Stukken die onder controlerapport Belastingdienst liggen hoeven doorgaans niet te worden overgelegd
VOF A verkoopt bloemen vanaf een vaste standplaats. De vennoten van de vof zijn B en zijn echtgenote. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is aan VOF A een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 7.940 en een verzuimboete van 10% van de volgens de naheffingsaanslag verschuldigde belasting. Tevens is bij beschikking € 1.147 aan belastingrente in rekening gebracht.
De vraag is of VOF A recht op aftrek van omzetbelasting heeft voor bepaalde kostenposten.
Rechtbank Gelderland:
- Geen aftrek btw op dubbele betaling factuur verpakkingskosten, omdat leverancier geen btw aan VOF A in rekening heeft gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur.
- Onvoldoende gesteld voor (mate van) zakelijk gebruik van kosten voor energie, telefoon en internet in privéwoning.
- Geen aftrek van btw op huur van loods, omdat huurcontract niet is overgelegd.
- Ook niet aannemelijk dat recht bestaat op aftrek van btw op facturen voor werkzaamheden van zoon van 15 jaar, omdat niet aannemelijk is dat hij toen die werkzaamheden als ondernemer heeft verricht.
- Op de zaak betrekking hebbende stukken: Belastingdienst hoeft alleen stukken over te leggen die relevant zijn voor de beoordeling van de geschilpunten in beroep en hij kan bij twijfel ten aanzien van de niet relevant geachte stukken volstaan met het kenbaar maken van het feit dat die stukken bestaan en dat deze desgewenst kunnen worden overgelegd. De stukken die onder het controlerapport liggen hoeven dus niet te worden overgelegd indien dit niet van belang is voor de beoordeling van de geschilpunten in beroep. Dat is namelijk ook voor de rechtbank erg onpraktisch en het kost veel tijd, terwijl het niets toevoegt. Als een bij het beroep betrokken partij om overlegging van bepaalde stukken heeft gevraagd en hierbij een belang kan hebben in die zaak, dient Belastingdienst die stukken uiteraard wel over te leggen. Hetzelfde geldt voor de relevante stukken die in bezit van Belastingdienst zijn, die onbekend zijn bij de belastingplichtige en die in diens voordeel kunnen zijn. Het gaat bij de beoordeling om de zogenoemde equality of arms, waarbij de belastingplichtige in staat moet worden gesteld om zich goed te kunnen verweren tegen de door Belastingdienst opgelegde aanslagen of beschikkingen en daarbij over dezelfde informatie moet kunnen beschikken als Belastingdienst. Hierbij past niet een verplichting om zonder meer alles waarover Belastingdienst in een zaak beschikt over te leggen, maar past een weging waarbij de belangen van de belastingplichtige voorop dienen te staan.
ECLI:NL:RBGEL:2023:1567
Uitspraak delen
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
20-03-2023
Datum publicatie
05-04-2023
Zaaknummer
AWB – 22 _ 1515
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Wet omzetbelasting en artikel 8:42 Awb. Naheffing voor diverse correcties voor 2016 na boekenonderzoek. Aftrek bij dubbele betaling factuur? Nee. Onvoldoende gesteld voor (mate van) zakelijk gebruik van kosten voor energie, telefoon en internet in privéwoning. Geen aftrek van btw op huur van een loods, omdat het huurcontract niet is overgelegd. Bewijsaanbod gepasseerd, want te laat gedaan en te weinig gesteld in het licht van de omstandigheid dat de verhuurder in 2016 geen eigenaar meer was van de loods. Ook niet aannemelijk dat recht bestaat op aftrek van btw op facturen voor werkzaamheden van de zoon van 15 jaar, omdat niet aannemelijk is dat hij toen die werkzaamheden als ondernemer heeft verricht. Overweging over wat hoort tot door verweerder in beroep over te leggen 8:42-stukken op verzoek van verweerder. Stukken die onder het boekenonderzoek liggen hoeven doorgaans niet te worden overgelegd.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 6-4-2023
FutD 2023-0930
V-N Vandaag 2023/797
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1515
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst, kantoor [plaats] , verweerder
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 2016 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) omzetbelasting opgelegd van € 7.940, alsmede bij beschikking een boete van € 794. Tevens is bij beschikking € 1.147 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2022 (met motivering van 10 december 2021) het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft de naheffingsaanslag verminderd met een belastingbedrag van € 468 en zowel de belastingrente als de verzuimboete evenredig verminderd.
