Startup-programma vormt fiscale eenheid omzetbelasting

Startup programma

 

Startup-programma vormt fiscale eenheid omzetbelasting

Een stichting heeft als doel voor ± 10 bedrijven startups te zoeken die werkzaam (gaan) zijn op of ter ondersteuning van het economische gebied waarin de 10 bedrijven al werkzaam zijn. Deze startups worden na selectie in de opstartfase intensief begeleid door de bedrijven zodat zij na 100 dagen in staat zijn zichzelf als onderneming te presenteren tijdens een event. Het doel is dat de startups zich vestigen en verder ontwikkelen en een samenwerking starten met een of meer bedrijven. De uitvoering van het programma, waaronder het zoeken naar de startups en de begeleiding naar het event toe verricht de stichting in nauwe samenwerking met belanghebbende en andere door haar opgerichte BV’s.

De vraag is of belanghebbende btw-ondernemer is en of zij samen met de stichting en de BV’s een fiscale eenheid vormt.

Het Hof oordeelt dat de activiteiten geschieden onder bezwarende titel, omdat de 10 bedrijven in directe samenhang met de dienstverrichting een bedrag betalen. Over en weer worden prestaties ingebracht en uitgewisseld in het economische verkeer. Geen asymmetrische dienstverrichting. Er is een reëel verband tussen de door de bedrijven betaalde bedragen en de verrichte diensten. De stichting verricht samen met belanghebbende en de andere BV’s economische activiteiten en is btw-ondernemer. De stichting vormt met belanghebbende en de andere BV’s een fiscale eenheid. De activiteiten van de stichting en belanghebbende en de andere BV’s hangen nauw met elkaar samen en vinden in een dusdanig onderling verband plaats dat zij als met elkaar verweven moeten worden aangemerkt.

GerechtshofRechtbank
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
04-02-2020
Datum publicatie
01-04-2020
Zaaknummer
BK-19/00224
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:105, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

Omzetbelasting Ondernemerschap. Fiscale eenheid. De stichting die belanghebbende, een [T] BV, heeft opgericht heeft zich ten opzichte van ± 10 bedrijven verbonden om voor hen in de markt van zgn. startups die startups te zoeken die werkzaam (gaan) zijn op of ter ondersteuning van het economische gebied waarin de 10 bedrijven al werkzaam zijn. Deze startups worden na selectie in de opstartfase intensief begeleid door de bedrijven zodat zij na 100 dagen in staat zijn zichzelf als onderneming te presenteren tijdens een event. Het doel is dat de startups zich vestigen en verder ontwikkelen en een samenwerking starten met een of meer bedrijven. De uitvoering van het programma, waaronder het zoeken naar de startups en de begeleiding naar het event toe verricht de stichting in nauwe samenwerking met belanghebbende en andere door haar opgerichte BV’s. Het Hof oordeelt dat de activiteiten geschieden onder bezwarende titel, omdat de 10 bedrijven in directe samenhang met de dienstverrichting een bedrag betalen. Over en weer worden prestaties ingebracht en uitgewisseld in het economische verkeer. Geen asymmetrische dienstverrichting. Er is een reëel verband tussen de door de bedrijven betaalde bedragen en de verrichte diensten. De stichting verricht samen met belanghebbende en de andere [T] BV’s economische activiteiten en is ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting. De stichting vormt met belanghebbende en de andere BV’s een fiscale eenheid. De activiteiten van de stichting en belanghebbende en de andere BV’s hangen nauw met elkaar samen en vinden in een dusdanig onderling verband plaats dat zij als met elkaar verweven moeten worden aangemerkt.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 01-04-2020
V-N Vandaag 2020/829
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00224

Uitspraak van 4 februari 2020

het geding tussen:

[X] B.V., te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigden: [A] , [B] , [C] en [D] )

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [Z] , de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [E] , [F] , [G] )

inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (Rechtbank) van 8 januari 2019, nummers SGR 18/558.

Procedureverloop

1.1.De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 29 mei 2017 voor het tijdvak 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 10.146, gelijktijdig bij beschikkingen € 182 belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 1.014.

1.2.De Inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de verzuimboete gehandhaafd.

1.3.Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot nihil, de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar en de teruggave van € 338 griffierecht gelast.

1.4.De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 november 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepen van de Inspecteur in de zaken BK-19/00221 betreffende Stichting [H] (de Stichting), BK-19/00222 en BK-19/00223 betreffende [I] B.V. Al hetgeen wordt aangevoerd in een zaak worden geacht te zijn aangevoerd in alle zaken, tenzij het specifiek op een van de zaken betrekking heeft.

Vaststaande feiten

2.1.De Stichting is op 28 oktober 2015 opgericht. Volgens artikel 3 van de akte van oprichting (de Akte) heeft zij als doel:

a. het opzetten van opstart- en professionaliseringsprogramma’s voor nationale en internationale start-ups om de kwantiteit en kwaliteit van start-ups voor de [Z] haven in de havensectoren transport en logistiek, chemie en raffinage en maritiem en energie te vergroten;

b. het verkrijgen van aandelenparticipaties in de start-ups, zoals benoemd onder a. door middel van programmavennootschappen, die worden opgericht door belanghebbende;

c. het herinvesteren van verkregen winsten in de hiervoor genoemde programma’s.

2.2.De Stichting is opgericht op initiatief van het Havenbedrijf [Z] , waarbij zich hebben aangesloten: [J] , [K] , [L] , [M] , [N] , [O] , [P] , [Q] , [R] en [S] (hierna ook: de bedrijven of de sponsoren). Het Havenbedrijf en [N] stellen ieder een personeelslid ter beschikking aan de Stichting en de hierna te noemen [T] B.V.’s, waaronder belanghebbende, ter uitvoering van het hierna genoemde programma.

