Rechtbank moest onderzoeken of brieven zijn aangeboden in Zwitserland
X BV stond in de periode van 25 september 2013 tot en met 1 juli 2016 ingeschreven bij de KvK op een adres in Zwitserland. De heer Y was de enig bestuurder van X BV. Een gepland boekenonderzoek heeft niet plaatsgevonden omdat de Belastingdienst geen administratieve bescheiden van X BV heeft ontvangen. De Belastingdienst heeft vervolgens de in het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 in aftrek gebrachte voorbelasting gecorrigeerd en naheffingsaanslagen opgelegd.
De Belastingdienst heeft de bezwaren van X BV niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren na afloop van de bezwaartermijn zijn ontvangen.
X BV is hiertegen in beroep gekomen bij Rechtbank Gelderland. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
In geschil is of
1) de beroepen ontvankelijk zijn, en zo ja
2) of de bezwaren ontvankelijk zijn, en zo ja,
3) of de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Gelet op de stelling van X BV dat hij de aangetekende brieven van 11 juli 2017 en 6 oktober 2017 niet heeft ontvangen, had het volgens Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op de weg van de Rechtbank gelegen om te onderzoeken en in haar uitspraak te motiveren of, en zo ja wanneer, deze brieven zijn aangeboden op het bij de Rechtbank bekende adres van X BV in Zwitserland. Nu de Rechtbank dit heeft nagelaten en het Hof niet in staat is om deze informatie boven tafel te krijgen omdat de betreffende informatie niet meer beschikbaar is, mag de gerezen twijfel over de ontvangst van de brieven door X BV niet ten nadele van X BV komen, te meer niet nu de Rechtbank daaraan een fataal gevolg heeft verbonden voor X BV. Het Hof is daarom van oordeel dat X BV niet de in artikel 6:6 van de Awb bedoelde gelegenheid heeft gekregen om de gestelde verzuimen te herstellen.
X BV heeft in haar verzetschrift van 15 februari 2018 tegen de uitspraak van de Rechtbank van 3 januari 2018 voor het eerst toegelicht waarom de bezwaren te laat waren ingediend. Deze toelichting kan worden aangemerkt als de gronden van het beroep. Naar het oordeel van het Hof had de Rechtbank daarom het beroep niet niet-ontvankelijk mogen verklaren op de grond dat X BV de termijn voor het indienen van het beroep verwijtbaar heeft overschreden. Het Hof zal de zaken daarom terugwijzen naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling.
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
05-01-2021
Datum publicatie
29-01-2021
Zaaknummer
19/01569 en 19/01560
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:4971, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
OB. Ontvankelijkheid beroep. Beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Terugwijzing naar Rechtbank.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 29-01-2021
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers 19/01569 en 19/01570
uitspraakdatum: 5 januari 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV te [Z] , Zwitserland (hierna: belanghebbende)tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 november 2019, nummers 17/3406 en 17/3407, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende zijn voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 en 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is wegens betalingsonmacht geen griffierecht geheven.
1.5.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben nadere stukken ingediend, die in afschrift aan de wederpartij zijn verstrekt.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 26 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende stond in de periode van 25 september 2013 tot en met 1 juli 2016 ingeschreven bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Als adres van belanghebbende stond vermeld “ [a-strasse 1] , [A] , Zwitserland. De heer [B] was de enig bestuurder van belanghebbende.
2.2.
Bij belanghebbende zou in 2016 een boekenonderzoek worden ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 17 september 2013 tot en met 30 september 2016. Dit boekenonderzoek heeft niet plaatsgevonden omdat de Inspecteur geen administratieve bescheiden van belanghebbende heeft ontvangen. De Inspecteur heeft vervolgens de in het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 in aftrek gebrachte voorbelasting gecorrigeerd en hiervoor met dagtekening 26 januari 2017 de onderhavige naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd.
2.3.
Belanghebbende heeft bij brieven van 16 maart 2017, door de Inspecteur ontvangen op 20 maart 2017, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting.
2.4.
De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 2 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren na afloop van de bezwaartermijn zijn ontvangen.
2.5.
Belanghebbende heeft tegen voornoemde uitspraken op bezwaar met dagtekening 28 juni 2017, ontvangen door de Rechtbank op 3 juli 2017, bij afzonderlijke geschriften tijdig beroep ingesteld. In de beroepschriften staat, voor zover van belang, het navolgende vermeld:
“ [C] 28 juni 2017
Betreft: beroepschrift tegen uitspraak op bezwaar omzetbelasting (…)
De ondergetekende, (…) komt bij deze in beroep tegen opgemelde beslissing op het bezwaarschrift door de inspecteur.
Dit beroepschrift wordt bovendien ingediend ter behoud van rechten.”
(…)
c/o [a-strasse 1] [A]
Zwitserland”
2.6.
De Rechtbank heeft bij aangetekend verzonden brieven van 11 juli 2017 aan belanghebbende onder meer gevraagd om de gronden van het beroep in te dienen en om domicilie te kiezen binnen Nederland. De brieven van de Rechtbank waren gericht aan belanghebbende op het adres in [A] zoals dat staat vermeld in de beroepschriften.
