastingplichtige in het kader van zijn onderneming worden gebruikt; en

b. de omzet met betrekking tot bijkomstige handelingen ter zake van onroerende goederen;

15. Gesteld noch gebleken is dat eiseres de door haar verkochte panden in het kader van haar onderneming heeft gebruikt. De rechtbank zal derhalve uitsluitend beoordelen of sprake is van bijkomstige handelingen met betrekking tot onroerende zaken.

16. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 29 april 2004, C-77/01 (Empresa de Desenvolvimento Mineiro SGPS SA (EDM); ECLI:NL:XX:2004:AV1355) overwogen dat het niet opnemen van bepaalde bijkomstige handelingen in de noemer van de breuk, beoogt de negatieve effecten van dit aan de berekening inherente gevolg voor de belastingplichtige weg te werken om zo te vermijden dat deze handelingen die berekening vervalsen, en aldus de doelstelling van neutraliteit, die door het gemeenschappelijk stelsel van BTW wordt gewaarborgd, beoogt te verzekeren (rechtsoverweging 75). De berekening van de aftrek zou worden vervalst, indien alle opbrengsten die verband houden met een belastbare activiteit in deze noemer worden opgenomen, wanneer de verkrijging van die opbrengsten generlei gebruik van goederen of diensten waarvoor BTW verschuldigd is of slechts een zeer beperkt gebruik daarvan impliceert (rechtsoverweging 76).

17. In zijn arrest van 29 oktober 2009, C-174/08 (NCC Construction Danmark A/S, ECLI:NL:XX:2009:BK2574) heeft het Hof van Justitie overwogen dat het doel van artikel 174, lid 2 van de Btw-Richtlijn met name blijkt uit de toelichting bij het voorstel voor de Zesde richtlijn, dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 29 juni 1973 bij de Raad van de Europese Gemeenschappen heeft ingediend (zie Bulletin van de Europese Gemeenschappen, supplement 11/73, blz. 21). In deze toelichting wordt verklaard dat ”de in dit lid bedoelde elementen voor de berekening van het verhoudingsgetal buiten beschouwing [moeten] worden gelaten, opdat deze elementen de werkelijke betekenis van de bedrijfsuitoefening niet verkeerd weerspiegelen, te weten voor zover dergelijke elementen geen uitvloeisel zijn van de bedrijfsuitoefening van de belastingplichtige. Dit is het geval bij de verkoop van investeringsgoederen en van de slechts incidenteel uitgevoerde handelingen met betrekking tot onroerende goederen of de financiering; met andere woorden de handelingen die ten opzichte van de totale omzet van het bedrijf slechts van secundaire of toevallige betekenis zijn. Deze handelingen worden overigens slechts buiten beschouwing gelaten indien zij niet tot de gebruikelijke bedrijfswerkzaamheden van de belastingplichtige behoren.” (rechtsoverweging 30).

18. Uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel van eiseres volgt dat onder meer de aan- en verkoop van onroerende zaken tot de bedrijfsactiviteiten van eiseres behoort. Uit de stukken van het geding en hetgeen eiseres ter zitting heeft verklaard volgt voorts dat tot en met 2008 projectontwikkeling de hoofdactiviteit van eiseres vormde en het verhuren van onroerende zaken daaraan ondergeschikt was. Door de crisis in de bouwsector is vanaf 2009 de projectontwikkeling nagenoeg tot stilstand gekomen. Eiseres heeft vanaf 2009 onder meer enkele voor de verkoop bestemde bedrijfsunits verhuurd en enkele panden aan- en verkocht.

19. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat, weliswaar ten gevolge van externe factoren, de gebruikelijke bedrijfsactiviteiten van eiseres zijn gewijzigd van projectontwikkeling in de verhuur en verkoop van onroerende zaken en dat de omzet die is gerealiseerd met deze laatste twee activiteiten bij de berekening van de pro rata in aanmerking dient te worden genomen. Anders dan eiseres stelt is daarbij niet van belang dat eiseres projectontwikkeling nog steeds als haar hoofdactiviteit beschouwt. Eiseres heeft immers ook erkend dat de bedrijfsvoering waarschijnlijk structureel is gewijzigd als gevolg van de crisis. Bovendien heeft eiseres in de onderhavige jaren met projectontwikkeling in het geheel geen omzet gerealiseerd. De projectontwikkeling dient bij de berekening van de pro rata buiten beschouwing te blijven. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding de verkoop van onroerende zaken bij de berekening van de pro rata anders te behandelen dan de verhuur van onroerende zaken. Beide activiteiten vormen immers, zij het noodgedwongen en beide met een beperkte omvang en omzet, thans de gebruikelijke bedrijfsactiviteiten van eiseres.

20. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bijkomstige handelingen met betrekking tot onroerende zaken. De naheffingsaanslagen zijn terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. De beroepsgrond wordt verworpen.

Heffingsrente

21. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente heeft aangevoerd, dienen de beroepen inzake deze beschikkingen heffingsrente ongegrond te worden verklaard.

Conclusie

22. Gelet op hetgeen onder 8. is overwogen is dient het beroep inzake de boetebeschikking behorende bij de naheffingsaanslag over het jaar 2012 gegrond te worden verklaard. De overige beroepen zijn ongegrond.

Proceskostenveroordeling

23. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten reiskosten en verletkosten wordt verweerder, eveneens met eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 268. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

  • -verklaart het beroep inzake de boetebeschikking behorende bij de naheffingsaanslag over het jaar 2012 gegrond:
  • -vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking behorende bij de naheffingsaanslag over het jaar 2012;
  • -vernietigt de boetebeschikking behorende bij de naheffingsaanslag over het jaar 2012;
  • -verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • -bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • -veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.260;
  • -gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 331 vergoedt.
  • ECLI:NL:RBGEL:2016:2440