Eiseres heeft daartegen op 18 januari 2022 en dus tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Verweerder heeft bij brieven van 8 en 15 februari 2023 nadere stukken ingediend, die in afschrift zijn doorgestuurd naar eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens verweerder [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Eiseres heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat het stuk van 15 februari 2023 te laat is ingediend. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat dit stuk tardief wordt verklaard.
Feiten
1. Eiseres is een vennootschap onder firma die zich bezig houdt met de verkoop van bloemen vanaf een vaste standplaats in [plaats] . De vennoten van de vof zijn [vennoot] en zijn echtgenote. De ouders van [vennoot] waren tot hun overlijden, moeder in 2015 en vader in februari 2016, ook vennoten van de vof.
2. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. Van dit onderzoek is een controlerapport opgesteld door de controlemedewerkers [naam 4] en [naam 5] met datum 16 oktober 2020. Uit onderdeel 5.1 “Overzicht correcties omzetbelasting” volgt dat de naheffingsaanslag in verband met de volgende correcties is opgelegd:
Correcties omzetbelasting [eiseres] | 2016 |
3.1. Suppletie omzetbelasting 2016 | € 1.355 |
3.4. Autokosten/Privégebruik auto | € 468 |
3.5.1. Runnerz | € 1.645 |
3.5.2. Verpakkingen [naam 6] | € 23 |
3.5.3. Verzekeringen | € 623 |
3.5.4. Ten onrechte geclaimde voorbelasting | € 428 |
3.5.5. Intersport | € 21 |
3.5.6. [naam 7] | € 76 |
3.5.7. Huur loods | € 1.711 |
3.5.8. Huur Marktplaats/Gemeente [plaats] | € 1.567 |
3.5.9. Onbekende boekingen/Privé-opnamen | € 23 |
Totaal correctie omzetbelasting | € 7.940 |
3. Naar aanleiding van het onderzoek is aan eiseres een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 7.940 en een verzuimboete van 10% van de volgens de naheffingsaanslag verschuldigde belasting. Tevens is bij beschikking € 1.147 aan belastingrente in rekening gebracht.
Geschil
4. In geschil is of eiseres recht op aftrek van omzetbelasting heeft die in rekening is gebracht voor de volgende kostenposten:
– verpakkingskosten [naam 6] ;
– energie-, internet-, en telefoonkosten van de privéwoning van waaruit de administratie wordt gevoerd;
– de huur van de loods;
– de huur van de standplaats; en
– de vergoeding ter zake van de door zoon [zoon] verleende diensten.
Ook is in geschil of voor het jaar 2016 nog een aansluitverschil in aanmerking moet worden genomen in verband met een recht op teruggaaf van € 7.439 over het jaar 2015.
5. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de naheffingsaanslag, de verzuimboete en de beschikking belastingrente. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. Eiseres heeft haar beroepsgrond ten aanzien van de vraag of verweerder de verzuimboete heeft verminderd ter zitting ingetrokken. Ook de beroepsgrond over de Nissan is ingetrokken, omdat verweerder op dat punt aan eiseres tegemoet is gekomen in de uitspraak op bezwaar.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank komt na beoordeling van de beroepsgronden tot het oordeel dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Aftrek btw op verpakkingskosten [naam 6] 8. Eiseres stelt dat de factuur ten aanzien van de verpakkingskosten van € 135,84 twee keer is betaald. De maatstaf van heffing is dus tweemaal het bedrag vermeld op de factuur. Zij vindt dat zij recht heeft op een extra aftrek van € 23,57, omdat de verkoper over de dubbele betaling de btw moet voldoen. Verweerder heeft betwist dat recht bestaat op aftrek voor de tweede betaling en heeft ook betwist dat sprake is geweest van dubbele betaling van de factuur. Eiseres heeft ter zitting een bewijsaanbod gedaan om een bankafschrift van de tweede betaling over te leggen.