2.7.
De Rechtbank heeft bij aangetekend verzonden brieven van 6 oktober 2017 belanghebbende nogmaals specifiek verzocht om binnen vier weken na verzending van deze brieven alsnog gronden aan te voeren die zich richten op de termijnoverschrijding in bezwaar. Deze brieven waren ook gericht aan belanghebbende op het adres in [A] .
2.8.
De beroepen van belanghebbende zijn, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bij uitspraak van 3 januari 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat geen gronden zijn ingediend. Belanghebbende is bij brief van 5 februari 2018 in verzet gekomen. In het verzetschrift heeft hij toegelicht waarom de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen te laat waren. Voorts heeft hij in het verzetschrift vermeld dat zijn correspondentieadres in Zwitserland is gewijzigd naar een adres in [Z] .
2.9.
Het verzet is bij uitspraak van 15 november 2018 gegrond verklaard.
2.10.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 6 november 2019 de beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende de termijn voor het indienen van de gronden van de beroepen verwijtbaar heeft overschreden.
3Geschil
3.1.
In geschil is of i) de beroepen ontvankelijk zijn, en zo ja ii) of de bezwaren ontvankelijk zijn, en zo ja, iii) of de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
4Beoordeling van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 6:5 van de Awb moet een beroepschrift de gronden van het beroep bevatten. Het beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn (artikel 6:6 van de Awb).
4.2.
Het Hof stelt vast dat de Rechtbank tot de verzetprocedure voor de correspondentie met belanghebbende gebruik heeft gemaakt van het door belanghebbende in haar beroepschriften opgegeven adres in St Antönien. Bij brief van 11 juli 2017 heeft de Rechtbank belanghebbende verzocht om binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief domicilie te kiezen binnen Nederland. Ook staat in deze brief vermeld dat alle wijzigingen, zoals een adreswijziging, schriftelijk aan de rechtbank moeten worden doorgegeven. Belanghebbende heeft niet op deze brief gereageerd en heeft geen domicilie gekozen binnen Nederland.
4.3.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank door gebruik te maken van het in het beroepschrift vermelde adres in [A] bij haar correspondentie met belanghebbende is uitgegaan van een juiste en rechtsgeldige adressering. Dit geldt in ieder geval tot het moment waarop belanghebbende haar (correspondentie)adreswijziging naar [Z] heeft doorgegeven aan de Rechtbank. De brieven van de Rechtbank van 11 juli 2017 en 6 oktober 2017 aan belanghebbende zijn dus op juiste wijze geadresseerd.
4.4.
De Rechtbank heeft bij aangetekende brieven van 11 juli 2017 en 6 oktober 2017 belanghebbende verzocht om de gronden van de beroepen in te dienen. In de laatste brief is hiervoor een termijn van vier weken na dagtekening van de brief gegeven. Ook is belanghebbende erop gewezen dat indien zij niet reageert, de beroepen niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard. Belanghebbende heeft in een brief van 31 maart 2019 en ter zitting bij de Rechtbank gesteld dat zij deze brieven niet heeft ontvangen.
4.5.
Gelet op de stelling van belanghebbende dat hij de aangetekende brieven van 11 juli 2017 en 6 oktober 2017 niet heeft ontvangen, had het op de weg van de Rechtbank gelegen om te onderzoeken en in haar uitspraak te motiveren of, en zo ja wanneer, deze brieven zijn aangeboden op het bij de Rechtbank bekende adres van belanghebbende, zijnde c/o [a-strasse 1] , [A] , Zwitserland. Nu de Rechtbank dit heeft nagelaten en het Hof niet in staat is om deze informatie boven tafel te krijgen omdat de betreffende informatie niet meer beschikbaar is, mag de gerezen twijfel over de ontvangst van de brieven door belanghebbende niet ten nadele van belanghebbende komen, te meer niet nu de Rechtbank daaraan een fataal gevolg heeft verbonden voor belanghebbende. Het Hof is daarom van oordeel dat belanghebbende niet de in artikel 6:6 van de Awb bedoelde gelegenheid heeft gekregen om de gestelde verzuimen te herstellen.
4.6.
Belanghebbende heeft in haar verzetschrift van 15 februari 2018 tegen de uitspraak van de Rechtbank van 3 januari 2018 voor het eerst toegelicht waarom de bezwaren te laat waren ingediend. Deze toelichting kan worden aangemerkt als de gronden van het beroep. Naar het oordeel van het Hof had de Rechtbank daarom het beroep niet niet-ontvankelijk mogen verklaren op de grond dat belanghebbende de termijn voor het indienen van het beroep verwijtbaar heeft overschreden. Het Hof zal de zaken daarom terugwijzen naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling.
4.7.
De overige geschilpunten kunnen buiten bespreking blijven.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5Proceskosten
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
Omdat de zaken worden teruggewezen naar de Rechtbank komt het Hof niet toe aan een oordeel over de vergoeding van de kosten van bezwaar en beroep. Daar zal de Rechtbank een beslissing over moeten nemen.
6Beslissing
Het Hof:
–
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
–
wijst de zaken terug naar de Rechtbank met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(I. Linssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 januari 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Niet gepubliceerd.