Taakstraf van 200 uren voor btw-fraude vanuit kamer bij moeder thuis
Verdachte heeft 97 BV’s opgericht. Volgens de negatieve aangiften omzetbelasting hebben 47 BV’s in totaal € 906.819 voorbelasting geclaimd. De Belastingdienst heeft € 194.590 uitbetaald aan de BV’s. Van dit bedrag is € 119.800 overgeboekt naar de privé rekening van verdachte.
Verdachte heeft de btw-fraude gepleegd vanuit zijn kamer bij zijn moeder thuis. Dat klinkt engszins onschuldig en amateuristisch. Dat was het volgens Rechtbank Amsterdam echter niet. Verdachte heeft extreem veel BV’s opgericht. Als bestuurder van meerdere BV’s heeft hij vervolgens fraudehandelingen gepleegd. De tenlastelegging is toegespitst op een selectie van de BV’s, maar dan nog betreft het een veelheid aan BV’s. Voor het goed functioneren van het belastingsysteem en handelsverkeer is het van essentieel belang dat men erop kan vertrouwen dat juiste informatie wordt verstrekt. Verdachte heeft dat vertrouwen ernstig geschaad. Uiteindelijk heeft de Belastingdienst € 194.590 aan verdachte uitgekeerd, terwijl hij daar geen recht op had. Dat bedrag is opgemaakt door verdachte, die er onder andere vakanties van heeft betaald.
Oplegging van een gevangenisstraf vindt de rechtbank niet passend en opportuun. De ernst van de feiten afgezet tegen de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn maken oplegging van een taakstraf van 200 uren/100 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar en na te noemen bijzondere voorwaarden passend en geboden.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
26-05-2021
Datum publicatie
28-05-2021
Zaaknummer
13/845172-18
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie
Belastingfraude
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 1-6-2021
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/845172-18
Datum uitspraak: 26 mei 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .
1Onderzoek ter terechtzitting
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. van Reydt, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank reclasseringswerker W. Kieft gehoord.
2Beschuldiging
Verdachte wordt ervan beschuldigd twee strafbare feiten te hebben gepleegd.
Het eerste feit betreft – kort gezegd – het in de periode van 7 mei 2017 tot en met 6 augustus 2018 onjuist dan wel onvolledig doen van 28 kwartaalaangiften omzetbelasting (hierna: aangiften OB) op naam van in totaal elf Besloten Vennootschappen (hierna: BV’s), waardoor te weinig belasting werd geheven. Verdachte zou dit hebben gedaan tezamen en in vereniging met die elf BV’s (primaire beschuldiging) of als opdrachtgever en/of feitelijk leidinggever bij die feiten, gepleegd door die elf BV’s (subsidiaire beschuldiging).
Het tweede feit betreft – kort gezegd – het in de periode van 3 januari 2018 tot en met 1 augustus 2018 als bestuurder van zeven BV’s onware financiële jaarstukken publiceren. Verdachte zou dit hebben gedaan tezamen en in vereniging met deze zeven BV’s.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4Waardering van het bewijs
4.1
Inleiding
