Terbeschikkingstelling sportparken door gemeente aan voetbalverenigingen is verhuur
Gemeente Barendrecht is eigenaar van sportparken A en B. Op Sportpark A is voetbalvereniging C economisch eigenaar van twee wedstrijd- en trainingsvelden, een kunstgrasveld en een boardingveld. C verhuurt deze velden aan de gemeente. De gemeente heeft op haar beurt C tegen vergoeding het exclusieve recht verleend om deze velden, alsmede twee traditionele voetbalvelden en het hoofdveld op sportpark A alle dagen van de week, 24 uur per dag, te gebruiken.
Sportpark B beschikt over onder meer een voetbalaccommodatie. De gemeente stelt deze voetbalaccommodatie tegen vergoeding ter beschikking aan voetbalvereniging D om exclusief te gebruiken tijdens afzonderlijk af te spreken uren. De gemeente en D hebben in dat verband een gebruikersovereenkomst en een overeenkomst tot beheer en onderhoud gesloten.
De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente de voetbalaccommodaties aan de voetbalverenigingen heeft verhuurd in de zin van art 11 lid 1 letter b aanhef Wet OB. Omdat die prestatie is vrijgesteld van btw en dus geen recht geeft op aftrek van btw, heeft de Belastingdienst btw die de gemeente in aftrek heeft gebracht nageheven.
Hof Den Haag
Volgens Gerechtshof Den Haag kon niet worden gezegd dat de gemeente enkel een passief te achten prestatie verricht die moet worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak voor de btw, hoezeer ook duidelijk is en vaststaat dat de afnemers van de prestatie tegen betaling voor (een of meer) overeengekomen periode(n) een bepaalde zaak (mogen) gebruiken met uitsluiting van anderen.
Hoge Raad
Volgens de HR is het niet uitgesloten dat de terbeschikkingstelling van accommodaties waar sport wordt beoefend, plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat die terbeschikkingstelling moet worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak. Het passieve karakter van de verhuur van onroerende zaken wordt immers bepaald door de aard van de handeling zelf en niet door de wijze waarop de huurder de betrokken zaak gebruikt.
De Belastingdienst heeft voor het Hof gemotiveerd gesteld dat uit de onderlinge samenhang van de door de gemeente met de voetbalverenigingen gesloten overeenkomsten volgt dat de gemeente jegens die verenigingen in wezen tot niet meer verplicht is dan het passief ter beschikking stellen van (een deel van) de sportparken omdat de voetbalverenigingen degenen zijn die het dienstbetoon moeten verrichten dat voor het (doen) beoefenen van de voetbalsport nodig is. Het Hof heeft echter nagelaten inzichtelijk te maken op welke gronden het deze onderbouwing van de Belastingdienst heeft verworpen. Het oordeel van het Hof dat de prestatie van de gemeente niet kan worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak is daarom ontoereikend gemotiveerd. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De HR heeft de zaak verwezen naar Gerechtshof Amsterdam.
Hof Amsterdam
Gerechtshof Amsterdam was van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de sportvelden door Gemeente Barendrecht niet, zoals zij stelt, kunnen worden gekarakteriseerd als het geven van het recht gebruik te maken van accommodaties die voor de (voetbal)sport zijn bestemd. De rol van de gemeente beperkt zich tot het passief ter beschikking stellen van onroerende zaken. Zo zij dat tegen vergoeding doet, is die terbeschikkingstelling verhuur in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, aanhef, van de Wet OB. Hoe dan ook heeft zij op grond van het bepaalde in art. 15, lid 1, Wet OB, in zoverre geen recht op aftrek, omdat gebruik voor belaste handelingen niet aannemelijk is geworden. Het gelijk is aan de Belastingdienst.
Hoge Raad
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond (art 81 RO).
Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28-10-2022
Datum publicatie
28-10-2022
Zaaknummer
21/03524
Formele relaties
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2021:2262
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 28-10-2022
FutD 2022-2917
V-N Vandaag 2022/2636
NTFR 2022/3591
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/03524
Datum 28 oktober 2022
ARREST
in de zaak van
GEMEENTE [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 juli 2021, nrs. 20/00562 tot en met 20/005651, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 16/10292 en SGR 16/10293) betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1Het eerste geding in cassatie
Bij arrest van de Hoge Raad van 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1407, is vernietigd de uitspraak van Gerechtshof Den Haag, nrs. BK-17/00961, BK-17/00962, BK-18/00002 en BK-18/000032, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door [P1], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P2], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2022.
