Rechtbank niet bevoegd bij beslissing Belastingdienst op verzoek om ambtshalve vermindering

DJ dj's dj-s

Rechtbank niet bevoegd bij beslissing Belastingdienst op verzoek om ambtshalve vermindering

A exploiteert meerdere uitgaansgelegenheden in verschillende plaatsen. Op sommige avonden treden in die gelegenheden artiesten op. In dat geval int A entreegeld dan wel garderobegeld dat zij beide voor de btw wenst aan te merken als entreegeld. Uit de ontvangen bedragen heeft A het normale btw-tarief op aangifte voldaan. Bij nader inzien is A van mening dat voor 2015 sprake is van het toegang verlenen tot een muziekuitvoering en dat daarom het verlaagde btw-tarief had moeten worden toegepast. In een uitspraak van 19 maart 2021 heeft dezelfde rechtbank over de jaren 2016 en 2017, waarvoor wel tijdig bezwaar was gemaakt, geoordeeld dat A niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van het verlenen van toegang tot een muziekuitvoering. Tegen deze uitspraak heeft A hoger beroep ingesteld.

In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift voor het jaar 2015.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat het stellen van een fatale bezwaartermijn een bewuste keuze van de wetgever is geweest. Die keuze in een individueel geval terzijde stellen zou de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaan. De rechtbank kan daarom niet meegaan in het betoog van A, dat er in de kern op neer komt dat de rechtbank de wettelijke bezwaartermijn buiten toepassing zou moeten laten. De recente jurisprudentie over toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, waar A ook naar heeft verwezen en die het gevolg is van de toeslagenaffaire, betreft de mate van toetsing van besluiten van een overheidsorgaan met discretionaire bevoegdheid en niet de toetsing van wetten in formele zin. Partijen zijn het erover eens dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat voor het te laat indienen van het bezwaarschrift geen verschoonbare redenen zijn. Dit brengt met zich dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Gezien het gesloten stelsel van bezwaar en beroep zoals dit geldt in het belastingrecht, is de rechtbank niet bevoegd een oordeel te geven over de beslissing van de Belastingdienst op het verzoek om ambtshalve vermindering. Ook hier gaat het om een bewuste afweging van de wetgever om tegen deze beslissing geen rechtsmiddelen open te stellen. Een verandering van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen is niet aan de rechtbank maar is aan de wetgever voorbehouden.

Zie ook: Geen verlaagd btw-tarief voor toegang verlenen tot uitgaanscomplex waar dj’s optreden
Anders: Danceclub waar dj’s optreden belast tegen verlaagde btw-tarief

Rechtbank

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
12-08-2022
Datum publicatie
19-08-2022
Zaaknummer
AWB – 21 _ 1393
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Verzoek om teruggaaf voor 2015 door exploitant van meerdere uitgaansgelegenheden, bijna vijf jaar na voldoening op aangifte, omdat het verlaagde tarief van toepassing zou zijn. Is sprake van een muziekuitvoering door DJ’s en hoort het garderobegeld tot de entreeprijs? Voor 2016 en 2017 oordeelde de rechtbank eerder van niet. Bezwaar 2015 niet-ontvankelijk verklaard en ambtshalve beslissing in afwijzende zin. Geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding (art. 6:11 Awb). Betoog van eiseres dat de rechtbank de bezwaartermijn buiten toepassing moet laten, danwel het gesloten stelsel van rechtsmiddelen terzijde moet laten en de ambtshalve beslissing inhoudelijk moet toetsen. Beroep op diverse beginselen, waaronder het neutraliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verwerpt het betoog. Het gaat hier om wetgeving in formele zin, die een bewuste keuze van de wetgever inhoudt. Die keuze in een individueel geval terzijde laten gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 19-8-2022
FutD 2022-2305
V-N Vandaag 2022/2015
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 21/1393

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [plaatsnaam B] , verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 26 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2015 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting niet-ontvankelijk verklaard.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2022.

Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] .

Overwegingen
1. Eiseres exploiteert meerdere uitgaansgelegenheden in [plaatsnaam A] , [plaatsnaam B] en [plaatsnaam C] . Op sommige avonden treden in die gelegenheden artiesten op. In dat geval int eiseres entreegeld dan wel garderobegeld dat zij beide voor de BTW wenst aan te merken als entreegeld. Uit de ontvangen bedragen heeft eiseres het normale BTW-tarief op aangifte voldaan. Eiseres heeft de verschuldigde belasting op de volgende data op aangifte voldaan:

1e kwartaal 2015, omzetbelasting voldaan op 29 april 2015;

2e kwartaal 2015, omzetbelasting voldaan op 29 juli 2015;

3e kwartaal 2015, omzetbelasting voldaan op 27 oktober 2015;

4e kwartaal 2015, omzetbelasting voldaan op 28 januari 2016.