9. De rechtbank passeert het bewijsaanbod en verwerpt de beroepsgrond. Op zichzelf is juist dat ook een tweede betaling tot de maatstaf van heffing behoort, omdat door de tweede betaling meer is voldaan dan hetgeen in rekening is gebracht.1 De omstandigheid dat die betaling onverschuldigd was doet daar niet aan af.2 Eiseres kan de btw op die betaling echter niet in aftrek brengen, omdat de leverancier voor die tweede betaling geen belasting aan eiseres in rekening heeft gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur.3 Het bewijsaanbod om een bankafschrift van de tweede betaling te overleggen is dus niet ter zake dienend, omdat als eiseres bewijst dat twee keer is betaald, zij dan nog niet voldoet aan de in de wet gestelde eisen voor aftrek van btw over die tweede betaling.
Teruggaaf btw
10. Eiseres stelt dat zij over 2015 recht heeft op een teruggaaf van € 7.439. Zij heeft ter zitting ook aangevoerd dat deze teruggaaf van invloed is op het aansluitverschil in 2016.
10. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over 2015 recht heeft op een teruggaaf en ook niet dat een eventueel recht op teruggaaf van invloed is op het nageheven aansluitverschil van 2016. Verweerder heeft in zijn nader stuk van 8 februari 2015 een berekening gemaakt waaruit volgt dat eiseres over 2015 waarschijnlijk te weinig omzetbelasting heeft betaald. Hij heeft deze berekening gebaseerd op de tijdens het boekenonderzoek overgelegde winst- en verliesrekening en op de over 2015 ingediende aangiften omzetbelasting. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op een teruggaaf, omdat zij haar stelling niet heeft onderbouwd en de gemotiveerde betwisting van verweerder onvoldoende heeft weersproken. Voor zover eiseres wel recht zou hebben op een teruggaaf, is niet aannemelijk gemaakt dat die teruggaaf van invloed kan zijn op de naheffing over 2016 die in deze procedure aan de orde is. Het aansluitverschil over 2016 dat naar aanleiding van suppletie is nageheven, betreft immers het geconstateerde verschil tussen de aangiftes over 2016 en het bedrag dat volgens de administratie van eiseres over 2016 had moeten worden aangegeven. Zonder concrete nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe een eventueel recht op teruggaaf over 2015 hierop van invloed kan zijn.
Aftrek btw op energie, telefoon en internet
12. Eiseres stelt dat de administratie in de privéwoning wordt gevoerd. Eiseres schrijft in haar beroepschrift: “De administratie wordt aan de [adres 1] gevoerd, en ter zake is aan btw in rekening gebracht voor energiekosten, telefoon en internet 624. Gas en electra, 300 per maand, zakelijk 150 per maand btw, 312 euros, telefoon en internet, 300 per maand, btw 312 euros.” De rechtbank begrijpt dat eiseres de helft van de gemaakte kosten zakelijk acht en de omzetbelasting ten aanzien van die kosten van in totaal € 614 in aftrek wil brengen. Tijdens de zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de computer 5 tot 6 keer per week wordt gebruikt voor de inkoop van bloemen via internet.
