Schrijver filmscenario’s maakt aftrek voorbelasting niet aannemelijk
Belanghebbende schrijft scenario’s voor films en is ondernemer voor de omzetbelasting.
De Belastingdienst heeft belanghebbende diverse vragen gesteld over de ingediende aangiften omzetbelasting. Omdat niet alle gevraagde informatie is verstrekt heeft de Belastingdienst aan belanghebbende aangegeven welke informatie nog ontbreekt. De gevraagde informatie heeft de Belastingdienst niet ontvangen. Vervolgens heeft de Belastingdienst de naheffingsaanslag opgelegd.
De Rechtbank heeft overwogen dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat en in hoeverre zij recht heeft op aftrek van voorbelasting. De rechtbank was van oordeel dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Door het niet geven van inzicht in het karakter en het doel van de uitgaven in combinatie met het feit dat de onderliggende facturen ontbreken, achtte de rechtbank belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de opgevoerde betalingen zakelijke uitgaven betreffen. Met betrekking tot de wel overgelegde facturen heeft belanghebbende niet onderbouwd waarom de betreffende kosten een zakelijk karakter hebben.
Het Hof acht dit oordeel juist en neemt deze overwegingen over.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24-01-2020
- Datum publicatie
- 20-02-2020
- Zaaknummer
- 19/00187
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:1631, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Belanghebbende schrijft scenario’s voor films en is ondernemer voor de omzetbelasting. Zij maakt de door haar in de aangifte omzetbelasting vermelde voorbelasting niet aannemelijk. Naheffingsaanslag terecht op gelegd.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00187
Uitspraak op het hoger beroep van
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 februari 2019, nummers BRE 17/5842 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 168.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft een griffierecht geheven van € 259.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Op 15 december 2015 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd met, onder andere, als doel de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften OB over de periode 1 november 2013 tot en met 30 september 2015 vast te stellen. Omdat het niet lukte om met belanghebbende een afspraak te maken heeft de Inspecteur belanghebbende diverse brieven gestuurd.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 20 april 2016 diverse vragen gesteld. Bij brief met dagtekening 25 mei 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende een rappel gestuurd omdat zij niet heeft gereageerd op de brief van 20 april 2016. Op 6 juni 2016 heeft belanghebbende telefonisch contact gezocht met de Inspecteur en verzocht om uitstel voor de aanlevering van de gevraagde stukken.
Bij brief van 6 juni 2016 heeft de Inspecteur dat uitstel toegekend en wel tot 10 juli 2016. In deze brief heeft de Inspecteur tevens aangegeven dat hij het boekenonderzoek zal afronden, rekening houdend met de hem ter beschikking staande gegevens, als hij op 10 juli 2016 niet de gevraagde gegevens van belanghebbende heeft ontvangen.
3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4Gronden
Ten aanzien van het geschil
De Rechtbank heeft ten aanzien van de aftrek van voorbelasting het volgende overwogen:
“4.3. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) is als voorbelasting aftrekbaar de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat en in hoeverre zij recht heeft op aftrek van voorbelasting.
Het Hof acht dit oordeel juist en neemt deze overwegingen over.
Slotsom
Ten aanzien van het griffierecht
Ten aanzien van de proceskosten
5Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 11.560;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof van, in totaal, € 427 vergoedt;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof van € 2.100,
- bepaalt dat de Inspecteur de kosten van het geding betaalt aan de rechtsbijstandverlener.
Aldus gedaan op 24 januari 2020 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, A.J. Kromhout en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- de naam en het adres van de indiener;
- een dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28-02-2019
- Datum publicatie
- 02-07-2019
- Zaaknummer
- BRE – 17 _ 5842
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:237, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
BRE 17/5842
Omzetbelasting, artikel 15 Wet OB aftrekbare voorbelasting, artikel 4, lid 2, sub a Wet OB privégebruik auto
Belanghebbende heeft de aftrekbaarheid van de kosten niet aannemelijk gemaakt, deels omdat afschriften van de facturen ontbreken, deels omdat geen onderbouwing van de zakelijkheid is gegeven. De inspecteur heeft terecht de in aftrek genomen voorbelasting niet geaccepteerd. Ook heeft de inspecteur terecht de correctie voor privégebruik auto opgenomen in de naheffingsaanslag. Beroep ongegrond.
