Startup-programma vormt fiscale eenheid omzetbelasting
Een stichting heeft als doel voor ± 10 bedrijven startups te zoeken die werkzaam (gaan) zijn op of ter ondersteuning van het economische gebied waarin de 10 bedrijven al werkzaam zijn. Deze startups worden na selectie in de opstartfase intensief begeleid door de bedrijven zodat zij na 100 dagen in staat zijn zichzelf als onderneming te presenteren tijdens een event. Het doel is dat de startups zich vestigen en verder ontwikkelen en een samenwerking starten met een of meer bedrijven. De uitvoering van het programma, waaronder het zoeken naar de startups en de begeleiding naar het event toe verricht de stichting in nauwe samenwerking met belanghebbende en andere door haar opgerichte BV’s.
De vraag is of belanghebbende btw-ondernemer is en of zij samen met de stichting en de BV’s een fiscale eenheid vormt.
Het Hof oordeelt dat de activiteiten geschieden onder bezwarende titel, omdat de 10 bedrijven in directe samenhang met de dienstverrichting een bedrag betalen. Over en weer worden prestaties ingebracht en uitgewisseld in het economische verkeer. Geen asymmetrische dienstverrichting. Er is een reëel verband tussen de door de bedrijven betaalde bedragen en de verrichte diensten. De stichting verricht samen met belanghebbende en de andere BV’s economische activiteiten en is btw-ondernemer. De stichting vormt met belanghebbende en de andere BV’s een fiscale eenheid. De activiteiten van de stichting en belanghebbende en de andere BV’s hangen nauw met elkaar samen en vinden in een dusdanig onderling verband plaats dat zij als met elkaar verweven moeten worden aangemerkt.
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 04-02-2020
- Datum publicatie
- 01-04-2020
- Zaaknummer
- BK-19/00224
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:105, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Omzetbelasting Ondernemerschap. Fiscale eenheid. De stichting die belanghebbende, een [T] BV, heeft opgericht heeft zich ten opzichte van ± 10 bedrijven verbonden om voor hen in de markt van zgn. startups die startups te zoeken die werkzaam (gaan) zijn op of ter ondersteuning van het economische gebied waarin de 10 bedrijven al werkzaam zijn. Deze startups worden na selectie in de opstartfase intensief begeleid door de bedrijven zodat zij na 100 dagen in staat zijn zichzelf als onderneming te presenteren tijdens een event. Het doel is dat de startups zich vestigen en verder ontwikkelen en een samenwerking starten met een of meer bedrijven. De uitvoering van het programma, waaronder het zoeken naar de startups en de begeleiding naar het event toe verricht de stichting in nauwe samenwerking met belanghebbende en andere door haar opgerichte BV’s. Het Hof oordeelt dat de activiteiten geschieden onder bezwarende titel, omdat de 10 bedrijven in directe samenhang met de dienstverrichting een bedrag betalen. Over en weer worden prestaties ingebracht en uitgewisseld in het economische verkeer. Geen asymmetrische dienstverrichting. Er is een reëel verband tussen de door de bedrijven betaalde bedragen en de verrichte diensten. De stichting verricht samen met belanghebbende en de andere [T] BV’s economische activiteiten en is ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting. De stichting vormt met belanghebbende en de andere BV’s een fiscale eenheid. De activiteiten van de stichting en belanghebbende en de andere BV’s hangen nauw met elkaar samen en vinden in een dusdanig onderling verband plaats dat zij als met elkaar verweven moeten worden aangemerkt.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 01-04-2020
V-N Vandaag 2020/829 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00224
Uitspraak van 4 februari 2020
het geding tussen:
[X] B.V., te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: [A] , [B] , [C] en [D] )
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [Z] , de Inspecteur,
(vertegenwoordigers: [E] , [F] , [G] )
inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (Rechtbank) van 8 januari 2019, nummers SGR 18/558.
Procedureverloop
Vaststaande feiten
a. het opzetten van opstart- en professionaliseringsprogramma’s voor nationale en internationale start-ups om de kwantiteit en kwaliteit van start-ups voor de [Z] haven in de havensectoren transport en logistiek, chemie en raffinage en maritiem en energie te vergroten;
b. het verkrijgen van aandelenparticipaties in de start-ups, zoals benoemd onder a. door middel van programmavennootschappen, die worden opgericht door belanghebbende;
c. het herinvesteren van verkregen winsten in de hiervoor genoemde programma’s.