1 ECLI:NL:GHAMS:2021:2262.
2 ECLI:NL:GHDHA:2018:1478.
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
06-07-2021
Datum publicatie
12-08-2021
Zaaknummer
20/00562, 20/00563 en 20/00565
Formele relaties
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1544
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 11, lid 1, letter b, en post b.3 van Tabel I bij Wet OB 1968; terbeschikkingstelling van een sportpark door een gemeente aan een voetbalvereniging; aftrek van voorbelasting.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 12-8-2021
V-N Vandaag 2021/1937
FutD 2021-2590
NLF 2021/1626
NTFR 2021/3071 met annotatie van Drs. C. Verweij
V-N 2021/40.1.1
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 20/00562 tot en met 20/00565
6 juli 2021
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
Gemeente [X], te [X] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. R. Brouwer (Caraad belastingadviseurs)
alsmede op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 24 november 2017 in de zaak met nummers SGR 16/10292 en SGR 16/10293 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 166.680 en bij beschikking een boete van € 4.920. Voorts is € 18.121 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 183.221 en bij beschikking een boete van € 4.920. Voorts is € 14.423 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen en boetes bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 november 2016 heeft de inspecteur de
naheffingsaanslagen en de boete- en rentebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 november 2017 als volgt op het beroep beslist:
“De rechtbank:
– verklaart het beroep betrekking hebbend op de naheffingsaanslag voor het jaar 2013 ongegrond;
– verklaart het beroep betrekking hebbend op de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 gegrond;
– vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarmee samenhangende beschikkingen;
– vernietigt de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarmee samenhangende beschikkingen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
– veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.236;
– draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.
1.4.
Op de daartegen door belanghebbende en de inspecteur ingestelde hoger beroepen heeft het Gerechtshof Den Haag bij uitspraak van 15 juni 2018, nummers BK-17/00961, BK-17/00962, BK-18/00002 en BK-18/00003, ECLI:NL:GHDHA:2018:1478, als volgt beslist:
“Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover die ziet op de naheffingsaanslag 2013 en de bijhorende beschikking belastingrente en boetebeschikking;
– vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op de naheffingsaanslag 2013 en de bijhorende beschikking belastingrente en boetebeschikking;
– vermindert de naheffingsaanslag 2013 tot € 34.865, met dienovereenkomstige aanpassing van de bijhorende beschikking belastingrente, en wijzigt de bijhorende boetebeschikking aldus dat de boete wordt verminderd tot € 3.486;
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.006;
– gelast de Inspecteur belanghebbende het griffierecht in hoger beroep van € 501 te vergoeden; en
– verstaat dat de griffier van de Inspecteur € 501 aan griffierecht heft.”
1.5.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 11 september 2020 (nr. 18/03224, ECLI:NL:HR:2020:1407, hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
1.6.
Partijen zijn door het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het
verwijzingsarrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 5 november 2020 en de inspecteur bij brief van 30 oktober 2020. Op 3 juni 2021 is een nader stuk met bijlagen ontvangen van belanghebbende. De inspecteur heeft op 14 juni 2021 een pleitnota aan het Hof toegezonden.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2Feiten
2.1.
Het Hof gaat uit van de volgende door het Gerechtshof Den Haag vastgestelde feiten:
“2.1. Belanghebbende is eigenaar van een groot aantal sportaccommodaties, waaronder sportparken [sportpark 1] en [sportpark 2] , die zij tegen vergoeding aan diverse sportverenigingen ter beschikking stelt.
2.2.
Aan Voelbalvereniging [sportpark 1] ( [voetbalvereniging 1] ) heeft belanghebbende tegen vergoeding [sportpark 1] , dat bestaat uit twee wedstijd- en trainingsvelden (wetravelden), een kunstgrasveld, een boardingveld, twee traditionele voetbalvelden en het hoofdveld voor sportbeoefening, in gebruik gegeven. Tussen [voetbalvereniging 1] en belanghebbende zijn in dat verband op 31 december 2005 verschillende overeenkomsten gesloten, waaronder een gebruikersovereenkomst, een detacheringsovereenkomst, een opdrachtovereenkomst tot beheer en onderhoud en een aanvullende opdrachtovereenkomst voor sportmaterialen. Bij de gebruikersovereenkomst is bepaald dat een beheerder wordt aangesteld. De beheerder is door [voetbalvereniging 1] gedetacheerd bij belanghebbende. De naheffingsaanslagen betreffen in aftrek gebrachte omzetbelasting die aan belanghebbende in rekening is gebracht op facturen die betrekking hebben op de beheer- en onderhoudswerkzaamheden die worden uitgevoerd door de beheerder.