De aanleiding van het strafrechtelijke onderzoek naar de feiten die ten grondslag liggen aan feit 1 op de tenlastelegging, is de controle door de Belastingdienst (hierna: BD). In de aangiften OB over het jaar 2017 werd € 727.880, – aan voorbelasting (BTW die je mag aftrekken bij de kwartaalaangifte OB) teruggevraagd door verdachte als bestuurder van verschillende BV’s. De BD zette vraagtekens bij de juistheid van die aangiften. De BD heeft diverse malen aan verdachte gevraagd om tekst en uitleg te geven bij de aangiften en heeft ook gevraagd naar de administratie van de BV’s. Op de schriftelijke verzoeken van de Belastingdienst werd niet gereageerd. Tijdens daarop volgende besprekingen kon verdachte de teruggaven OB niet onderbouwen en bleek al snel dat hij loog over het aantal werknemers en over de bedrijfslocatie van diverse BV’s. Ook kwam hij meerdere gedane toezeggingen niet na. Zo verstrekte hij geen bankafschriften. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte in totaal 97 BV’s heeft opgericht. Verder hebben 47 BV’s, waarvan verdachte (via holding Glowball International Group B.V.) aandeelhouder en bestuurder was, vermoedelijk in totaal 106 valse aangiften gedaan. Volgens de negatieve aangiften OB hebben de 47 BV’s in totaal € 906.819, – voorbelasting geclaimd. Om aan dit bedrag te komen moeten er ongeveer 5,2 miljoen euro zakelijke uitgaven zijn geweest. Het totaalbedrag op de in de (digitale) administratie aangetroffen zakelijke inkoop- en kostenfacturen bedroeg echter ongeveer € 59.200, -. Deze facturen hebben voornamelijk betrekking op notariskosten (€ 21.700, -) en domeinkosten (€ 22.600, -). Op deze facturen is € 10.204, – OB in rekening gebracht. Dit bedrag had als voorbelasting in aftrek mogen worden gebracht op de aangiften OB. Dit bedrag strookt niet met de voorbelasting van € 906.819, -, die op de aangiften OB is geclaimd. De BD heeft € 194.590, – daadwerkelijk uitbetaald aan de BV’s. Van dit bedrag is € 119.800, – overgeboekt naar de privé rekening van verdachte. In totaal zijn van elf BV’s de kwartaalaangiften OB uitgewerkt en opgenomen in feit 1 op de tenlastelegging. Deze selectie is gebaseerd op een lijst van verdachte BV’s op alfabetische volgorde, waarbij telkens elke vierde BV uit de lijst is geselecteerd en uitgewerkt.
De aanleiding voor het strafrechtelijk onderzoek naar het deponeren van valse jaarrekeningen – feit 2 op de tenlastelegging – zijn twee meldingen bij de Financial Intelligence Unit-Nederland door notarissen uit Bussum. Notaris [naam notaris 1] meldt dat verdachte al 50 BV’s had, en nog eens 30 nieuwe BV’s had opgericht. Notaris [naam notaris 2] meldt een vermoeden van fraude en meldt dat verdachte elf BV’s heeft opgericht. Uit het verrichte onderzoek naar de jaarrekeningen van de zeven BV’s genoemd bij feit 2 op de tenlastelegging, in het bijzonder de vergelijking van die jaarafrekeningen met de bankafschriften over het jaar 2017, komt naar voren dat de cijfers in de jaarrekeningen niet op waarheid kunnen berusten. De liquide middelen volgens de jaarrekeningen komen niet overeen met de liquide middelen volgens de bankrekeningen. Volgens de jaarrekeningen van de zeven BV’s bedroeg het totaal aan liquide middelen medio 2017 € 41.500.000, -. Het daadwerkelijke balanstotaal bedroeg echter ongeveer € 1.000, -. Uit het onderzoek blijkt ook dat het opgegeven gestorte aandelenkapitaal en totale bedrijfsresultaat (ruim € 68.000.000, -) niet juist zijn. Hetzelfde geldt voor het opgegeven gemiddeld aantal werknemers. Dat zouden er 123 zijn, terwijl er geen salarisbetalingen zijn aangetroffen.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie niet duidelijk gemaakt of zij de primair of subsidiair ten laste gelegde deelnemingsvorm bewezen acht. Nu zij geen vrijspraak heeft gevorderd ten aanzien van feit 1 primair, gaat de rechtbank er vanuit dat de officier van justitie dat feit bewezen acht.