“1. Sponsoring
2. Vergoeding
“2. Inhoud sponsoring
De Stichting] verleent hierbij aan de Sponsor het recht om de communicatie- en sponsormogelijkheden van [T] B.V., welke voortvloeien uit het Programma en welke rechten [de Stichting] uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst heeft verkregen dan wel zal verkrijgen en welke nader zijn omschreven in dit artikel (“Sponsormogelijkheden”), aan te wenden ter bekendmaking van de naam, goederen en/of diensten van de Sponsor.
(…)
De Sponsormogelijkheden welke aan de Sponsor ter beschikking worden gesteld bestaan uit:
• [T] B.V. zal de Sponsor vermelden als sponsor in haar uitingen met betrekking tot het Programma, conform de afspraken in artikel 7 van deze Overeenkomst.
• Promotie van de Sponsor via logo’s op de locatie en [T] B.V. merchandise. De Sponsor dient vooraf door [T] B.V. gekend te worden in waar het logo van de Sponsor op geplaatst zal worden en de Sponsor behoudt zich het recht voor plaatsing af te wijzen een en ander conform de afspraken in artikel 7 van deze Overeenkomst.
• [De Stichting] zal de Sponsor uitnodigen voor alle Programma-gerelateerde, niet sector specifieke events waar bedrijven voor worden uitgenodigd, waaronder de mentordagen, mentoren diners, kick-off meetings en Finale Selectie dag.
• De Sponsor heeft het recht om minimaal twee (2) mentoren van de Sponsor per jaar aan [de Stichting] te melden en te laten opnemen in het mentoren programma.
• Gedurende de Finale Selectie dag worden de deelnemers aan het Programma geselecteerd. De Sponsor heeft het recht om een stem uit te brengen bij de Finale Selectie dag van het Programma, indien de Sponsor bij de Finale Selectie dag aanwezig is geweest.
• De Sponsor zal voorafgaand schriftelijk in kennis worden gesteld over de planning van de scouting van de start-ups voorafgaand aan het Programma. De Sponsor heeft de mogelijkheid om [T] B.V. advies te geven over deze planning. Tevens heeft de Sponsor het recht om deel te nemen aan de scouting, waarbij de kosten (waaronder begrepen reis- en verblijfkosten) van de Sponsor voor haar eigen rekening komen.
• De planning van het Programma wordt vooraf aan de Sponsor verstrekt. [T] B.V. zal contact opnemen met de Sponsor voor overleg over welke onderdelen van het Programma interessant zijn voor de Sponsor en op welke wijze de Sponsor hier optimaal bij kan worden betrokken.
• Belanghebbende zal de Sponsor uitnodigen voor een bijeenkomst waarin de Sponsor kennis kan nemen van de voor het Programma geselecteerde startups.
(…)
3. Sponsorbedrag
4. Besteding sponsorgelden
De door de Sponsor ingebrachte sponsorgelden, welke conform artikel 3 van deze
Overeenkomst beschikbaar worden gesteld, zullen door [de Stichting] overgemaakt worden aan [T] B.V. [T] B.V. is op basis van de Uitvoeringsovereenkomst gehouden de gelden te besteden aan de uitvoering van het Programma.
(…)”
“1 About [H]
To stimulate innovation in the maritime and offshore sector, the Port of [Z] Authority, [N] and [L] organised the start-up accelerator program [H] in collaboration with ECE, [J] , [Q] , [O] and [K] among others.
The objective of the Port of [Z] Authority is to enhance the port’s competitive position as a logistics hub and world-class industrial complex. Many of the traditional port sectors face severe competition and challenges, like the oil refinery and container business. As a result, it is necessary to find new business or ways to do current business smarter. [H] aims to attract both innovators as well as skilled entrepreneurs with life changing business ideas.
The main goal of [H] is to support the development of the Port of [Z] economy by accelerating start-ups from all over the world. The accelerator program will amplify and add to existing initiatives in the Netherlands, and the [Z] region in particular.
[H] is a non-profit organisation that does not financially invest in start-ups, but supports and facilitates the young companies to rapidly develop their product and business model. The [H] program consists of an intensive 100 day program that accelerates around 10 start-ups. In the program, [H] provides the start-ups access to a network of market and entrepreneurial experts, investors and potential launching customers. [H] offers together with 12 partners and over 180 mentors, access to the port ecosystem required to develop these young companies into world-class businesses. After 100 days of inspiring mentorship and intense workshops focussed on product development and business validation, the start-ups give their final presentation during Shakedown for an audience of hundreds of industry insiders and investors.The mentors and partners are on the front row to see the start-ups develop and provide methods and tools to accomplish growth. This inspires them and gives them leads to stimulate innovation in their own companies. This way, we build together a port of the future.