2.3.Het in 2.1. genoemde opstart- en professionaliseringsprogramma (het Programma) is een ‘startup accelerator-programma’ en houdt in dat door de Stichting wereldwijd wordt gezocht (de werving en selectieperiode) naar startende ondernemingen (start-ups) die actief zijn in de sectoren genoemd in artikel 3 van de Akte, om 10 tot 12 start-ups te selecteren die zich vervolgens in [Z] vestigen en zich daar verder ontwikkelen door middel van het volgen van een intensief programma van drie maanden en een ondersteunend programma van zes maanden. Het Programma voorziet in coaching en ondersteuning van de start-ups door de in 2.2 genoemde bedrijven (de mentoren), gedurende een periode van 100 dagen. Aan het eind volgt een presentatie voor 500 genodigden. Het doel is daarmee de startups en de al bestaande bedrijven samen te brengen zodat de startups zich in de [Z] haven blijvend vestigen en verder kunnen gaan ontwikkelen en gaan samenwerken met andere bedrijven met als doel een bijdrage te leveren aan de economische ontwikkeling van de [Z] haven.

2.4.Voor het scouten en selecteren van de start-ups en het organiseren van diverse evenementen richt de Stichting voor ieder jaar een aparte “ [T] BV” op. De Stichting financiert het Programma met zogenoemde sponsorbijdragen van bedrijven die zijn betrokken bij de [Z] haven (de sponsoren). De sponsorbijdragen variëren van in 2016 van € 25.000 ( [K] , [J] , [P] ), € 50.000 ( [M] , [O] , [Q] , [R] , [S] ), € 100.000 ( [L] ) tot € 200.000 (HBR in de periode 2015 en 2016).

2.5.Belanghebbende is opgericht op 21 oktober 2016 als [T] BV voor het jaar 2017, de Stichting houdt alle aandelen in belanghebbende. De Inspecteur heeft aan belanghebbende een btw-identificatienummer toegekend en aangiften omzetbelasting uitgereikt. Op de aangifte voor het vierde kwartaal van 2016 heeft belanghebbende een bedrag aan omzetbelasting teruggevraagd van € 10.146. De Inspecteur heeft deze teruggaaf verleend.

2.6.De Stichting heeft met belanghebbende een uitvoeringsovereenkomst gesloten waarin onder meer het volgende is bepaald:

“1. Sponsoring

1.1.Partijen komen overeen dat [de Stichting] sponsorovereenkomsten zal aangaan met sponsoren van het Programma (de “Sponsorovereenkomsten”). [Belanghebbende] geeft door middel van het ondertekenen van deze Overeenkomst toestemming aan [de Stichting] om deze sponsorovereenkomsten aan te gaan. [De Stichting] zal een kopie van de sponsorovereenkomsten aan [belanghebbende] ter hand stellen.

1.2. [Belanghebbende] is jegens [de Stichting] verplicht alle verplichtingen als opgenomen in de sponsorovereenkomsten tijdig na te komen.

2. Vergoeding

2.1.De vergoeding die [belanghebbende] ontvangt als tegenprestatie voor het uitvoeren van haar verplichtingen jegens [de Stichting] is gelijk aan het bedrag dat [de Stichting] verkrijgt uit de sponsorovereenkomsten voor het jaar [jaartal] voor de uitvoering van het Programma met inhouding van de kosten noodzakelijk voor haar eigen bedrijfsvoering.

2.2. [Belanghebbende] is verplicht de Vergoeding te gebruiken voor de uitvoering van het Programma in [jaartal].”

2.7.De Stichting heeft met de bedrijven een sponsorovereenkomst gesloten waarin onder andere het volgende is bepaald:

“2. Inhoud sponsoring

2.1. [

De Stichting] verleent hierbij aan de Sponsor het recht om de communicatie- en sponsormogelijkheden van [T] B.V., welke voortvloeien uit het Programma en welke rechten [de Stichting] uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst heeft verkregen dan wel zal verkrijgen en welke nader zijn omschreven in dit artikel (“Sponsormogelijkheden”), aan te wenden ter bekendmaking van de naam, goederen en/of diensten van de Sponsor.

(…)

2.3.

De Sponsormogelijkheden welke aan de Sponsor ter beschikking worden gesteld bestaan uit:

• [T] B.V. zal de Sponsor vermelden als sponsor in haar uitingen met betrekking tot het Programma, conform de afspraken in artikel 7 van deze Overeenkomst.

• Promotie van de Sponsor via logo’s op de locatie en [T] B.V. merchandise. De Sponsor dient vooraf door [T] B.V. gekend te worden in waar het logo van de Sponsor op geplaatst zal worden en de Sponsor behoudt zich het recht voor plaatsing af te wijzen een en ander conform de afspraken in artikel 7 van deze Overeenkomst.

• [De Stichting] zal de Sponsor uitnodigen voor alle Programma-gerelateerde, niet sector specifieke events waar bedrijven voor worden uitgenodigd, waaronder de mentordagen, mentoren diners, kick-off meetings en Finale Selectie dag.

• De Sponsor heeft het recht om minimaal twee (2) mentoren van de Sponsor per jaar aan [de Stichting] te melden en te laten opnemen in het mentoren programma.

• Gedurende de Finale Selectie dag worden de deelnemers aan het Programma geselecteerd. De Sponsor heeft het recht om een stem uit te brengen bij de Finale Selectie dag van het Programma, indien de Sponsor bij de Finale Selectie dag aanwezig is geweest.

• De Sponsor zal voorafgaand schriftelijk in kennis worden gesteld over de planning van de scouting van de start-ups voorafgaand aan het Programma. De Sponsor heeft de mogelijkheid om [T] B.V. advies te geven over deze planning. Tevens heeft de Sponsor het recht om deel te nemen aan de scouting, waarbij de kosten (waaronder begrepen reis- en verblijfkosten) van de Sponsor voor haar eigen rekening komen.

• De planning van het Programma wordt vooraf aan de Sponsor verstrekt. [T] B.V. zal contact opnemen met de Sponsor voor overleg over welke onderdelen van het Programma interessant zijn voor de Sponsor en op welke wijze de Sponsor hier optimaal bij kan worden betrokken.