4.3
Standpunt van de verdediging1
Verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde fraudefeiten. Zijn raadsman heeft, mede gelet op deze bekentenis, het (juridische) standpunt ingenomen dat verdachte zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten, waarop de tenlastelegging doelt, máár dat hij als pleger van die feiten moet worden aangemerkt. Volgens de raadsman is juist deze deelnemingsvorm bij beide feiten niet ten laste gelegd. Bij feit 1 primair is immers ‘medeplegen met de BV’s’ en subsidiair ‘opdracht geven dan wel feitelijk leiding geven aan feiten, gepleegd door de BV’s’, ten laste gelegd en bij feit 2 is ‘als bestuurder van de BV’s medeplegen met die BV’s’ ten laste gelegd. Deze ten laste gelegde deelnemingsvormen kunnen volgens de raadsman niet worden bewezen. Daarom moet verdachte van beide feiten worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt – met de raadsman en de officier van justitie – op basis van het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, vast dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde fraudefeiten. Met de raadsman vindt de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat verdachte deze feiten heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de genoemde BV’s, zoals ten laste gelegd bij feit 1 primair en feit 2. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte enig aandeelhouder en bestuurder was van de BV’s. Van de in de tenlastelegging genoemde BV’s kan wel worden vastgesteld dat zij onderdeel hebben uitgemaakt van een fraudestructuur, maar hun strafbaar handelen kan zozeer worden vereenzelvigd met het handelen van verdachte, dat er niet zozeer sprake is van een samenwerkingsverband van een natuurlijke persoon met meerdere rechtspersonen, maar van een natuurlijke persoon die meerdere BV’s als werktuig heeft gebruikt voor het plegen van fraude. Anders dan de raadsman vindt de rechtbank echter dat de tenlastelegging bij feit 1 primair en feit 2 wel de mogelijkheid biedt om verdachte als pleger te veroordelen. Bij de omschrijving van de bij feit 1 primair en feit 2 verweten feitelijke gedragingen is immers ook de optie opgenomen dat verdachte die gedragingen alleen heeft gepleegd, door het opnemen van de tekst ‘….heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)….’; respectievelijk ’…terwijl hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s)…’. In dat licht is geen sprake van verlating van de grondslag van de tenlastelegging indien wordt bewezen dat verdachte de feiten alleen – als bestuurder van de BV’s – heeft gepleegd. De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2. Aan bespreking van het verweer van de raadsman ten aanzien van de deelnemingsvorm bij feit 1 subsidiair komt de rechtbank dus niet meer toe.
Mede gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte,
ten aanzien van feit 1 primair,
in de periode van 7 mei 2017 tot en met 6 augustus 2018 te Hilversum
opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten 28 digitale aangiften voor de omzetbelasting te weten:
– vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van Glowball Delivery Services I B.V.,
– twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van Glowball Horeca Group B.V.,
– twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van Glowball Multi Media B.V.,
– twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van Glowball Musictainment TV B.V.,
– drie kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 op naam van Glowball Online Retail B.V.,
– vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van Glowball Touching Humans Music Group B.V.,
– één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van Glowball Uitzendbureau B.V.,
– één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van Glowball Xtra Agency B.V.,
– vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [naam B.V. 1] .,
– één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van [naam B.V. 2] and [naam B.V. 3] en
– vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 1e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 op naam van Universal General Media Experience B.V.,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft verdachte op de ingediende aangiften omzetbelasting een onjuist bedrag aan omzet en verschuldigde omzetbelasting en/of terug te ontvangen belasting opgegeven,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
ten aanzien van feit 2,
in de periode van 3 januari 2018 tot en met 1 augustus 2018 te Hilversum als (middellijk) bestuurder van rechtspersonen, te weten
– Glowball Connect BV,
– Glowball TV/Film Content BV,
– Glowball Music Publishing Group BV,
– Glowball General Media Experience BV,
– Glowball Management Group BV,
– Glowball TV/Film Company BV en
– Glowball International Group BV,
opzettelijk onware staten en balansen en winst- en verliesrekeningen en staten van baten en lasten of toelichtingen op die stukken openbaar heeft gemaakt of zodanige openbaarmaking opzettelijk heeft toegelaten,
bestaande die onwaarheid hierin dat valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die stukken over het boekjaar 2017
– een te hoog bedrag aan liquide middelen was opgenomen,
– een te hoog bedrag aan gestort kapitaal was opgenomen,
– een te hoog bedrag aan winst of bedrijfsresultaat was opgenomen en
– een te groot aantal werknemers was vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, deze jaarcijfers, jaarrekeningen en balanstotalen toen en daar, door middel van deponering bij de Kamer van Koophandel openbaar heeft gemaakt.
5Bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. In dit vonnis heeft de rechtbank die bewijsmiddelen niet opgenomen, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van de bewezen geachte feiten. Daarom wordt dit vonnis een ‘verkort vonnis’ genoemd. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
6Strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Verdachte verminderd toerekeningsvatbaar?
De raadsman heeft voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten zou komen, aangevoerd dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. De fiscale fraude is niet zozeer terug te voeren op hebzucht, een onverzadigbare drang naar snel geldelijk gewin, maar is de resultante van een delier waarbij verdachte zich korte tijd de [naam 1] of [naam 2] van de polder waande, aldus de raadsman.