2.3.
Aan Voetbalvereniging [voetbalvereniging 2] ( [voetbalvereniging 2] ) heeft belanghebbende tegen vergoeding [sportpark 2] , dat onder meer bestaat uit een voetbalaccommodatie, in gebruik gegeven. Tussen [voetbalvereniging 2] en belanghebbende zijn in dat verband op 15 juni 2012 een gebruiksovereenkomst en een overeenkomst tot beheer en onderhoud gesloten. De naheffingsaanslagen betreffen de in aftrek gebrachte ter zake van de beheer- en onderhoudswerkzaamheden aan belanghebbende op facturen in rekening gebrachte omzetbelasting.
2.4.
Op 14 augustus 2014 is de Inspecteur begonnen aan een boekenonderzoek bij belanghebbende. Bij het onderzoek heeft de Inspecteur bij wijze van steekproef de aangiften voor de omzetbelasting voor 2013 beoordeeld. De resultaten van de steekproef heeft de Inspecteur geëxtrapoleerd naar 2012. Het controlerapport van 26 november 2015 vermeldt:
“(…)
4.3.4
Sportaccommodaties
De gemeente heeft een groot aantal sportaccommodaties in eigendom die tegen vergoeding ter beschikking worden gesteld aan diverse sportverenigingen. De gemeente stelt dat het sportbesluit van toepassing is op de sportparken [sportpark 1] en [sportpark 2] en heeft de BTW op de facturen afgetrokken. Uit de door de gemeente overgelegde documentatie en de verstrekte informatie is niet voldoende aannemelijk dat sprake is van gelegenheid geven tot sportbeoefening omdat het aanvullend dienstbetoon door de gebruikers zelf wordt verricht en de gemeente niet de voor sportbeoefening benodigde sportattributen ter beschikking stelt. De geldeenheden die betrekking hebben op de sportparken [sportpark 1] en [sportpark 2] kunnen derhalve (nog) niet worden goedgekeurd.
(…)”
2.5.
De resultaten van het onderzoek liggen ten grondslag aan de naheffingsaanslagen en de boeten.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten:
5. Op 9 maart 2017 heeft bij [voetbalvereniging 1] een derdenonderzoek plaatsgevonden. Van dit onderzoek is een verslag opgemaakt dat voor commentaar aan [voetbalvereniging 1] is overgelegd. In het verslag, waarin het aanvullende commentaar van [voetbalvereniging 1] onderstreept is aangegeven, is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Vraag: op basis van welke overeenkomsten gebruikt [sportpark 1] de sportvelden?
Antwoord: [sportpark 1] gebruikt de sportvelden op basis van een ter beschikkingsstellingsovereenkomst. Deze is gesloten met de gemeente [X] in 2005 en is vernieuwd in 2014. Daarnaast is sprake van een onderhoudsovereenkomst. [sportpark 1] is zelfvoorzienend en doet het onderhoud in eigen beheer. Dit wordt geregeld door de heer [A] .
In 2005 zijn gesloten een onderhoudsovereenkomst, een detacheringsovereenkomst en een ter beschikkingsstellingsovereenkomst. De detacheringsovereenkomst vloeit voort uit het verzoek van de gemeente [X] om een beheerder op de sportaccommodatie.
In 2005 is [sportpark 1] gevraagd om mee te werken aan toepassing van het sportbesluit. Sinds 2005 is er praktisch niets gewijzigd. De meerwaarde van de btw-structuur is voor [sportpark 1] nihil. Vóór 2005 werd het onderhoud van de sportvelden uitgevoerd door [sportpark 1] waarvoor een subsidie werd verkregen van de gemeente [X] . Na 2005 stuurt [sportpark 1] een factuur om deze subsidie te verkrijgen. Deloitte heeft deze structuur op poten gezet; [sportpark 1] heeft medewerking verleend mits zij geen nadeel heeft. Op basis van een in 2005 opgesteld bestek is een berekening gemaakt van de situatie voor en na de overgang naar toepassing van de btw-structuur (deze berekening overlegt de [sportpark 1] ). In dit opzicht vormen de vergoedingen voor detacheren en voor sportmaterialen voordelen op die [sportpark 1] verkrijgt als gevolg van de btw structuur.
Deloitte heeft aangegeven dat er ter zake van de onderhoudssubsidie btw in rekening gebracht moet worden en op aangifte voldaan.
[sportpark 1] verhuurt als economisch eigenaar sportvelden aan de gemeente [X] .Vraag: wat maakt dat [sportpark 1] economisch eigenaar is van sportvelden?