• Belanghebbende zal de Sponsor uitnodigen voor een bijeenkomst waarin de Sponsor kennis kan nemen van de voor het Programma geselecteerde startups.

(…)

3. Sponsorbedrag

3.1.Als tegenprestatie voor de Sponsormogelijkheden zoals omschreven in artikel 2 van deze Overeenkomst verplicht de Sponsor zich tot betaling van een sponsorbedrag van EUR (…) per jaar (zegge: (…) euro), exclusief BTW per editie van het Programma en voorde totale termijn van 3 edities van het Programma neerkomend op een totaalbedrag EUR (…) exclusief BTW.

3.2. [De Stichting] zal de Sponsor jaarlijks voorafgaand aan de start van het Programma een factuur voor het sponsorbedrag sturen te vermeerderen met 21% BTW.

4. Besteding sponsorgelden

4.1.

De door de Sponsor ingebrachte sponsorgelden, welke conform artikel 3 van deze

Overeenkomst beschikbaar worden gesteld, zullen door [de Stichting] overgemaakt worden aan [T] B.V. [T] B.V. is op basis van de Uitvoeringsovereenkomst gehouden de gelden te besteden aan de uitvoering van het Programma.

(…)”

2.8.Het [H] Start up Report 2016 houdt in:

“1 About [H]

To stimulate innovation in the maritime and offshore sector, the Port of [Z] Authority, [N] and [L] organised the start-up accelerator program [H] in collaboration with ECE, [J] , [Q] , [O] and [K] among others.

The objective of the Port of [Z] Authority is to enhance the port’s competitive position as a logistics hub and world-class industrial complex. Many of the traditional port sectors face severe competition and challenges, like the oil refinery and container business. As a result, it is necessary to find new business or ways to do current business smarter. [H] aims to attract both innovators as well as skilled entrepreneurs with life changing business ideas.

The main goal of [H] is to support the development of the Port of [Z] economy by accelerating start-ups from all over the world. The accelerator program will amplify and add to existing initiatives in the Netherlands, and the [Z] region in particular.

[H] is a non-profit organisation that does not financially invest in start-ups, but supports and facilitates the young companies to rapidly develop their product and business model. The [H] program consists of an intensive 100 day program that accelerates around 10 start-ups. In the program, [H] provides the start-ups access to a network of market and entrepreneurial experts, investors and potential launching customers. [H] offers together with 12 partners and over 180 mentors, access to the port ecosystem required to develop these young companies into world-class businesses. After 100 days of inspiring mentorship and intense workshops focussed on product development and business validation, the start-ups give their final presentation during Shakedown for an audience of hundreds of industry insiders and investors.

The mentors and partners are on the front row to see the start-ups develop and provide methods and tools to accomplish growth. This inspires them and gives them leads to stimulate innovation in their own companies. This way, we build together a port of the future.

(…)

4. Conclusions

This report was presented to give an indication about the start-ups and their technologies that were scouted in the [H] program of 2016. As mentioned in this report, the main technological developments can be separated into 6 categories. These are Drones, Robotics and Automation, Network Platforms, Simulation & Virtual Reality, The Internet of Things & Big Data Analytics, Use of Energy & Environmental Awareness and New Technologies or Applications. The trends give an indication about the focus of the maritime and port-related sectors when it comes to technological innovations.

The start-ups in these categories might have great potential to become interesting for all kinds of companies. However, there might be other trends that have not been fully developed jet and therefore not described in this report. The start-ups that were scouted in the [H] program are probably only a small percentage of all start-ups with the potential to change the maritime and port related sectors. Also, it can happen that start-ups that were scouted last year, but did not make the high potential list will still develop their product and disrupt the current processes in the port. The start-ups that were presented in the tables of this report show that innovative ideas are widely available in the maritime and port-related sectors. Many entrepreneurs are developing technologies that could make current processes more efficient or less costly. However, many of them require investments or pilots at the right time to develop the product and company. Each of them has challenges of their own in the road to disrupt the port. It is of great importance that companies show and more and more interest in finding, investing, developing and using the new technologies. These efforts allow companies to make the work spaces safer, their behaviour and image more sustainable or gives the opportunity to optimize the processes and get better performance compared to their rivals.

The 12 start-ups in the [H] program of 2016 all finished the 100-day program and they developed their product. 5 out of 12 received signed a contract within the period of the program and it is expected that other start-ups will follow as well. Also, 12 out of 12 indicated that they will stay here in [Z] to further develop their product and to find their customers.

It was great to feel the energy that [H] received from the mentors, partners, start-ups and all people with an interest in innovation. There is still a lot of potential for the 2017 program as there are many more innovations to be scouted. There are also opportunities for start-ups that have not made it to the program of last year and developed their product in the meantime. The 2016 program contained some great successes, but the bars have been raised for next year to develop more innovations and make the Port of [Z] even smarter!”

2.9.Een uitnodiging aan een start-up om deel te nemen aan de zgn. selection days houdt in:

“Dear Startup,

As you know, we are happy to invite you to the selection days of [H] on 5, 6, 7, 8 and 9 March. This is the first step towards a possible journey that we could start together.

We start with a brief description of our cooperation for the 2016 [H] program:

• [H] is organising a startup accelerator for the port sectors (maritime, energy, chemicals & refinery, transport & logistics) to facilitate the success of startups in these sectors. It’s prime goals is to organise all the expertise (sector and professional) and contacts (entrepreneurs, clients, investors) that startups in their pre-market entry phase would need. On top of this [H] aims to helps its partners to connect with the top performing startups in order to meet their business challenges and finding new markets.

• The Startup and [H] have the ambition to collectively accelerate the business of the Startup during the course of the 3 months program, and possibly an additional undefined period. The team of [H] will do whatever is in their capacity to organise relevant expertise and network contacts for the Startup:

– To find their launching customers;

– To find investors;

– To develop approaches for a relevant business model;

– To find their introduction market;

– To develop their IP strategy, etc.