(…)
4. Conclusions
This report was presented to give an indication about the start-ups and their technologies that were scouted in the [H] program of 2016. As mentioned in this report, the main technological developments can be separated into 6 categories. These are Drones, Robotics and Automation, Network Platforms, Simulation & Virtual Reality, The Internet of Things & Big Data Analytics, Use of Energy & Environmental Awareness and New Technologies or Applications. The trends give an indication about the focus of the maritime and port-related sectors when it comes to technological innovations.
The start-ups in these categories might have great potential to become interesting for all kinds of companies. However, there might be other trends that have not been fully developed jet and therefore not described in this report. The start-ups that were scouted in the [H] program are probably only a small percentage of all start-ups with the potential to change the maritime and port related sectors. Also, it can happen that start-ups that were scouted last year, but did not make the high potential list will still develop their product and disrupt the current processes in the port. The start-ups that were presented in the tables of this report show that innovative ideas are widely available in the maritime and port-related sectors. Many entrepreneurs are developing technologies that could make current processes more efficient or less costly. However, many of them require investments or pilots at the right time to develop the product and company. Each of them has challenges of their own in the road to disrupt the port. It is of great importance that companies show and more and more interest in finding, investing, developing and using the new technologies. These efforts allow companies to make the work spaces safer, their behaviour and image more sustainable or gives the opportunity to optimize the processes and get better performance compared to their rivals.
The 12 start-ups in the [H] program of 2016 all finished the 100-day program and they developed their product. 5 out of 12 received signed a contract within the period of the program and it is expected that other start-ups will follow as well. Also, 12 out of 12 indicated that they will stay here in [Z] to further develop their product and to find their customers.
It was great to feel the energy that [H] received from the mentors, partners, start-ups and all people with an interest in innovation. There is still a lot of potential for the 2017 program as there are many more innovations to be scouted. There are also opportunities for start-ups that have not made it to the program of last year and developed their product in the meantime. The 2016 program contained some great successes, but the bars have been raised for next year to develop more innovations and make the Port of [Z] even smarter!”
“Dear Startup,
As you know, we are happy to invite you to the selection days of [H] on 5, 6, 7, 8 and 9 March. This is the first step towards a possible journey that we could start together.
We start with a brief description of our cooperation for the 2016 [H] program:
• [H] is organising a startup accelerator for the port sectors (maritime, energy, chemicals & refinery, transport & logistics) to facilitate the success of startups in these sectors. It’s prime goals is to organise all the expertise (sector and professional) and contacts (entrepreneurs, clients, investors) that startups in their pre-market entry phase would need. On top of this [H] aims to helps its partners to connect with the top performing startups in order to meet their business challenges and finding new markets.
• The Startup and [H] have the ambition to collectively accelerate the business of the Startup during the course of the 3 months program, and possibly an additional undefined period. The team of [H] will do whatever is in their capacity to organise relevant expertise and network contacts for the Startup:
– To find their launching customers;
– To find investors;
– To develop approaches for a relevant business model;
– To find their introduction market;
– To develop their IP strategy, etc.
To do this [H] will arrange for pitching event with different senior executives from companies in the port sectors. It will arrange for sessions with professionals out of the port sectors. And it will arrange for workshops on all these relevant topics.
• During the program (and for some time thereafter) the Startup gets access to office space (free of charge) at the Erasmus Centre for Entrepreneurship (ECE)
• Access to about 150 mentors (lead mentors, network mentors and team mentor)
• Euro 15.000,- per team in order to be able to perform in an optimal manner.
• As part of this agreement [H] is also taking a share of 8% in the Startup. It is the intention for [H] to become a partner of the Startup, since the success of [H] fully relies on the success of the startups in the program. On top of this [H] sees this as a way to make the program sustainable for the future, and this way benefiting the partners in the program. If the startups are not successful, [H] won’t be sustainable in the future. If the Startups are very successful, [H] will have the opportunity to keep on facilitating startups in the port sectors.