Antwoord: dit is bepaald door Deloitte . In 2005 is door Deloitte aangegeven dat [sportpark 1] sportvelden kan verhuren aan de gemeente [X] omdat [sportpark 1] economisch eigenaar is van de sportvelden. Deloitte heeft ook de huurvergoedingen bepaald. De economische eigendom ziet alleen op de toplaag van het sportveld. Het verkrijgen van het economisch eigendom heeft plaatsgevonden door middel van het tekenen van een akte, deze zal
naar de Belastingdienst worden opgestuurd.
Vraag: wat hield de detacheringsovereenkomst in? Werd er in 2012 en 2013 een beheerder gedetacheerd door [sportpark 1] aan de gemeente [X] ?
Antwoord: vóór 2005 had [sportpark 1] een onderhoudscommissie; na 2005 wilde de gemeente [X] dat er een beheerder werd aangesteld. De gemeente [X] wilde in 2005 een gemeentelijk beheerder aanstellen maar [sportpark 1] wilde zelf de beheerder bij [sportpark 1] aanwijzen. Hiervoor heeft [sportpark 1] een beheerder van [sportpark 1] in dienst genomen; de vergoeding die [sportpark 1] aan de gemeente in rekening brengt, is gebaseerd op een deel van de kosten van deze werknemer.
Sinds 2010 heeft [sportpark 1] een verenigingsmanager aangesteld.
Vraag: wie verricht het onderhoud van de sportvelden?
Antwoord: [sportpark 1] doet het klein en groot onderhoud van het gehele terrein inclusief de groenstroken binnen de omheining, uitgezonderd de verlichting en het omliggend hekwerk. [sportpark 1] geeft aan dat zij dit onderhoud wil doen. De gemeente [X] verricht eens per 10 a 15 jaar renovatiewerk. Reguliere vervanging is voor rekening van [sportpark 1] uitgezonderd licht en buitenhekwerk.
[sportpark 1] schakelt voor eigen rekening en risico deels derden in voor de onderhoudswerkzaamheden. Zij sluit hiervoor contracten af met aannemers. [sportpark 1] is dan opdrachtgever. Het onderhoud dat [sportpark 1] verricht omvat ook het maaien van de natuurgrasvelden dat overigens door [sportpark 1] is uitbesteed. [sportpark 1] heeft zelf de vrijheid om onderhoudswerk uit te besteden en aan wie zij dit doet. Zij selecteert zelf de opdrachtnemers en onderhandelt een prijs. [sportpark 1] brengt de door deze opdrachtnemers in rekening gebrachte btw niet in aftrek. De reden is dat Deloitte in 2005 heeft aangegeven dat [sportpark 1] geen recht op aftrek van btw heeft.Eens per 2 jaar schakelt [sportpark 1] [B] in voor het rapporteren van de staat van onderhoud van de sportvelden. De gemeente [X] ontvangt een rapport hiervan.
JvN: voorts willen wij opmerken dat het sportpark veelvuldig door Gemeente-ambtenaren bezocht wordt en er weinig klachten over de velden c.q. afgelastingen zijn.
Voor het te verrichten onderhoud is in 2005 door [sportpark 1] een bestek opgesteld en dit overlegd met de gemeente [X] .
De gemeente [X] heeft recht om te komen kijken op het sportpark en de beheerder te controleren. De verenigingsmanager dhr [A] heeft in de afgelopen jaren geen contact met de gemeente [X] gehad over het onderhoud van de sportvelden; wel heeft overleg plaatsgevonden over de sportaccommodatie in het algemeen. De gemeente heeft ook het recht om een controle in de financiële administratie in te stellen.
Vraag: worden de sportvelden ook gebruikt door scholen?
Antwoord: ja, enkele malen per jaar voor sportdagen JvN: dit is beperkt tot m.n 2 scholen voor de jaarlijkse (nu) konings- en sportdag . De scholen nemen hiervoor contact op met de verenigingsmanager van [sportpark 1] . [sportpark 1] vraagt hiervoor een vergoeding aan de scholen en stuurt hiervoor een rekening naar de school. Deze vergoeding ziet eigenlijk op het gebruik van de kleedkamers en de kantine en niet op het gebruik van de sportvelden. Er is geen sprake van gebruik voor schoolgymnastiek.
Vraag: wie verricht beheer, bewaking, toezicht op sportvelden en schoonmaak van de sportvelden?