De rechtbank vindt dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken. In dat verband zijn de bevindingen van de reclassering en de ondervraging van verdachte ter terechtzitting door de rechtbank van belang. Verdachte heeft inderdaad meerdere malen tegenover de reclassering en de rechtbank verklaard dat hij de realiteitszin kwijt was toen hij de fraude pleegde. De onderliggende oorzaak, zo daar al sprake van is, is echter voor zowel de reclassering als de rechtbank niet concreet geworden. Verdachte heeft namelijk op dit punt geen volledige opening van zaken gegeven. Zo heeft hij bijvoorbeeld gesteld met een psycholoog te hebben gesproken, maar de reclassering geen toestemming gegeven de psycholoog te raadplegen. Ook is verdachte afspraken met de reclassering niet nagekomen, zodat nadere diagnostiek niet mogelijk was. Op de zitting heeft hij ook niet alle vragen van de rechtbank concreet beantwoord. Al met al kan de rechtbank op basis van de beschikbare gegevens niet vaststellen dat – in welke mate dan ook – sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis ten aanzien van verdachtes geestvermogens toen hij de fraude pleegde.
8Motivering van de straffen
8.1
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot
–
een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
–
een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling, meewerken aan middelencontrole, verbod op bepaalde werkzaamheden en gedragsvoorwaarden op het gebied van financiële administratie, werk en dagbesteding;
–
een beroepsverbod;
–
openbaarmaking van het vonnis.
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd ter onderbouwing van haar strafeis.
De feiten zijn zeer kwalijk. Het benadelingsbedrag ligt tussen de € 200.000, – en € 250.000, -. De oriëntatiepunten voor straftoemeting vermelden bij dit benadelingsbedrag een gevangenisstraf van 12 maanden. Gelet op de problematiek van verdachte en rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf echter niet opportuun.
Er is een reclasseringsrapportage van verdachte opgemaakt waaruit blijkt dat de reclassering behandeling voorstelt en aangeeft dat er problemen zijn op het gebied van financiën en psychosociaal functioneren. Dat deze problemen er zijn, blijkt ook uit het feit dat verdachte heeft geprobeerd een huis te kopen voor een dikke € 5.000.000, -. Hij is door de notaris aansprakelijk gesteld wegens niet nakoming van de verplichting om 10 % van de koopsom aan te betalen. Verdachte is hierna failliet verklaard. Hij heeft bijna 100 BV’s op zijn naam staan, bijna 300 bankrekeningen geopend, dit alles is een indicatie dat verdachte hulp nodig heeft.
Wat de officier van justitie zorgen baart is het feit dat volgens de reclasseringsrapportage verdachte zich verzet tegen de voorwaarde “verbod op bepaalde werkzaamheden”. Hij wil de mogelijkheid houden om nieuwe bedrijven te starten. Dat hij niet voornemens is te stoppen met zijn activiteiten, blijkt ook uit zijn verhoren. En dat verdachte bedrijven blijft oprichten, lijkt de officier van justitie een heel slecht idee. Verdachte fraudeert met zijn vennootschappen, de vennootschappen verrichten geen werkzaamheden. De maatschappij dient te worden beschermd tegen het gevaar van dit misbruik van vennootschappen en herhaling daarvan dient te worden voorkomen, aldus de officier van justitie.
8.2
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, heeft de raadsman opgemerkt dat een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn.
Hij heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de volgens hem verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Voor wat betreft de omvang van de belastingfraude, zoals onder feit 1 tenlastegelegd, meent de raadsman dat slechts de schade die in directe relatie staat tot de aldaar genoemde kwartaalcijfers en rechtspersonen in aanmerking dient te worden genomen bij het bepalen van het schadebedrag.
Verder heeft de raadsman gesteld dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Als begin van de termijn heeft daarbij te gelden de doorzoeking van de woning van verdachte op 29 november 2018. Dat betekent dat er sprake is van een termijnoverschrijding van 5 maanden, hetgeen een compensatie van 5% op de in beginsel passend geachte straf met zich brengt.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het meewerken aan middelencontrole niet als bijzondere voorwaarde op te leggen, omdat geen sprake zou zijn van verslavingsproblematiek bij verdachte.