• All cooperation between the Startup and [H] is intended on the basis of good cooperation and communication. This should be the basis of all shared activities. [H] believes this is the only way for a successful cooperation and a great business to be developed. A professional foundation of this cooperation can be found in the legal agreements made in these contracts.
To organise this journey in a proper manner, we have drafted three legal documents:
• Memorandum of Understanding; before the selection days (signing before 22 February 2016): we ask you to sign this MoU to confirm you and your Startup will participate in the program and agree on the terms, when you are selected for the final 10 participants.
• Participation Agreement; when selected on the selection days as one the final 10 startups that enter the final program (signing on 8 March 2016) we ask you to sign the Participation Agreement to confirm your participation in the program.
• Shareholder Agreement; after the selection days (signing before 5 April 2016): we ask you to sign the Shareholder Agreement, to confirm the participation of [H] in your startup with 8% of the shares.
Hopefully this clarifies the procedures with regard to participation. If there are still questions with regards to any of these agreements, please contact us.
We are looking forward to your participation on the [H] selection days! “
Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen
– of belanghebbende, de Stichting en [I] -B.V. een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, lid 4, Wet OB 1968 vormen;
– of belanghebbende omzetbelasting had moeten berekenen over coaching en begeleidingsactiviteiten;
– of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar;
– of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten.
Oordeel van de Rechtbank
4. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe overwogen:
“Ondernemerschap
15. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet OB wordt als ondernemer aangemerkt ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Er moet van worden uitgegaan dat de Nederlandse wetgever bij de totstandkoming van de wet en de aanpassing daarvan aan de Zesde richtlijn (thans: de Btw-richtlijn) aan de term ‘bedrijf’ geen andere betekenis heeft willen toekennen dan toekomt aan de term ‘economische activiteiten’ in artikel 4 Tweede, onderscheidenlijk Zesde richtlijn of aan de term ‘economische activiteit in artikel 9 Btw-richtlijn (vgl. HR 2 mei 1984, nr. 22 152, BNB 1984/295).
16. Uit artikel 9, eerste lid, van de Richtlijn 2006/112/EG (Btw-richtlijn) volgt dat als belastingplichtige wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.
17. Het begrip economische activiteit veronderstelt onder meer dat belastbare handelingen worden verricht, dat wil zeggen dat de uitoefening van de activiteit tot gevolg heeft dat een prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 1, aanhef en letters a, b of c, van de Wet OB plaatsvindt (Hoge Raad van 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1836). Daarvan is sprake wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van een dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst (HvJ EU, 12 mei 2016, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, Gemeente Borsele, overweging 24).
18. Uit de stukken van het geding volgt dat de Stichting het Programma heeft ontwikkeld met het oogmerk de positie van de [Z] Haven te versterken door start-ups en reeds in het havengebied gevestigde bedrijven met elkaar in contact te brengen. Zoals deze rechtbank in de zaak met zaaknummer SGR 18/555 heeft geoordeeld, is de Stichting met betrekking tot het Programma ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB. Uit de uitvoeringsovereenkomst die belanghebbende met de Stichting heeft gesloten, volgt dat zij zich jegens de Stichting verbindt tot het uitvoeren van het Programma voor het jaar 2017. Die uitvoering behelst alle activiteiten die samenhangen met het vinden en selecteren van start-ups, het in contact brengen van potentiële opdrachtgevers met de start-ups en het geven van ondersteuning en coaching aan de start-ups. De Stichting heeft zich daartegenover verplicht tot het betalen aan belanghebbende van een vergoeding bestaande uit de bedragen die de Stichting ontvangt uit hoofde van de door haar gesloten sponsorovereenkomsten verminderd met de kosten van de Stichting. Aldus is sprake van een rechtsbetrekking tussen belanghebbende en de Stichting waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en waarbij de door belanghebbende ontvangen vergoeding de tegenwaarde vormt van haar werkzaamheden ten behoeve van de Stichting.
19. De rechtbank volgt [de Inspecteur] niet in zijn standpunt dat de activiteiten van belanghebbende duurzaamheid ontberen. Het gaat hier niet om een eenmalige activiteit maar om verschillende werkzaamheden die een tijdsbeslag van meer dan drie maanden in beslag nemen. Alleen al het zoeken naar geschikte start-ups beslaat een periode van enige maanden. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet OB, belaste prestaties verricht en dat zij in beginsel recht heeft op aftrek van voorbelasting.