To do this [H] will arrange for pitching event with different senior executives from companies in the port sectors. It will arrange for sessions with professionals out of the port sectors. And it will arrange for workshops on all these relevant topics.

• During the program (and for some time thereafter) the Startup gets access to office space (free of charge) at the Erasmus Centre for Entrepreneurship (ECE)

• Access to about 150 mentors (lead mentors, network mentors and team mentor)

• Euro 15.000,- per team in order to be able to perform in an optimal manner.

• As part of this agreement [H] is also taking a share of 8% in the Startup. It is the intention for [H] to become a partner of the Startup, since the success of [H] fully relies on the success of the startups in the program. On top of this [H] sees this as a way to make the program sustainable for the future, and this way benefiting the partners in the program. If the startups are not successful, [H] won’t be sustainable in the future. If the Startups are very successful, [H] will have the opportunity to keep on facilitating startups in the port sectors.

• All cooperation between the Startup and [H] is intended on the basis of good cooperation and communication. This should be the basis of all shared activities. [H] believes this is the only way for a successful cooperation and a great business to be developed. A professional foundation of this cooperation can be found in the legal agreements made in these contracts.

To organise this journey in a proper manner, we have drafted three legal documents:

• Memorandum of Understanding; before the selection days (signing before 22 February 2016): we ask you to sign this MoU to confirm you and your Startup will participate in the program and agree on the terms, when you are selected for the final 10 participants.

• Participation Agreement; when selected on the selection days as one the final 10 startups that enter the final program (signing on 8 March 2016) we ask you to sign the Participation Agreement to confirm your participation in the program.

• Shareholder Agreement; after the selection days (signing before 5 April 2016): we ask you to sign the Shareholder Agreement, to confirm the participation of [H] in your startup with 8% of the shares.

Hopefully this clarifies the procedures with regard to participation. If there are still questions with regards to any of these agreements, please contact us.

We are looking forward to your participation on the [H] selection days! “

2.10.Op 24 december 2015 heeft de Stichting de Inspecteur verzocht haar aan te merken als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) en de Stichting en [I] B.V. en de toentertijd nog in oprichting zijnde belanghebbende (de [T] B.V.’s) aan te merken als fiscale eenheid voor de omzetbelasting.

2.11.De Inspecteur heeft bij brief van 10 november 2016 meegedeeld dat volgens hem de Stichting en de [T] BV’s geen ondernemer zijn in de zin van artikel 7 van de Wet OB 1968 en dat daarom evenmin sprake kan zijn van een fiscale eenheid.

2.12.Op 31 maart 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat zij per 1 maart 2017 is uitgeschreven als ondernemer voor de btw. Met dagtekening 29 mei 2017 heeft de Inspecteur vervolgens de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 10.146 en ziet op de omzetbelasting die belanghebbende heeft teruggevraagd op haar aangifte voor het vierde kwartaal van 2016. De verzuimboete bedraagt 10%.

2.13.In 2016 heeft [I] B.V. twee converteerbare obligatieleningen afgesloten met de in de VS gevestigde entiteiten, [U] Inc en [V] Inc. Het gaat om bedragen van € 115.000 per lening. Dit zijn de enige twee converteerbare obligatieleningen die zijn afgesloten.

Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1.In geschil is of het hoger beroep van de Inspecteur tijdig is. Zo dit het geval is, is het hoger beroep ontvankelijk en is tussen partijen in geschil of belanghebbende ondernemer is in de zin van artikel 7 Wet OB 1968, met name of sprake is van het verrichten van economische activiteiten in de zin van artikel 9, lid 1, van de Btw-richtlijn 2006/112/EG.

3.2.Verder is in geschil:

– of belanghebbende, de Stichting en [I] -B.V. een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, lid 4, Wet OB 1968 vormen;

– of belanghebbende omzetbelasting had moeten berekenen over coaching en begeleidingsactiviteiten;

– of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar;

– of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten.

3.3.Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank met toekenning van een integrale proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade.

3.4.De Inspecteur heeft ter zitting voor het Hof het standpunt ingenomen dat de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete dient te vervallen. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank behalve voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking en de proceskostenvergoeding en tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank voor het overige, tot afwijzing van de verzoeken om integrale proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe overwogen:

“Ondernemerschap

15. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet OB wordt als ondernemer aangemerkt ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Er moet van worden uitgegaan dat de Nederlandse wetgever bij de totstandkoming van de wet en de aanpassing daarvan aan de Zesde richtlijn (thans: de Btw-richtlijn) aan de term ‘bedrijf’ geen andere betekenis heeft willen toekennen dan toekomt aan de term ‘economische activiteiten’ in artikel 4 Tweede, onderscheidenlijk Zesde richtlijn of aan de term ‘economische activiteit in artikel 9 Btw-richtlijn (vgl. HR 2 mei 1984, nr. 22 152, BNB 1984/295).

16. Uit artikel 9, eerste lid, van de Richtlijn 2006/112/EG (Btw-richtlijn) volgt dat als belastingplichtige wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.

17. Het begrip economische activiteit veronderstelt onder meer dat belastbare handelingen worden verricht, dat wil zeggen dat de uitoefening van de activiteit tot gevolg heeft dat een prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 1, aanhef en letters a, b of c, van de Wet OB plaatsvindt (Hoge Raad van 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1836). Daarvan is sprake wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van een dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst (HvJ EU, 12 mei 2016, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, Gemeente Borsele, overweging 24).