Tot slot heeft hij de rechtbank verzocht geen beroepsverbod op te leggen aan verdachte. Daarbij heeft hij verwezen naar de verklaring van verdachte dat hij de mogelijkheid open wil houden opnieuw een bedrijf te beginnen en dat hij daarbij alle waarborgen zou inbouwen die nodig zijn om te voorkomen dat hij weer de fout in zou gaan.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt oplegging van na te noemen werkstraf, voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, beroepsverbod en openbaarmaking van het vonnis in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Wat betreft de ernst van de feiten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft de fraude gepleegd vanuit zijn kamer bij zijn moeder thuis. Dat klinkt engszins onschuldig en amateuristisch. Dat was het echter niet. Verdachte heeft extreem veel BV’s opgericht. Als bestuurder van meerdere BV’s heeft hij vervolgens fraudehandelingen gepleegd. De tenlastelegging is toegespitst op een selectie van de BV’s, maar dan nog betreft het een veelheid aan BV’s. Voor het goed functioneren van het belastingsysteem en handelsverkeer is het van essentieel belang dat men erop kan vertrouwen dat juiste informatie wordt verstrekt. Verdachte heeft dat vertrouwen ernstig geschaad. Uiteindelijk heeft de BD € 194.590, – aan verdachte uitgekeerd, terwijl hij daar geen recht op had. Dat bedrag is opgemaakt door verdachte, die er onder andere vakanties van heeft betaald.
De rechtbank tast enigszins in het duister over wat verdachte ertoe heeft gebracht de fraude te plegen. Hij heeft verklaard dat hij de realiteitszin kwijt was en dat hij door een ander onder druk werd gezet. Daarop doorgevraagd, geeft hij – zowel aan de reclassering als aan de rechtbank – echter geen concrete antwoorden. Dat maakt dat verdachte laconiek overkomt. Hij heeft op de zitting zelfs verklaard dat hij de mogelijkheid wil behouden in de (nabije) toekomst weer een bedrijf op te starten als hij een goed idee krijgt. Hoewel hij daarbij opmerkt de nodige waarborgen in te zullen bouwen om te voorkomen dat hij niet opnieuw in de fout gaat, baart dit de rechtbank ernstig zorgen. Verdachte lijkt nog steeds geen reële blik te hebben op zijn (on)mogelijkheden een succesvol zelfstandig ondernemer te zijn. De rechtbank is (ook) op dit punt met verdachte het gesprek aangegaan en hij verklaart dan dat hij in de entertainment branche wil opereren. Uit de visie op zijn eigen toekomst blijkt volgens de rechtbank onvoldoende dat verdachte ook de eisen die in Nederland aan het ondernemerschap worden gesteld, onder de knie heeft.
Ter bescherming van het handelsverkeer, waarbij vertrouwen in rechtspersonen van groot belang is, én om nakoming van verplichtingen uit de belastingwet te bevorderen, wil de rechtbank herhaling van het oprichten van vennootschappen dan wel ondernemingen door verdachte voorkomen. Daarom zal de rechtbank het door de officier van justitie gevorderde beroepsverbod en de openbaarmaking van het vonnis opleggen.
Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte stelt de rechtbank, mede op grond van de reclasseringsrapportage en hetgeen reclasseringswerker Kieft op de zitting heeft opgemerkt, vast dat verdachte problemen heeft op meerdere leefgebieden. Er is weinig stabiliteit op het gebied van dagbesteding en inkomen. Hij is persoonlijk en zakelijk failliet verklaard en heeft flinke schulden. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden dan ook bijna allemaal opleggen. Dat op dit moment nog sprake is van verslavingsproblematiek bij verdachte vindt de rechtbank onvoldoende gebleken. De voorwaarde die daarop was toegespitst, zal de rechtbank dan ook niet opleggen.
In deze zaak is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. De aanvang van die termijn stelt de rechtbank vast op 29 november 2018, de datum waarop de woning van verdachte is doorzocht. Dit vonnis volgt bijna twee jaar en zes maanden na die doorzoeking. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar is dus sprake van een overschrijding van die termijn met bijna zes maanden.
De rechtbank vermeldt ook nog de oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor fraude zijn de straffen in die oriëntatiepunten bepaald aan de hand van het benadelingsbedrag. De rechtbank gaat in deze zaak uit van een benadelingsbedrag van € 194.590, -, het daadwerkelijk door de BD aan verdachte uitgekeerde bedrag. De oriëntatiepunten vermelden bij dit bedrag een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden.