2. Bij nader inzien is eiseres van mening dat sprake is van het toegang verlenen tot een muziekuitvoering als bedoeld in Tabel I, post b14, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 en dat daarom het verlaagde tarief had moeten worden toegepast.

3. Op 24 december 2020 heeft eiseres een negatieve suppletie ingediend voor het jaar 2015. Verweerder heeft die suppletie aangemerkt als een te laat ingediend bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte van de verschuldigde belasting. Bij uitspraak van 26 februari 2021 heeft verweerder dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegelijkertijd heeft verweerder het bezwaar behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft hij dit verzoek afgewezen omdat volgens hem geen sprake is van het verlenen van toegang tot een muziekuitvoering.

4. In een uitspraak van 19 maart 2021 heeft deze rechtbank over de jaren 2016 en 2017, waarvoor wel tijdig bezwaar was gemaakt, geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van het verlenen van toegang tot een muziekuitvoering.1 Tegen deze uitspraak heeft eiseres hoger beroep ingesteld.

5. In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift voor het jaar 2015. Eiseres is van mening dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en stelt dat de rechtbank de ambtshalve beslissing van verweerder wel degelijk moet kunnen beoordelen, ook bij een te laat bezwaar. Daarbij beroept zij zich op het fiscale neutraliteitsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en de artikelen 184 en 185 en artikel 62 van de BTW-richtlijn. Ook is volgens eiseres sprake van een onevenwichtigheid, omdat het later betalen van te weinig betaalde belasting wel verplicht is, maar het terugontvangen van ten onrechte betaalde belasting niet in alle gevallen mogelijk is (fair play-beginsel).

6. De rechtbank oordeelt als volgt. De wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaarschrift zijn dwingend van aard. De strekking van wettelijke bezwaar- en beroepstermijnen in het bestuursrecht is de rechtszekerheid van de bij het besluit betrokkenen: het bestuursorgaan, de belanghebbende tot wie het besluit is gericht en eventuele belanghebbende derden.2 Het stellen van een fatale bezwaartermijn is dan ook een bewuste keuze van de wetgever geweest. Die keuze in een individueel geval terzijde stellen zou de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaan.3 De rechtbank kan daarom niet meegaan in het betoog van eiseres, dat er in de kern op neer komt dat de rechtbank de wettelijke bezwaartermijn buiten toepassing zou moeten laten. De diverse door eiseres genoemde beginselen maken dit niet anders. Ook de overige argumenten van eiseres zijn geen reden om de bezwaartermijn in dit geval terzijde te stellen. De uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland waar eiseres naar heeft verwezen4, heeft geen betrekking op de tijdigheid van een bezwaarschrift, maar op de toerekening van omzetbelasting binnen het tijdvak van een naheffingsaanslag. Dat is dus een ander geval. De recente jurisprudentie over toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, waar gemachtigde ook naar heeft verwezen en die het gevolg is van de toeslagenaffaire, betreft de mate van toetsing van besluiten van een overheidsorgaan met discretionaire bevoegdheid en niet de toetsing van wetten in formele zin.5 Deze jurisprudentie leidt dus niet tot een opdracht aan de rechter om wetten in formele zin, zoals de bezwaartermijn, exceptief te toetsen.

7. Partijen zijn het erover eens dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat voor het te laat indienen van het bezwaarschrift geen verschoonbare redenen zijn in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit brengt met zich dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

8. Gezien het gesloten stelsel van bezwaar en beroep zoals dit geldt in het belastingrecht, is de rechtbank niet bevoegd een oordeel te geven over de beslissing van verweerder op het verzoek om ambtshalve vermindering. Ook hier gaat het om een bewuste afweging van de wetgever om tegen deze beslissing geen rechtsmiddelen open te stellen. Een verandering van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen is niet aan de rechtbank maar is aan de wetgever voorbehouden.

9. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil en ook niet aan de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel.

10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Jackson, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).

Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), dan kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Daarna kiest u hoe u wilt verdergaan (als burger, als organisatie of als professional). Vervolgens kiest u als burger voor Rijksbelastingen. Als organisatie en als professional kiest u voor Bestuursrecht. Daarna kunt u (met DigiD of met E-herkenning) inloggen voor Hoger beroep rijksbelastingen op Mijn Rechtspraak. In Mijn rechtspraak kiest u voor “Nieuwe zaak indienen”, zaaksoort “Rijksbelastingen” en als gerecht en behandellocatie “Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden“. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief.

Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak over onroerendezaakbelastingen (WOZ)), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 – bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

1 ECLI:NL:RBGEL:2021:1322.

2 Centrale Raad van Beroep, 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, punt 4.3.

3 Zie Hoge Raad 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1719, punt 4.7.

4 Rechtbank Noord-Nederland van 14 januari 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:59.

5 Zie Afdeling Rechtspraak Raad van State 2 februari 2022, RVS:2022:285, punten 7.1-7-11.

ECLI:NL:RBGEL:2022:4741