20. Onderdeel van het Programma is dat de start-ups coaching en begeleiding ontvangen. De start-ups betalen daarvoor geen vergoeding. De uitgifte van de aandelen in de start-ups kan niet als zodanig worden aangemerkt, omdat uit de Shareholder’ Agreement blijkt dat voor het verkrijgen van die aandelen door belanghebbende een afzonderlijke vergoeding wordt voldaan. [De Inspecteur] stelt terecht dat de Convertible note daarin geen wijziging brengt. De coaching en begeleiding maken onderdeel uit van de uitvoering van het Programma ten behoeve van de Stichting waarvoor de Stichting een vergoeding betaalt. Uit overweging 53 van het arrest van het HvJ EU van 5 juli 2018, C-544/16, Marcandi Ltd (ECLI:EU:C:2018:540) volgt dat het bedrag dat als tegenprestatie voor de ene handeling wordt betaald, niet als tegenprestatie voor een andere handeling kan worden beschouwd. Dit brengt met zich dat de vergoeding die de Stichting betaalt aan belanghebbende niet tevens de bezwarende titel voor de handelingen van belanghebbende jegens de start-ups kan vormen. Het coachen en begeleiden is dan ook geen dienst onder bezwarende titel jegens de start-ups. Het maakt onderdeel uit van de diensten onder bezwarende titel die belanghebbende aan de Stichting verleent.
21. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende andere prestaties verricht dan die waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Alleen het houden van aandelen door belanghebbende zou, indien dit geen rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlengstuk vormt met de economische activiteiten van belanghebbende, eventueel nog kunnen leiden tot een beperking van het recht op aftrek van voorbelasting. [De Inspecteur] heeft echter niet geconcretiseerd of en in hoeverre het houden van aandelen in onderhavige zaak zou moeten leiden tot een beperking van het recht op aftrek van voorbelasting. De stukken van het geding bieden verder ook geen aanknopingspunten voor een dergelijke beperking. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de naheffingsaanslag geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
Fiscale eenheid
22. Uit de uitspraak van heden in de zaak SGR 18/555 volgt dat ook de Stichting ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet OB. Voor die situatie heeft [de Inspecteur] desgevraagd verklaard dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid van de Wet OB uitsluitend in geschil is of is voldaan aan de eis van economische verwevenheid. Volgens [de Inspecteur] is daarvan geen sprake omdat na de uitvoering van het Programma de activiteiten van belanghebbende uitsluitend bestaan uit het houden van de aandelen in de startups.
23. Van verwevenheid in economisch opzicht is, voor zover hier van belang, sprake indien de activiteiten van de ene ondernemer in hoofdzaak ten behoeve van de andere ondernemer worden uitgeoefend. Zoals hiervoor is geoordeeld verricht belanghebbende alleen jegens de Stichting diensten onder bezwarende titel en ontvangt zij van de start-ups geen vergoeding voor haar activiteiten. Uitgaande van die diensten onder bezwarende titel, presteert belanghebbende nagenoeg uitsluitend jegens de Stichting waarmee is voldaan aan het vereiste van economische verwevenheid. Indien ook de overige activiteiten van belanghebbende in dit kader in aanmerking worden genomen, leidt dit niet tot een ander oordeel omdat dan nog steeds sprake is van niet-verwaarloosbare economische betrekkingen in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013, nr. (ECLI:NL:HR:2013:837). Dit leidt tot de conclusie dat belanghebbende en de Stichting een fiscale eenheid zijn als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet OB.
Interne compensatie
24. [De Inspecteur] stelt dat, indien belanghebbende ondernemer is, belanghebbende ten onrechte geen omzetbelasting heeft voldaan over een bedrag aan ontvangsten van in totaal € 1.240.000 (€ 625.000 in geld en € 615.000 in natura) en dat daarom per saldo geen recht bestaat op teruggaaf. Met de enkele verwijzing naar een door [I] BV begroot budget heeft [de Inspecteur] dit beroep op interne compensatie echter onvoldoende geconcretiseerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de naheffingsaanslag geheel of gedeeltelijke in stand te laten.
Slotsom
25. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
26. De rechtbank merkt dit beroep en de beroepen met de zaaknummers SGR 18/555, SGR 18/556 en SGR 18/557 aan als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aangezien in het beroep met zaaknummer SGR 18/555 reeds een proceskostenvergoeding is toegekend, is er geen aanleiding om voor dit beroep een proceskostenvergoeding toe te kennen.”