12. De rechtbank overweegt dat eiseres feiten en omstandigheden moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken op grond waarvan kan worden aangenomen dat het zakelijk geachte deel van de uitgaven voor energie, telefoon en internet, die naar hun aard zowel voor economische doeleinden als voor privédoeleinden kunnen worden gebruikt, haar uitsluitende oorzaak vindt in de belastbare activiteit, ondanks het privégebruik van die uitgaven en de mate daarvan.4 Met andere woorden, de belastingplichtige moet aannemelijk maken dat zijn kosten voor energie, telefoon en internet hoger zijn geworden door het zakelijke gebruik en ook hoeveel hoger. Eiseres heeft hiervoor onvoldoende gesteld, laat staan dat zij dit aannemelijk heeft gemaakt. Het bewijsaanbod om facturen over te leggen is niet ter zake dienend, omdat daarmee niet aannemelijk kan worden gemaakt dat de helft van de daaruit blijkende kosten uitsluitend haar oorzaak vindt in de belastbare activiteit.
Aftrek btw op de gehuurde loods
14. Eiseres stelt dat zij in 2016 een loods van [naam 8] huurde aan de [adres 2] te [plaats] en dat de huursom per maand € 620 bedroeg met € 130 btw. De aftrek van voorbelasting bedraagt daarom € 1.560 (12x € 130). De facturen zijn tijdens de controle overgelegd, maar het huurcontract is niet overgelegd. Dit is voor verweerder reden geweest om de aftrek te weigeren, mede omdat [naam 8] , die op de facturen als verhuurder vermeld staat met een postbusadres in Spanje, onvindbaar bleek, terwijl uit het kadaster volgt dat zij in 2016 geen eigenaar meer was van de loods. Eiseres heeft ter zitting een bewijsaanbod gedaan om het huurcontract alsnog over te leggen.
14. De rechtbank acht het bewijsaanbod van eiseres op zichzelf ter zake dienend, omdat de omzetbelasting in beginsel aftrekbaar is als uit het huurcontract blijkt dat eiseres en de verhuurder van de loods voor een met omzetbelasting belaste verhuur hebben gekozen en op deze manier kan worden vastgesteld dat aan de eisen voor belaste verhuur is voldaan.5 De rechtbank gaat echter toch aan het bewijsaanbod voorbij. De eerste reden daarvoor is dat het aanbod te laat is gedaan. Verweerder heeft namelijk vanaf het boekenonderzoek en tijdens de bezwaarfase diverse keren gevraagd om het huurcontract en heeft ook in het verweerschrift gewezen op het ontbreken van het huurcontract. Eiseres heeft dit contract desondanks niet verstrekt. Daarnaast heeft de rechtbank in de uitnodigingsbrief van de zitting de gelegenheid geboden om tot tien dagen vóór de zitting nieuwe stukken te sturen. Eiseres heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het verloop ter zitting is ook niet zodanig geweest dat pas daardoor aanleiding ontstond om dit bewijsaanbod te doen.
16. De stelling van eiseres dat zij pas voor het eerst op de zitting een bewijsaanbod kon doen, omdat zij haar beroepschrift onder nader aan te vullen gronden heeft ingediend en vervolgens geen brief van de rechtbank heeft ontvangen waarin zij in de gelegenheid werd gesteld om die nadere gronden in te dienen, leidt niet tot een ander oordeel. De brief waarnaar eiseres verwijst dient ertoe de eisende partij in de gelegenheid te stellen vormverzuimen te herstellen om te voorkomen dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.6 Het beroep van eiseres was ontvankelijk, omdat haar beroepschrift daarvoor voldoende gronden bevatte en dus aan de wettelijke voorwaarden voor ontvankelijkheid voldeed. Het enkele feit dat eiseres het beroepschrift onder nader aan te vullen gronden heeft ingediend brengt niet mee dat de rechtbank gehouden was een gelegenheid te bieden om nadere gronden in te dienen. Als gemachtigde van eiseres nadere gronden (en/of nadere stukken) had willen indienen, dan had hij daarvoor ruim voldoende gelegenheid tussen de indiening van het beroep op 18 januari 2022 en (10 dagen voor) de zitting van 23 januari 2023.