Antwoord: [sportpark 1] verzorgt deze werkzaamheden. [sportpark 1] bepaalt wie er op de velden speelt en wanneer er op de velden wordt gespeeld, de gemeente [X] heeft hiermee geen bemoeienis. JvN: wij wijzen er op dat het zgn kunstgrasveld nr 7 alsmede het boardingveld (ook kunstgras) openbaar zijn (buiten omheining) en dus feitelijk voor rekening van de Gemeente zijn, waarbij de vereniging dus bepaalde werkzaamheden verzorgt welke dienstbaar zijn aan het voetbalspel, i.c. opruimen rommel etc. [sportpark 1] heeft voor eigen rekening bewakingscamera’s geïnstalleerd in de kleedkamers en het clubgebouw. JvN: dit betreft alleen de gangen naar de kleedkamers. Verder is [sportpark 1] verantwoordelijk voor openen en sluiten van de sportvelden en van haar sportaccommodatie. Ook verricht [sportpark 1] de schoonmaak op de gehele sportaccommodatie inclusief de sportvelden. Een uitzondering is de parkeerplaats, omdat dit openbare ruimte is wordt de parkeerplaats ook soms door de gemeente schoon gemaakt.
Het is niet denkbaar dat de gemeente [X] de sportvelden aan anderen dan [sportpark 1] ter beschikking stelt. De sportvelden maken deel uit van de accommodatie van [sportpark 1] . De sportvelden zijn in principe alle dagen van de week volledig en exclusief beschikbaar voor [sportpark 1] .
Vraag: stelt de gemeente [X] sportmaterialen ter beschikking?
Antwoord: de gemeente stelt een budget ter beschikking waarmee [sportpark 1] sportmaterialen kan aanschaffen. Dit budget is niet voldoende. Hetgeen wordt aangeschaft buiten dit budget is voor rekening van [sportpark 1] .
Dhr [A] inventariseert welke sportmaterialen nodig zijn en bestelt deze. Voor bestellingen die via het budget van de gemeente gaan wordt de rekening naar de gemeente [X] gestuurd die deze betaalt .De sportmaterialen worden afgeleverd bij [sportpark 1] . De bestellingen die via het budget van de gemeente gaan geeft dhr. [A] door aan de gemeente; dan weet deze dat de rekeningen betaald kunnen worden.
Bestellingen van sportmaterialen buiten het budget van de gemeente gaan geheel buiten de gemeente om.
Vraag: hoe is de omvang van de onderhoudsvergoeding bepaald?
Antwoord: de vergoeding is gebaseerd op het bestek. De vergoeding is gebaseerd op kosten van het volledig onderhoud van de sportvelden en het overig terrein binnen het buitenhekwerk. Renovatie en vandalisme zijn voor rekening van de gemeente [X] . JvN: voor zover het de openbare velden betreft. Voor vandalisme moet hiervan aantoonbaar sprake zijn en moet aangifte gedaan zijn bij de politie. De werkelijke onderhoudskosten zijn overigens altijd hoger van de vergoeding van de gemeente. Indien sprake is van hogere onderhoudskosten dan voorzien dan is dit voor rekening van [sportpark 1] . Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij het doorknippen van doelnetten.”
2.3.
Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe:
Artikel 2 van de OPDRACHTOVEREENKOMST TOT BEHEER EN ONDERHOUD VAN [sportpark 1] luidt als volgt:
“artikel 2 beheer en onderhoud
2.1
Opdrachtnemer zal met ingang van de ondertekening van deze overeenkomst het beheer en onderhoud van het [sportpark 1] verrichten zover het de velden overhoeken en grondtribune betreft. Opdrachtgever zal zelf zorgdragen voor het beheer en onderhoud van de parkeerplaats en het fietspad incl. beplanting, speelplaats, verlichting en afrastering.
2.2
De onderhoudswerkzaamheden van opdrachtnemer omvatten onder meer, maar niet
uitsluitend:
• Een goede staat van onderhoud van de sportvelden en de zich daarop bevindende
voorzieningen;
• Het onderhoud van de groenstroken, uitgezonderd groenvoorzieningen langs het fietspad
en op de parkeerplaats;
• Het onderhoud van de drainage.
2.3
Alle werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd conform de eisen aanbevelingen/adviezen van NOC NCF, de KNVB en de KNLTB.
2.4
De kosten van de keuring van de velden die eenmaal per twee jaar door de NSF wordt
uitgevoerd, komen voor rekening van opdrachtgever.
2.5
De beheerswerkzaamheden van opdrachtnemer omvatten onder meer, maar niet uitsluitend:
• Een adequate bewaking en het houden van toezicht van de velden;
• De ter beschikkingstelling van eventueel benodigd materiaal voor de sportbeoefening tenminste bestaande uit: palen, doelen, netten, etc.;
• Het geven van aanwijzingen welke sportvelden door de gebruiknemer kunnen worden
gebruikt.