18. Uit de stukken van het geding volgt dat de Stichting het Programma heeft ontwikkeld met het oogmerk de positie van de [Z] Haven te versterken door start-ups en reeds in het havengebied gevestigde bedrijven met elkaar in contact te brengen. Zoals deze rechtbank in de zaak met zaaknummer SGR 18/555 heeft geoordeeld, is de Stichting met betrekking tot het Programma ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB. Uit de uitvoeringsovereenkomst die belanghebbende met de Stichting heeft gesloten, volgt dat zij zich jegens de Stichting verbindt tot het uitvoeren van het Programma voor het jaar 2017. Die uitvoering behelst alle activiteiten die samenhangen met het vinden en selecteren van start-ups, het in contact brengen van potentiële opdrachtgevers met de start-ups en het geven van ondersteuning en coaching aan de start-ups. De Stichting heeft zich daartegenover verplicht tot het betalen aan belanghebbende van een vergoeding bestaande uit de bedragen die de Stichting ontvangt uit hoofde van de door haar gesloten sponsorovereenkomsten verminderd met de kosten van de Stichting. Aldus is sprake van een rechtsbetrekking tussen belanghebbende en de Stichting waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en waarbij de door belanghebbende ontvangen vergoeding de tegenwaarde vormt van haar werkzaamheden ten behoeve van de Stichting.

19. De rechtbank volgt [de Inspecteur] niet in zijn standpunt dat de activiteiten van belanghebbende duurzaamheid ontberen. Het gaat hier niet om een eenmalige activiteit maar om verschillende werkzaamheden die een tijdsbeslag van meer dan drie maanden in beslag nemen. Alleen al het zoeken naar geschikte start-ups beslaat een periode van enige maanden. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet OB, belaste prestaties verricht en dat zij in beginsel recht heeft op aftrek van voorbelasting.

20. Onderdeel van het Programma is dat de start-ups coaching en begeleiding ontvangen. De start-ups betalen daarvoor geen vergoeding. De uitgifte van de aandelen in de start-ups kan niet als zodanig worden aangemerkt, omdat uit de Shareholder’ Agreement blijkt dat voor het verkrijgen van die aandelen door belanghebbende een afzonderlijke vergoeding wordt voldaan. [De Inspecteur] stelt terecht dat de Convertible note daarin geen wijziging brengt. De coaching en begeleiding maken onderdeel uit van de uitvoering van het Programma ten behoeve van de Stichting waarvoor de Stichting een vergoeding betaalt. Uit overweging 53 van het arrest van het HvJ EU van 5 juli 2018, C-544/16, Marcandi Ltd (ECLI:EU:C:2018:540) volgt dat het bedrag dat als tegenprestatie voor de ene handeling wordt betaald, niet als tegenprestatie voor een andere handeling kan worden beschouwd. Dit brengt met zich dat de vergoeding die de Stichting betaalt aan belanghebbende niet tevens de bezwarende titel voor de handelingen van belanghebbende jegens de start-ups kan vormen. Het coachen en begeleiden is dan ook geen dienst onder bezwarende titel jegens de start-ups. Het maakt onderdeel uit van de diensten onder bezwarende titel die belanghebbende aan de Stichting verleent.

21. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende andere prestaties verricht dan die waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Alleen het houden van aandelen door belanghebbende zou, indien dit geen rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlengstuk vormt met de economische activiteiten van belanghebbende, eventueel nog kunnen leiden tot een beperking van het recht op aftrek van voorbelasting. [De Inspecteur] heeft echter niet geconcretiseerd of en in hoeverre het houden van aandelen in onderhavige zaak zou moeten leiden tot een beperking van het recht op aftrek van voorbelasting. De stukken van het geding bieden verder ook geen aanknopingspunten voor een dergelijke beperking. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de naheffingsaanslag geheel of gedeeltelijk in stand te laten.

Fiscale eenheid

22. Uit de uitspraak van heden in de zaak SGR 18/555 volgt dat ook de Stichting ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet OB. Voor die situatie heeft [de Inspecteur] desgevraagd verklaard dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid van de Wet OB uitsluitend in geschil is of is voldaan aan de eis van economische verwevenheid. Volgens [de Inspecteur] is daarvan geen sprake omdat na de uitvoering van het Programma de activiteiten van belanghebbende uitsluitend bestaan uit het houden van de aandelen in de startups.

23. Van verwevenheid in economisch opzicht is, voor zover hier van belang, sprake indien de activiteiten van de ene ondernemer in hoofdzaak ten behoeve van de andere ondernemer worden uitgeoefend. Zoals hiervoor is geoordeeld verricht belanghebbende alleen jegens de Stichting diensten onder bezwarende titel en ontvangt zij van de start-ups geen vergoeding voor haar activiteiten. Uitgaande van die diensten onder bezwarende titel, presteert belanghebbende nagenoeg uitsluitend jegens de Stichting waarmee is voldaan aan het vereiste van economische verwevenheid. Indien ook de overige activiteiten van belanghebbende in dit kader in aanmerking worden genomen, leidt dit niet tot een ander oordeel omdat dan nog steeds sprake is van niet-verwaarloosbare economische betrekkingen in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013, nr. (ECLI:NL:HR:2013:837). Dit leidt tot de conclusie dat belanghebbende en de Stichting een fiscale eenheid zijn als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet OB.

Interne compensatie

24. [De Inspecteur] stelt dat, indien belanghebbende ondernemer is, belanghebbende ten onrechte geen omzetbelasting heeft voldaan over een bedrag aan ontvangsten van in totaal € 1.240.000 (€ 625.000 in geld en € 615.000 in natura) en dat daarom per saldo geen recht bestaat op teruggaaf. Met de enkele verwijzing naar een door [I] BV begroot budget heeft [de Inspecteur] dit beroep op interne compensatie echter onvoldoende geconcretiseerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de naheffingsaanslag geheel of gedeeltelijke in stand te laten.

Slotsom

25. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

26. De rechtbank merkt dit beroep en de beroepen met de zaaknummers SGR 18/555, SGR 18/556 en SGR 18/557 aan als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aangezien in het beroep met zaaknummer SGR 18/555 reeds een proceskostenvergoeding is toegekend, is er geen aanleiding om voor dit beroep een proceskostenvergoeding toe te kennen.”

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid hoger beroep.