De rechtbank heeft in rubriek 7 van dit vonnis al toegelicht dat verdachte niet als verminderd toerekeningsvatbaar zal worden aangemerkt. Bij de strafoplegging is de rechtbank dan ook uitgegaan van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank komt – alles afwegende – tot de volgende slotsom. Oplegging van een gevangenisstraf, zoals de oriëntatiepunten voorschrijven, is niet passend en opportuun. De ernst van de feiten afgezet tegen de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn maken oplegging van een taakstraf van 200 uren/100 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar en na te noemen bijzondere voorwaarden passend en geboden. In het geval de redelijke termijn niet was geschonden, had de rechtbank een taakstraf opgelegd van 240 uur.
Hieronder zal de rechtbank de oplegging van de bijkomende straffen van het beroepsverbod en openbaarmaking van het vonnis nog nader toelichten.
Ontzetting uit het beroep van statutair bestuurder van rechtspersonen en het hebben van een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid voor de periode van vijf jaar
De officier van justitie heeft gevorderd dat het verdachte voor een periode van vijf jaar wordt verboden om op te treden als bestuurder of aandeelhouder van rechtspersonen, althans dat hem een verbod wordt opgelegd om een bedrijf op zijn naam te zetten. Verdachte heeft de bewezen verklaarde misdrijven begaan in de uitoefening van het beroep van statutair directeur. Gelet op de aard en de ernst van de bewezen strafbare feiten en de omstandigheid dat verdachte nu nog steeds niet volledig over realiteitszin lijkt te beschikken wat betreft zijn (on)mogelijkheden voor (succesvol) zelfstandig ondernemerschap, zoals in de strafmotivering weergegeven, vindt de rechtbank het nodig de door de officier van justitie gevorderde straf op te leggen om de maatschappij te beschermen tegen het opnieuw door verdachte oprichten van vennootschappen of andere ondernemingen.
Openbaarmaking vonnis
De rechtbank zal tevens als bijkomende straf de openbaarmaking van dit vonnis gelasten om datzelfde gevaar op herhaling door verdachte te voorkomen en (handels)relaties te waarschuwen.. Hierbij verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen. De openbaarmaking zal dienen te geschieden door middel van publicatie van dit ongeanonimiseerde vonnis in de registers van de Kamer van Koophandel. Aangezien hiermee geen of verwaarloosbare kosten gemoeid zijn, zal de rechtbank de kosten van openbaarmaking op nihil schatten en kan dientengevolge artikel 36 lid 3 juncto artikel 24c Sr buiten beschouwing blijven.
9Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 32, 36, 57 en 336 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
10Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 (primair):
het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2:
het door de bestuurder van een vennootschap een onware staat of een onware balans, winst- en verliesrekening, staat van baten en lasten of toelichting op een van die stukken opzettelijk openbaar maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Verdachte meldt zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis bij Reclassering Nederland (Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
Verdachte werkt mee aan behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener om de onderliggende persoonlijkheidsproblematiek te onderzoeken en zich eventueel daarvoor te laten behandelen. De behandeling start zodra deze beschikbaar is en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
– Verdachte geeft openheid en inzage in zijn financiële administratie. Hieronder valt bijvoorbeeld het tonen van belastingaangiftes en bankrekeningoverzichten, zowel zakelijk als privé.
– Verdachte geeft openheid en inzage in zijn werk en dagbesteding. Hieronder valt bijvoorbeeld het geven van inzage in contracten, loonstroken en contact met de werkgever.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
–
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
–
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzet verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder of feitelijk bestuurder van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en het hebben van een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid voor de duur van 5 (vijf) jaren.
De rechtbank geeft reclassering Nederland opdracht gedurende de proeftijd ook toezicht te houden op de naleving door verdachte van de ontzetting van het recht om het beroep van statutair bestuurder of feitelijk bestuurder van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen. Verdachte is ook verplicht medewerking te verlenen aan dit reclasseringstoezicht. Hij moet daarbij ook meewerken aan huisbezoeken in dit kader. Indien de veroordeelde de ontzetting niet naleeft, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.
Gelast de openbaarmaking van dit vonnis na het onherroepelijk worden daarvan door publicatie ervan (met vermelding van de personalia van verdachte) in de registers van de Kamer van Koophandel, waartoe het Openbaar Ministerie dit vonnis dient aan te bieden aan de redactie/beheerder van die registers.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2021.
1 Met ‘de verdediging’ duidt de rechtbank verdachte en zijn raadsman aan.