•Het houden van toezicht op de aard en de uitvoering van de activiteiten en is gerechtigd de
activiteit te verbieden respectievelijk te doen staken als deze gevaar inhoudt voor dc
veiligheid van de bezoekers;
• Het verzorgen voor de belijning van de sportvelden;
• De bepaling van het wedstrijdschema;
• De beslissing op welke velden trainingen kunnen worden gehouden;
• Het open/afsluiten van de sportvelden.
2.6.
Opdrachtgever betaalt een vergoeding aan opdrachtnemer voor de door haar verrichte beheer- en onderhoudswerkzaamheden. (…) De hoogte van de vergoeding bedraagt op jaarbasis € 70.700 exclusief 19% BTW. (…).”
3Het verwijzingsarrest
3.1.
In zijn verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“3.1 Het middel richt zich tegen de hiervoor in 2.2.2 en 2.2.3 weergegeven oordelen van het Hof.
3.2
De ondernemer heeft volgens artikel 15, lid 1, van de Wet recht op aftrek van de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting voor zover hij de betrokken goederen en diensten gebruikt voor belaste handelingen. Daarbij is niet van belang naar welk omzetbelastingtarief (algemeen of verlaagd) die handelingen zijn belast. Recht op aftrek van omzetbelasting bestaat niet voor zover de ondernemer de goederen en diensten ter zake waarvan hem omzetbelasting in rekening is gebracht, gebruikt voor prestaties die op grond van artikel 11, lid 1, van de Wet zijn vrijgesteld. Bij de beoordeling of de Inspecteur terecht omzetbelasting heeft nageheven die belanghebbende in aftrek heeft gebracht en die moet worden toegerekend aan de terbeschikkingstelling van elk van de beide sportaccommodaties, dient dan ook te worden beoordeeld of deze terbeschikkingstelling een vrijgestelde (verhuur)prestatie is.
3.3.1
Artikel 11, lid 1, letter b, aanhef, van de Wet stelt – in overeenstemming met artikel 135, lid 1, letter l, van BTW-richtlijn 2006 – de verhuur van onroerende zaken vrij van omzetbelasting. Verhuur van een onroerende zaak in de zin van deze bepaling is het recht dat de verhuurder aan de huurder verleent om de onroerende zaak tegen vergoeding en voor een overeengekomen tijdsduur te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van dat genot uit te sluiten. Het gaat daarbij om een in de regel betrekkelijk passieve activiteit, die geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert. Het toepassingsbereik van de vrijstelling voor de verhuur van onroerende zaken is dan ook beperkt tot de passieve terbeschikkingstelling van onroerende zaken.
3.3.2
Het hiervoor bedoelde passieve karakter van een prestatie wordt bepaald door de aard van de handeling zelf en kan in het bijzonder worden afgeleid uit de omstandigheid dat de vergoeding enkel verband houdt met de duur van het gebruik van het goed door de huurder. Het passieve karakter van een prestatie gaat met name verloren wanneer die prestatie andere elementen omvat dan het enkele ter beschikking stellen van een onroerende zaak en die andere elementen een meer dan kennelijk bijkomstig karakter hebben. Indien een prestatie niet alleen het passief ter beschikking stellen van een onroerende zaak behelst, maar een meer complexe dienst vormt en ook activiteiten omvat zoals een portiersdienst, toezicht, beheer en voortdurend onderhoud door de dienstverrichter en/of de terbeschikkingstelling van andere installaties, zal in de regel niet de verhuur van de onroerende zaak in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, aanhef, van de Wet de overwegende prestatie zijn.
3.3.3
Het is niet uitgesloten dat de terbeschikkingstelling van accommodaties waar sport wordt beoefend, plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat die terbeschikkingstelling moet worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak. Zoals hiervoor in 3.3.2 is overwogen, wordt het passieve karakter van de verhuur van onroerende zaken immers bepaald door de aard van de handeling zelf en niet door de wijze waarop de huurder de betrokken zaak gebruikt. Anders dan waarvan het Hof kennelijk bij zijn hiervoor in 2.2.2 weergegeven vooropstelling is uitgegaan, sluit de enkele omstandigheid dat de (rechts)persoon gerechtigd is tot het gebruik van een sportaccommodatie voor de beoefening van sport niet uit dat die (rechts)persoon een dienst in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, aanhef, van de Wet afneemt. Ook in een dergelijk geval blijft van belang wat de aard van de handeling(en) is van degene die de onroerende zaak ter beschikking stelt. De omstandigheid dat aan een sportvereniging een sportaccommodatie ter beschikking wordt gesteld, gepaard gaande met een geheel aan samenhangende diensten bestaande uit het toezicht, het beheer, het onderhoud en de schoonmaak daarvan, is een aanwijzing dat de rol van degene die de onroerende zaak ter beschikking stelt, actiever is dan het geval is bij verhuur van onroerende zaken in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, aanhef, van de Wet. Uit dit een en ander volgt dat het hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof berust op een onjuiste rechtsopvatting.