17. De rechtbank ziet als tweede reden om het bewijsaanbod te passeren dat eiseres onvoldoende heeft gesteld in het licht van de omstandigheid dat aannemelijk is [naam 8] in 2016 geen eigenaar meer was van de loods. Dit volgt namelijk uit de leveringsakte uit 2017, overgelegd als bijlage J bij het verweerschrift, waaruit blijkt dat [naam 9] en [naam 10] op 2 december 2015 de loods hebben verkregen en deze op 8 november 2017 aan de vennoten van eiseres hebben overdragen. Omdat Smeding dus in 2016 eigenaar was van de loods, ligt het niet voor de hand dat [naam 8] de loods toen aan eiseres verhuurde. Niet gesteld of gebleken is dat Smeding de verhuur van Wallas heeft overgenomen en als dat wel zo zou zijn, dan hadden de facturen voor de huur op naam van Smeding moeten zijn uitgereikt, wat niet het geval is. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij kennis heeft genomen van de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 20 december 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:7332), waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen en waarin is vermeld dat [naam 8] in 2011 is overleden. Ook dat maakt verhuur door haar in 2016 onaannemelijk. Zelfs als het huurcontract alsnog zou worden overgelegd, zou daardoor dus niet zonder meer aannemelijk zijn dat dit contract in 2016 nog van toepassing was.
Aftrek huurkosten standplaats
18. Eiseres stelt dat de huurkosten van de standplaats zakelijk zijn en dat de btw daarom aftrekbaar is.
19. De rechtbank oordeelt dat de btw op de huur van de standplaats niet aftrekbaar is, omdat eiseres haar stelling niet voldoende heeft uitgewerkt en ook niet heeft onderbouwd. Niet duidelijk is of er daadwerkelijk sprake is geweest van gefactureerde huurkosten voor de standplaats met omzetbelasting, omdat de betreffende facturen ontbreken. De kostenposten die op de grootboekkaart zijn geboekt, zijn tijdens de controle nagezocht en daaruit bleken geen voor aftrek in aanmerking komende kosten. Eiseres heeft in beroep hierover niets naders aangevoerd, terwijl dat wel op haar weg had gelegen, omdat op haar de bewijslast rust.
Aftrek diensten in rekening gebracht door [eenmanszaak] 20. Eiseres stelt dat zij diensten heeft afgenomen van de eenmanszaak [eenmanszaak] waarvoor zij € 1.000 per maand exclusief en € 1.060 inclusief btw heeft betaald. Volgens haar heeft zij daarom recht op aftrek van voorbelasting van € 720 (12 x € 60). De betreffende facturen zijn tijdens het boekenonderzoek niet aangetroffen, maar zijn later wel door verweerder ontvangen en behoren tot de stukken.
20. De rechtbank acht aannemelijk dat [zoon] , de zoon van de vennoten van eiseres, in 2016 ten behoeve van eiseres werkzaamheden heeft verricht. Voor aftrek van btw op de door hem gestuurde facturen is echter ook nodig dat hij de prestaties als ondernemer heeft verricht. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat [zoon] in 2016 ondernemer was en als zodanig werkzaamheden voor eiseres heeft verricht, gelet op de omstandigheden dat hij toen vijftien jaar oud was, een opleiding volgde en hij pas vanaf oktober 2019 in de Kamer van Koophandel stond ingeschreven. Daarnaast heeft eiseres onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat [zoon] bij de werkzaamheden in 2016 voldoende zelfstandig was om voor deze werkzaamheden als ondernemer te kunnen worden beschouwd, omdat de overgelegde stukken ook de uitleg toestaan dat hij toen onder het gezag van zijn vader als vennoot van eiseres stond, zodat sprake kan zijn geweest van een dienstbetrekking. Het bewijsaanbod om de grootboekrekening, een verklaring van [zoon] en de bankafschriften van de contante opnames voor de uitbetalingen over te leggen is niet ter zake dienend, omdat daarmee nog niet aannemelijk is dat [zoon] zijn werkzaamheden als ondernemer voor eiseres heeft verricht, wat wel nodig is voor het aftrekrecht. Over het ondernemerschap van [zoon] is geen bewijs aangeboden. Als [zoon] vennoot was van de vof van 1 maart 2016 tot 26 oktober 2017, zoals in het controlerapport is vermeld, dan brengt dat niet met zich dat hij zelfstandig ondernemer was voor de omzetbelasting. Er bestaat dan ook geen mogelijkheid om facturen met aftrekbare btw aan de vof te sturen, omdat de vof voor de btw als één geheel wordt gezien en alle onderlinge transacties buiten beschouwing worden gelaten.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
22. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij meent dat alle stukken die ten grondslag liggen aan de aanslag tot de op de zaak betrekking hebbende stukken (als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb) behoren en dus moeten worden overgelegd in beroep. Daarom heeft hij de aan het controlerapport ten grondslag liggende stukken van bijna 4.000 pagina’s overgelegd. Omdat dit erg veel werk oplevert, twijfelt verweerder hierover en wil hij graag van de rechtbank antwoord op de vraag welke stukken overgelegd moeten worden. Hoewel eiseres op dit punt geen beroepsgronden heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank naar aanleiding van dit verzoek van verweerder als volgt. Verweerder hoeft alleen de stukken over te leggen die relevant zijn voor de beoordeling van de geschilpunten in beroep en hij kan bij twijfel ten aanzien van de niet relevant geachte stukken volstaan met het kenbaar maken van het feit dat die stukken bestaan en dat deze desgewenst kunnen worden overgelegd. De stukken die onder het controlerapport liggen hoeven dus niet te worden overgelegd indien dit niet van belang is voor de beoordeling van de geschilpunten in beroep. Dat is namelijk ook voor de rechtbank erg onpraktisch en het kost veel tijd, terwijl het niets toevoegt. Als een bij het beroep betrokken partij om overlegging van bepaalde stukken heeft gevraagd en hierbij een belang kan hebben in die zaak, dient verweerder die stukken uiteraard wel over te leggen. Hetzelfde geldt voor de relevante stukken die in bezit van verweerder zijn, die onbekend zijn bij de belastingplichtige en die in diens voordeel kunnen zijn. Het gaat bij de beoordeling om de zogenoemde equality of arms, waarbij de belastingplichtige in staat moet worden gesteld om zich goed te kunnen verweren tegen de door verweerder opgelegde aanslagen of beschikkingen en daarbij over dezelfde informatie moet kunnen beschikken als verweerder. Hierbij past niet een verplichting om zonder meer alles waarover verweerder in een zaak beschikt over te leggen, maar past een weging waarbij de belangen van de belastingplichtige voorop dienen te staan.
Verzuimboete
23. Het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen de verzuimboete. Verweerder heeft een boete van 10% van de verschuldigde omzetbelasting opgelegd, omdat eiseres de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet heeft betaald.7
24. De rechtbank is van oordeel dat de boete passend en geboden is. Eiseres heeft immers de verschuldigde omzetbelasting niet betaald. Zij heeft ook niet gesteld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld of strafverminderende omstandigheden. Dergelijke omstandigheden zijn evenmin uit het dossier gebleken.
Belastingrente
25. Het beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikking belastingrente. Eiseres heeft tegen deze beschikking geen afzonderlijke gronden aangevoerd en de rechtbank ziet geen aanleiding deze te verminderen dan wel te vernietigen.
Conclusie en gevolgen
26. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat de naheffingsaanslag over 2016, en de daarop betrekking hebbende rente- en boetebeschikking, terecht door verweerder zijn opgelegd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Zeldenrust, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
1 Artikel 8, tweede lid, tweede volzin, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
2 Hoge Raad 18 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:BH8148, rechtsoverweging 3.6 en Hoge Raad 24 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH9015, rechtsoverweging 3.3.
3 Artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet OB.
4 Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158, rechtsoverweging 3.3.3 en Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2013:99, C-104/12, rechtsoverweging 19 en verder.
5 Artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet OB en artikel 6a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968.
6 Zie artikel 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7 Artikel 67c van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.