- Wetsverwijzingen
- Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 4 - Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2019/1523
FutD 2019-1791
Viditax (FutD), 08-07-2019
V-N 2019/38.2.5 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/5842
uitspraak van 28 februari 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Op 15 december 2015 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd met, onder andere, als doel de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften OB over het tijdvak 1 november 2013 tot en met 30 september 2015 vast te stellen. Omdat het niet lukte om met belanghebbende een afspraak te maken heeft de inspecteur belanghebbende diverse brieven gestuurd.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 20 april 2016 diverse vragen gesteld.
Bij brief met dagtekening 25 mei 2016 heeft de inspecteur belanghebbende een rappel gestuurd omdat zij niet heeft gereageerd op de brief van 20 april 2016.
Op 6 juni 2016 heeft belanghebbende telefonisch contact gezocht met de inspecteur en verzocht om uitstel voor de aanlevering van de gevraagde stukken.
Bij brief van 6 juni 2016 heeft de inspecteur dat uitstel toegekend en wel tot 10 juli 2016. In deze brief heeft de inspecteur tevens aangegeven dat hij het boekenonderzoek zal afronden, rekening houdend met de hem ter beschikking staande gegevens, als hij op 10 juli 2016 niet de gevraagde gegevens van belanghebbende heeft ontvangen.
3Geschil
4Beoordeling van het geschil
Vooraf: ontvankelijkheid beroep
De inspecteur neemt het standpunt in dat het beroep van belanghebbende prematuur is en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank volgt de inspecteur niet in zijn stelling. Hiertoe merkt zij het volgende op.
De brief van 21 augustus 2017 waarin de OB wordt genoemd dateert van vóór de uitspraak op bezwaar. Uit haar brief met dagtekening 11 oktober 2017 blijkt echter duidelijk dat zij het niet eens is met de opgelegde naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 november 2013 tot en met 30 september 2015. In deze brief heeft zij ook de redenen van haar beroep vermeld. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 11 oktober 2017, ontvangen bij de rechtbank op 18 oktober 2017, kan worden aangemerkt als beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar met dagtekening 6 oktober 2017. In dat geval is er sprake van een tijdig beroep. Nu ook aan de andere vereisten is voldaan is sprake van een ontvankelijk beroep.
Vooraf: afwijzing verdagingsverzoek
Belanghebbende heeft bij fax van 2 januari 2019 verzocht om de zitting van 17 januari 2019 te verdagen. Als reden hiervoor voert belanghebbende aan dat het voor haar en voor haar gemachtigde onmogelijk is om op die datum de zitting bij te wonen (zie ook 1.8). Ook merkt zij op dat het onmogelijk is om nog nadere stukken (tijdig) in te brengen. Met ‘gemachtigde’ doelt belanghebbende op de heer [B] , haar boekhouder, en niet op haar advocaat mr [C] , zo maakt de rechtbank op uit het verhandelde ter zitting in aanwezigheid van voormelde advocaat.
De rechtbank heeft naar aanleiding van dit verzoek de volgende afweging gemaakt. De rechtbank heeft (mede) de taak om onnodige en onredelijke vertraging van de afwikkeling van de zaak te voorkomen. De rechtbank merkt daarbij op dat het beroepschrift op 22 augustus 2017 bij de rechtbank is binnengekomen. Het verweerschrift heeft zij op 16 november 2017 ontvangen. Gelet op het tijdsverloop sinds de indiening van het beroepschrift en gelet op de omstandigheid dat een eerdere zitting om dezelfde reden is uitgesteld weegt het belang van een doelmatige procesgang zwaarder dan het belang van belanghebbende om persoonlijk bij het onderzoek ter zitting aanwezig te zijn. Bovendien is de gemachtigde (belanghebbendes advocaat) in staat gebleken om de zitting bij te wonen.
Inhoudelijk
5Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2019 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. M.M. Dondorp-Loopstra en mr. drs. M.M. de Werd, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.
De griffier, Namens de voorzitter,
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen. In plaats van door de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. Dondorp-Loopstra.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.