5.1.De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt volgens artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken na de dag van de bekendmaking van de uitspraak. De uitspraken van de Rechtbank zijn verzonden op 9 januari 2019. In dit geval is de termijn voor het indienen van het hoger beroep aangevangen op 10 januari 2019, de dag na de verzending van de uitspraak van de Rechtbank, en geëindigd met 20 februari 2019. Het Hof heeft het hoger beroepschrift ontvangen op 20 februari 2019, derhalve voor het einde van de hiervoor genoemde termijn. Het hoger beroep is ontvankelijk.

Toetsingskader ondernemer

5.2.

Artikel 2, lid 1, onder c), van de Btw-richtlijn bepaalt dat aan Btw zijn onderworpen:

„de diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht”.

Artikel 9, lid 1, van deze richtlijn luidt:

„Als ‘belastingplichtige’ wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.

Als ‘economische activiteit’ worden beschouwd, alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt in het bijzonder beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.”

Artikel 24, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„Als ‘dienst’ wordt beschouwd elke handeling die geen levering van goederen is.”

Van een economische activiteit in de zin van voornoemde bepaling is enkel sprake wanneer een activiteit tot gevolg heeft dat een van de belastbare feiten als bedoeld in artikel 2 van de Btw-richtlijn zich voordoet.

5.3.In de eerste plaats dient te worden vastgesteld of belanghebbende een dienst heeft verricht in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van voornoemde richtlijn en zo sprake is van dienstverrichting moet worden nagegaan of deze dienst kan worden aangemerkt als door belanghebbende te zijn verricht onder bezwarende titel, zoals artikel 2, lid 1, onder c), van de Btw-richtlijn dit vereist. Het feit dat een economische handeling wordt uitgevoerd tegen een hogere of een lagere prijs dan de kostprijs is niet relevant voor de kwalificatie van een handeling als een „handeling onder bezwarende titel”. Dit laatste begrip veronderstelt enkel dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de goederenlevering of dienstverrichting enerzijds, en een werkelijk door de belastingplichtige ontvangen tegenprestatie anderzijds (zie in die zin arresten van 8 maart 1988, Apple and Pear Development Council, 102/86, EU:C:1988:120, punt 12, en 20 januari 2005, Hotel Scandic Gåsabäck, C‑412/03, EU:C:2005:47, punt 22).

5.4.Het feit dat sprake is van een onder bezwarende titel verrichte dienst in de zin van voornoemde bepaling, volstaat niet om vast te stellen dat sprake is van een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, van de Btw-richtlijn maar (zie daarvoor het arrest van het Hof van Justitie EU van 12 juni 2015, Gemeente Borsele vs. staatssecretaris van Financiën, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334):

“om vast te stellen of een dienstverrichting is verricht tegen vergoeding, zodat zij moet worden aangemerkt als een „economische activiteit” (zie in die zin arrest van 26 maart 1987, Commissie/Nederland, 235/85, EU:C:1987:161, punt 15), moeten alle omstandigheden waaronder zij plaatsvindt (…) worden onderzocht (zie in die zin arrest van 26 september 1996, Enkler, C‑230/94, EU:C:1996:352, punt 27).”

30 Het vergelijken van de omstandigheden waarin de betrokkene de betrokken dienst verricht, met die waarin dit type economische activiteit in de regel wordt verricht, kan dus een van de methoden zijn waarmee kan worden bepaald of de desbetreffende activiteit een economische activiteit vormt (zie naar analogie arrest van 26 september 1996, Enkler, C‑230/94, EU:C:1996:352, punt 28).

31 Ook andere elementen, zoals met name de omvang van de clientèle en het bedrag van de opbrengsten, kunnen bij dat onderzoek, tezamen met andere factoren, in aanmerking worden genomen (zie naar analogie, arrest van 26 september 1996, Enkler, C‑230/94, EU:C:1996:352, punt 29).

(…)

33 In dat verband moet enerzijds worden opgemerkt dat de gemeente Borsele via de bijdragen die zij ontvangt slechts een gering deel van de gemaakte kosten terugkrijgt. De in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijdragen zijn immers niet door elke gebruiker verschuldigd en worden maar door een derde van hen betaald, zodat het bedrag ervan slechts 3 % van de totale vervoerskosten dekt, waarbij het verschil uit de algemene middelen wordt gefinancierd. Een dergelijk verschil tussen de aan het functioneren van de aangeboden diensten verbonden kosten en de als tegenprestatie daarvoor ontvangen bedragen, geeft aan dat de ouderlijke bijdrage veeleer moet worden gelijkgesteld aan een heffing dan aan een vergoeding (zie naar analogie arrest van 29 oktober 2009, Commissie/Finland, C‑246/08, EU:C:2009:671, punt 50).

34 Een dergelijke asymmetrie heeft tot gevolg dat er geen reëel verband bestaat tussen het betaalde bedrag en de verrichte dienst. Bijgevolg is het verband tussen de door voornoemde gemeente verstrekte vervoersdienst en de door de ouders te betalen tegenwaarde niet rechtstreeks van aard, zoals vereist is om deze tegenwaarde te kunnen aanmerken als een tegenprestatie die een vergoeding voor die dienst vormt en om die dienst te kunnen aanmerken als een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, van de btw-richtlijn (zie naar analogie arrest van 29 oktober 2009, Commissie/Finland, C‑246/08, EU:C:2009:671, punt 51).

(…)

36 Uit al het voorgaande volgt, dat op de door de verwijzende rechter gestelde vragen moet worden geantwoord dat artikel 9, lid 1, van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een territoriaal overheidslichaam dat, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, een leerlingenvervoersdienst verricht, geen economische activiteit uitoefent en derhalve niet de hoedanigheid van belastingplichtige heeft.”

Ondernemerschap

5.5.Het Hof leidt uit de overeenkomsten, het Report, de brieven aan de startups en verdere correspondentie in het dossier het volgende af.