3.3.4
Indien, zoals in dit geval, niet alleen een overeenkomst is gesloten over het voor een bepaalde duur tegen vergoeding ter beschikking stellen van een onroerende zaak maar ook andere daarmee verband houdende overeenkomsten, moet worden beoordeeld of het samenstel van onderling afgesproken prestaties moet worden gekarakteriseerd als de verhuur van een onroerende zaak in vorenbedoelde zin, dan wel als een prestatie met een voorwerp dat niet als zodanig kan worden gekarakteriseerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. Beslissend is de objectieve aard van de betrokken handelingen, ongeacht hoe deze door de partijen wordt voorgesteld.
3.4
De Inspecteur heeft voor het Hof gemotiveerd gesteld dat uit de onderlinge samenhang van de door belanghebbende met de voetbalverenigingen gesloten overeenkomsten volgt dat belanghebbende jegens die verenigingen in wezen tot niet meer verplicht is dan het passief ter beschikking stellen van (een deel van) de sportparken omdat de voetbalverenigingen degenen zijn die het dienstbetoon moeten verrichten dat voor het (doen) beoefenen van de voetbalsport nodig is. Hij heeft in dat verband onder meer aangevoerd dat de werkzaamheden waartoe belanghebbende zich blijkens een van de hiervoor in 2.1.2 en 2.1.3 vermelde overeenkomsten in eerste instantie heeft verplicht, volgens andere overeenkomsten door de voetbalverenigingen zelf moeten worden georganiseerd en verricht, zodat de werkzaamheden die belanghebbende wel verricht, niet (veel) meer omvatten dan de handelingen die een verhuurder van een onroerende zaak normaal gesproken verricht. Verder volgt volgens de Inspecteur uit diezelfde overeenkomsten dat onder meer de aanleg van de sportvelden (volledig) voor verantwoording en rekening van de voetbalverenigingen zelf komt. Deze stellingen zijn van essentieel belang voor het duiden van de door belanghebbende jegens de voetbalverenigingen verrichte dienstverlening. Het Hof heeft echter nagelaten inzichtelijk te maken op welke gronden het deze onderbouwing van de Inspecteur heeft verworpen. Het hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel van het Hof dat de prestatie van belanghebbende niet kan worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.3 en 3.4 is overwogen, slaagt het middel. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 26 juli 2018. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn. Indien na verwijzing de aan belanghebbende opgelegde boetes tot enig bedrag in stand blijven, is het aan het verwijzingshof om – met inachtneming van de totale duur van de berechting – te beoordelen of en, zo ja, in hoeverre de boetes verder dienen te worden verminderd in verband met de hiervoor bedoelde overschrijding.”
4Geschil in hoger beroep na verwijzing
4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag voor het jaar 2013 naar een juist bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij de terbeschikkingstelling van de sportvelden sprake is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening in de zin van tabel I, post b.3, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) dan wel dat sprake is van vrijgestelde verhuur als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet OB. Voorts is de met betrekking tot het jaar 2013 opgelegde boete in geschil.
Na verwijzing is niet langer in geschil dat de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarmee samenhangende beschikkingen vernietigd dienen te worden overeenkomstig het oordeel van de rechtbank.
4.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
5Beoordeling van het geschil
5.1.
Voor beide sportparken waarover deze zaak gaat, geldt dat voor de clubgebouwen en andere opstallen die zich daarop bevinden (waaronder begrepen de kleedruimtes en kantines) een zakelijk recht is gevestigd ten gunste van [voetbalvereniging 1] respectievelijk [voetbalvereniging 2] . De exploitatie alsmede het onderhoud en beheer van deze opstallen valt buiten de reikwijdte van het onderhavige geschil. Dit geldt ook voor het beheer en het onderhoud van de parkeerplaatsen bij de sportparken nu deze zijn gelegen in de openbare ruimte. Alleen de exploitatie van de sportvelden is in geschil.
5.2.