Beoordeling van het hoger beroep
Ontvankelijkheid hoger beroep.
Toetsingskader ondernemer
Artikel 2, lid 1, onder c), van de Btw-richtlijn bepaalt dat aan Btw zijn onderworpen:
„de diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht”.
Artikel 9, lid 1, van deze richtlijn luidt:
„Als ‘belastingplichtige’ wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.
Als ‘economische activiteit’ worden beschouwd, alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt in het bijzonder beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.”
Artikel 24, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:
„Als ‘dienst’ wordt beschouwd elke handeling die geen levering van goederen is.”
Van een economische activiteit in de zin van voornoemde bepaling is enkel sprake wanneer een activiteit tot gevolg heeft dat een van de belastbare feiten als bedoeld in artikel 2 van de Btw-richtlijn zich voordoet.
“om vast te stellen of een dienstverrichting is verricht tegen vergoeding, zodat zij moet worden aangemerkt als een „economische activiteit” (zie in die zin arrest van 26 maart 1987, Commissie/Nederland, 235/85, EU:C:1987:161, punt 15), moeten alle omstandigheden waaronder zij plaatsvindt (…) worden onderzocht (zie in die zin arrest van 26 september 1996, Enkler, C‑230/94, EU:C:1996:352, punt 27).”
30 Het vergelijken van de omstandigheden waarin de betrokkene de betrokken dienst verricht, met die waarin dit type economische activiteit in de regel wordt verricht, kan dus een van de methoden zijn waarmee kan worden bepaald of de desbetreffende activiteit een economische activiteit vormt (zie naar analogie arrest van 26 september 1996, Enkler, C‑230/94, EU:C:1996:352, punt 28).
31 Ook andere elementen, zoals met name de omvang van de clientèle en het bedrag van de opbrengsten, kunnen bij dat onderzoek, tezamen met andere factoren, in aanmerking worden genomen (zie naar analogie, arrest van 26 september 1996, Enkler, C‑230/94, EU:C:1996:352, punt 29).
(…)
33 In dat verband moet enerzijds worden opgemerkt dat de gemeente Borsele via de bijdragen die zij ontvangt slechts een gering deel van de gemaakte kosten terugkrijgt. De in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijdragen zijn immers niet door elke gebruiker verschuldigd en worden maar door een derde van hen betaald, zodat het bedrag ervan slechts 3 % van de totale vervoerskosten dekt, waarbij het verschil uit de algemene middelen wordt gefinancierd. Een dergelijk verschil tussen de aan het functioneren van de aangeboden diensten verbonden kosten en de als tegenprestatie daarvoor ontvangen bedragen, geeft aan dat de ouderlijke bijdrage veeleer moet worden gelijkgesteld aan een heffing dan aan een vergoeding (zie naar analogie arrest van 29 oktober 2009, Commissie/Finland, C‑246/08, EU:C:2009:671, punt 50).
34 Een dergelijke asymmetrie heeft tot gevolg dat er geen reëel verband bestaat tussen het betaalde bedrag en de verrichte dienst. Bijgevolg is het verband tussen de door voornoemde gemeente verstrekte vervoersdienst en de door de ouders te betalen tegenwaarde niet rechtstreeks van aard, zoals vereist is om deze tegenwaarde te kunnen aanmerken als een tegenprestatie die een vergoeding voor die dienst vormt en om die dienst te kunnen aanmerken als een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, van de btw-richtlijn (zie naar analogie arrest van 29 oktober 2009, Commissie/Finland, C‑246/08, EU:C:2009:671, punt 51).
(…)
36 Uit al het voorgaande volgt, dat op de door de verwijzende rechter gestelde vragen moet worden geantwoord dat artikel 9, lid 1, van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een territoriaal overheidslichaam dat, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, een leerlingenvervoersdienst verricht, geen economische activiteit uitoefent en derhalve niet de hoedanigheid van belastingplichtige heeft.”
Ondernemerschap
Fiscale eenheid
Convertible loans
Immateriële schadevergoeding
Proceskosten en griffierecht
Beslissing
Het Gerechtshof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en
– gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 519.
Deze uitspraak is vastgesteld door B.G. van Zadelhoff, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, leden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 4 februari 2020 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. Visser.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
– – de naam en het adres van de indiener;
– – de dagtekening;
– – de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
– – de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Niet gepubliceerd.