5.5.1.De Stichting heeft zich ten opzichte van de in 2.2 genoemde bedrijven, welke bedrijven economische activiteiten verrichten in en om de [Z] zeehavens, verbonden om voor hen in de markt van zgn. startups (in de prémature fase verkerende ondernemingen) die start-ups te zoeken die werkzaam (gaan) zijn op of ter ondersteuning van het economische gebied waarin de genoemde bedrijven al werkzaam zijn. Het gaat om zes categorieën “Drones, Robotics and Automation, Network Platforms, Simulation & Virtual Reality, The Internet of Things & Big Data Analytics, Use of Energy & Environmental Awareness and New Technologies or Applications”. Deze startups worden na selectie in de opstartfase intensief begeleid door de in 2.2 genoemde bedrijven zodat zij na 100 dagen in staat zijn zichzelf als onderneming te presenteren tijdens een event aan deze bedrijven en anderen, met wie zij een samenwerking kunnen starten. De uitvoering van het Programma, waaronder het zoeken naar de startups en de begeleiding naar het event toe verricht de Stichting in nauwe samenwerking met belanghebbende.

5.5.2.Het doel en de strekking van de activiteiten van de Stichting en belanghebbende die wat betreft hun activiteiten onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, is daarmee de startups en de al bestaande bedrijven samen te brengen zodat de startups zich in de [Z] haven blijvend zullen vestigen en zich verder kunnen gaan ontwikkelen en samenwerkingsverbanden aangaan met die bedrijven en andere bedrijven met als doel een bijdrage te leveren aan de economische ontwikkeling van de [Z] haven.

5.6.Met het op zich nemen van de aldus omschreven verplichting en de uitvoering van de activiteiten is ten opzichte van de in 2.2 genoemde bedrijven sprake van een dienstverrichting. De activiteiten geschieden onder een bezwarende titel, omdat de bedrijven in directe samenhang met de dienstverrichting een bedrag betalen. De omstandigheid dat van geen exacte symmetrie sprake is tussen de hoogte van het betaalde bedrag en de verplichting van belanghebbende, omdat het aan de bedrijven zelf wordt overgelaten hoeveel zij willen betalen, doet er niet aan af dat in directe samenhang met de verplichting en de activiteiten van belanghebbende en de Stichting de bedragen door de deelnemende bedrijven worden betaald. Van de ontvangen bedragen worden de programma’s bekostigd. Over en weer worden prestaties ingebracht en uitgewisseld. Voorop blijft staan dat al deze activiteiten in het economische verkeer worden verricht en dat het oogmerk steeds is een verder gaande economische ontwikkeling van alle bedrijven die in en om ‘de [Z] haven werkzaam zijn te bewerkstelligen. Van een asymmetrische dienstverrichting als bedoeld in het hiervoor vermelde arrest van de gemeente Borssele is geen sprake. Hierbij acht het Hof tevens van belang dat anders dan in het hiervoor vermelde arrest het geval is, het in dit geval niet gaat om in de sfeer van gemeenten en overheden verrichte activiteiten die ten dele uit algemene middelen worden bekostigd, maar dat de betaalde bedragen afkomstig zijn uit de omzetten van de deelnemende bedrijven en dat met deze bedragen wordt beoogd de omzet te verhogen van de startups en op een later moment ook de eigen omzet van de deelnemende bedrijven, waarmee alle activiteiten in de economische sfeer plaatsvinden. Het Hof verwerpt de stelling van de Inspecteur dat de Stichting en belanghebbende met het opzetten van het Programma het algemeen belang dienen en dat de activiteiten geen economisch karakter zouden dragen.

5.7.De Inspecteur heeft verder aangevoerd dat de activiteiten geen duurzaam karakter hebben omdat elk jaar een nieuw programma zal starten en nieuwe [T] B.V.’s zullen worden opgericht. Uit het vorenoverwogene volgt echter dat de activiteiten van de Stichting en belanghebbende het oogmerk van duurzaamheid in zich dragen. De omstandigheid dat elk jaar een nieuw programma zal worden opgestart zorgt er juist voor dat continuïteit in het zoeken naar en het begeleiden van startups wordt beoogd. De [T] B.V.’s zijn overigens in een later tijdvak opgegaan in één vennootschap. Dat in het begin de organisatie zo is vormgegeven dat voor elk jaar een nieuwe vennootschap wordt opgericht doet niet af aan de continuïteit van de activiteiten.

5.8.Het Hof acht alle omstandigheden in aanmerking nemend sprake van een reëel verband tussen de door de bedrijven betaalde bedragen en de verrichte diensten. Bijgevolg zijn de diensten en de te betalen tegenwaarde rechtstreeks van aard, zoals vereist is om deze tegenwaarde te kunnen aanmerken als een tegenprestatie die een vergoeding voor die diensten vormt en om die diensten te kunnen aanmerken als een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, van de Btw-richtlijn (zie naar analogie arrest van 29 oktober 2009, Commissie/Finland, C‑246/08, EU:C:2009:671, punt 51). Daarbij neemt het Hof nog in ogenschouw dat onder economische activiteiten tevens zijn begrepen (voorbereidende) werkzaamheden die zijn gericht op een duurzaam deelnemen aan het economische verkeer. Hierbij geldt dat de (winst-)doelstelling of de resultaten van de handelingen of werkzaamheden als zodanig niet relevant zijn voor het aanmerken als belastingplichtige (vgl. de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 14 februari 1985, D.A. Rompelman, 268/83, ECLI:EU:C:1985:74, van 26 september 1996, Renate Enkler, C‑230/94, ECLI:EU:C:1996:352, van 29 februari 1996, INZO, C‑110/94, ECLI:EU:C:1996:67 en van 3 maart 2005, I/S Fini H, C-32/03, ECLI:EU:C:2005:128).

5.9.Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbende samen met de Stichting en [I] B.V. economische activiteiten verricht en ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting.

Fiscale eenheid

5.10.De Stichting, [I] B.V. en belanghebbende hebben in het tijdvak waarop de onderhavige naheffingsaanslag betrekking heeft, steeds separaat aangiften omzetbelasting ingediend. De vennootschappen hebben wel een verzoek ingediend om samen als fiscale eenheid voor de omzetbelasting te worden aangemerkt maar de Inspecteur heeft geen beschikking afgegeven in de zin van artikel 7, lid 4, Wet OB 1968.

5.11.Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4477, heeft overwogen, beoogt artikel 7, lid 4, Wet OB 1968 niet het van de wil van de betrokken belastingplichtigen of van de inspecteur te laten afhangen of belastingplichtigen, indien aan de voorwaarde van nauwe verbondenheid is voldaan, al dan niet als één ondernemer worden aangemerkt. De betekenis van een ingevolge artikel 7, lid 4, Wet OB 1968 door de inspecteur te geven beschikking is gelegen in de rechtszekerheid. Belastingplichtigen, die daarbij belang hebben, kunnen ook in een procedure als de onderhavige ter zake van een naheffingsaanslag omzetbelasting zich erop beroepen dat zij als één belastingplichtige moeten worden aangemerkt, omdat zij in het tijdvak waarop de aanslag betrekking heeft, in financieel, organisatorisch en economisch opzicht nauw met elkaar verbonden zijn. In dat geval dient de juistheid van die stelling te worden beoordeeld en kan, zo de stelling juist wordt bevonden, aan de betrokken belanghebbende(n) niet worden tegengeworpen dat de inspecteur (nog) niet een beschikking ingevolge artikel 7, lid 4, Wet OB 1968 heeft afgegeven (vgl. HR 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006: AVO0408, r.o. 4.2.).

5.12.In artikel 7, lid 4, Wet OB 1968 is bepaald dat als fiscale eenheid worden aangemerkt in Nederland gevestigde natuurlijke personen en lichamen die ondernemer zijn en die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een eenheid vormen. De tekst van deze bepaling maakt duidelijk dat het aankomt op de onderlinge verwevenheid van die personen en lichamen. De Inspecteur heeft de economische verbondenheid betwist, de overige voor een fiscale eenheid benodigde verwevenheden zijn niet in geschil. Uit het in 5.7 overwogene volgt dat de activiteiten van de Stichting, [I] B.V. en belanghebbende en niet los van elkaar kunnen worden gezien. De activiteiten van de Stichting en de [T] B.V.’s, waaronder belanghebbende, bij het aantrekken van deelnemende bedrijven, de betaling van de bedrijven, de selectie van de startups, de begeleiding van de startups, de organisatie van het eind-event hangen nauw met elkaar samen en vinden in een dusdanig onderling verband plaats dat zij als met elkaar verweven moeten worden aangemerkt. Dat de werkzaamheden van de Stichting en de [T] B.V.’s in hoofdzaak het houden van aandelen betreffen, zoals de Inspecteur stelt, verwerpt het Hof.

5.13.Tussen partijen is voor dat geval niet in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden geacht te zijn opgelegd aan de fiscale eenheid bestaande uit Stichting [H] , [I] B.V. en met ingang van 21 oktober 2016 ook belanghebbende.

Convertible loans

5.14.Indien en voor zover de convertible loans, zoals de Inspecteur subsidiair stelt, een vergoeding vormen respectievelijk vertegenwoordigen voor aan startups verleende prestaties, leidt dit niet tot verschuldigdheid van Nederlandse omzetbelasting. In het onderhavige tijdvak zijn enkel leningen verstrekt aan buiten de Europese Unie gevestigde startups. Zo ter zake al sprake is van door de fiscale eenheid aan die startups verleende diensten, zijn deze ingevolge artikel 6, eerste lid, respectievelijk artikel 6i, Wet OB 1968 niet aan heffing van Nederlandse omzetbelasting onderworpen. Dat overigens sprake zou zijn van door startups aan de fiscale eenheid voor belaste prestaties betaalde vergoedingen is volgens het Hof door de Inspecteur niet, althans onvoldoende onderbouwd.

Immateriële schadevergoeding

5.15.De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 10 juni 2011, nrs. 09/02639, 09/05112 en 09/05113, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, BO5080 en BO5087 beslist, dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat ook belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht en dat in voorkomend geval overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, dient te leiden tot vergoeding van immateriële schade. Voor de behandeling van het bezwaar en beroep geldt als redelijk een termijn van twee jaar voor deze beide fasen tezamen. Die termijn is niet overschreden. De zaken BK-19/00221 tot en met BK-19/00224 hangen met elkaar samen. De termijn vangt volgens genoemd arrest aan op het moment dat het eerste bezwaarschrift wordt ingediend, in dit geval op 7 april 2017. De uitspraak van de Rechtbank is op 9 januari 2019 verzonden aan partijen, derhalve binnen de genoemde termijn van twee jaren. De omstandigheid dat de bezwaarfase langer dan zes maanden heeft geduurd doet hier niet aan af. Belanghebbende heeft geen recht op immateriële schadevergoeding.

5.16.Het vorenoverwogene leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

6.1.In zaak BK-19/00221 met welke zaak de onderhavige zaken samenhangen in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, heeft het Hof een proceskostenvergoeding voor het hoger beroep toegekend. Het Hof ziet thans geen aanleiding nog een afzonderlijke vergoeding uit te spreken in de onderhavige zaak.

6.2.Voor een integrale proceskostenvergoeding ziet het Hof geen aanleiding. Uit de gedingstukken en hetgeen belanghebbende heeft gesteld, valt niet op te maken dat de Inspecteur in hoger beroep bij voorbaat een onhoudbaar standpunt heeft ingenomen dan wel willekeurig of zodanig ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld dat daarin grond is gelegen om van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand af te wijken. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is dan ook niet gebleken.

6.3.Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 519.

Beslissing

Het Gerechtshof:

– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en

– gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 519.

Deze uitspraak is vastgesteld door B.G. van Zadelhoff, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, leden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 4 februari 2020 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. Visser.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

– – de naam en het adres van de indiener;

– – de dagtekening;

– – de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

– – de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Niet gepubliceerd.