Belanghebbende is eigenaar van het [sportpark 1] . Het sportpark beschikt over acht sportvelden. Van vier velden is [voetbalvereniging 1] economisch eigenaar. Ten aanzien van deze vier velden is op 31 december 2015 door [voetbalvereniging 1] (als verhuurder) en belanghebbende (als huurder) een verhuurovereenkomst gesloten. Daarin is vastgelegd (art. 10) dat het “jaarlijks en periodieke (groot)onderhoud” door en voor rekening van belanghebbende komt. Partijen opteren daarbij voor belaste verhuur. De huur bedraagt € 5.000 exclusief omzetbelasting per jaar.
5.3.
Op 31 december 2005 zijn door [voetbalvereniging 1] en belanghebbende daarnaast voor alle acht velden de volgende vier overeenkomsten gesloten.
1. Een GEBRUIKERSOVEREENKOMST [sportpark 1] . Daarin wordt afgesproken dat belanghebbende de acht sportvelden in gebruik geeft aan [voetbalvereniging 1] en dat zij een beheerder aanstelt voor het onderhoud, beheer en het toezicht van c.q. op de velden.
[voetbalvereniging 1] is belanghebbende daarvoor een vergoeding verschuldigd [van € 25.181,85 per jaar inclusief omzetbelasting].2. Een OPDRACHTOVEREENKOMST TOT BEHEER EN ONDERHOUD VAN [sportpark 1] . Daarin komen belanghebbende en [voetbalvereniging 1] overeen dat [voetbalvereniging 1] het beheer en het onderhoud gaat verrichten van de velden. Belanghebbende betaalt daarvoor een vergoeding aan [voetbalvereniging 1] van € 70.700 exclusief omzetbelasting op jaarbasis.
3. Een ‘Detacheringsovereenkomst’. Daarin wordt vastgelegd dat [voetbalvereniging 1] haar werknemer, de heer [C] , aan belanghebbende detacheert. [C] wordt aangewezen als beheerder van het [sportpark 1] .
4. Een ‘AANVULLING OPDRACHTOVEREENKOMST [sportpark 1] -sportmaterialen’. Daarin wordt overeengekomen dat belanghebbende jaarlijks een bedrag voor sportmaterialen beschikbaar zal stellen aan [voetbalvereniging 1] van € 7.000 inclusief omzetbelasting. Eventuele overschrijding dan wel onderschrijding van dit bedrag wordt verrekend met de onderhoudsbijdrage (zie art. 2.6 van de OPDRACHTOVEREENKOMST TOT BEHEER EN ONDERHOUD VAN [sportpark 1] ).
5.4.
Zoals door de Hoge Raad geoordeeld dient, indien – zoals in het onderhavige geval – niet alleen een overeenkomst is gesloten over het voor een bepaalde duur tegen vergoeding ter beschikking stellen van een onroerende zaak maar ook andere daarmee verband houdende overeenkomsten, te worden beoordeeld of het samenstel van onderling afgesproken prestaties moet worden gekarakteriseerd als de verhuur van een onroerende zaak, dan wel als een prestatie met een voorwerp dat niet als zodanig kan worden gekarakteriseerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. Beslissend is de objectieve aard van de betrokken handelingen, ongeacht hoe deze door de partijen wordt voorgesteld. De rechtbank heeft dienaangaande in de punten 13 tot en met 15 van haar uitspraak overwogen en geoordeeld dat te dezen sprake is van verhuur van onroerende zaken. Het Hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de daartoe door haar gebezigde gronden. Naar aanleiding van hetgeen partijen na cassatie hebben aangevoerd, voegt het Hof daaraan het volgende toe.
5.5.
Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat aanvullend dienstbetoon bij het ter beschikking stellen van de sportvelden kan worden uitbesteed aan een derde zonder dat dit afbreuk doet aan het actieve karakter van de dienst. Belanghebbende doet in dat kader een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3037, waar in r.o. 2.4.5 wordt overwogen: “De omstandigheid dat een exploitant van een sportcomplex het voor zijn rekening komende klein onderhoud van het sportcomplex verricht met de inzet van vrijwilligers(…), of de omstandigheid dat de exploitant (klein) onderhoud tegen vergoeding uitbesteedt aan anderen, doet aan vorenstaande karakterisering van de dienstverrichting [Hof: als de ter beschikkingstelling van een sportaccommodatie] niet af.”
5.6.
Het Hof verwerpt het beroep van belanghebbende op dit arrest, omdat in de onderwerpelijke zaak sprake is van andere feiten en omstandigheden. Zo stond in de zaak die heeft geleid tot bedoeld arrest vast dat tevens kleedruimtes en een bar ter beschikking werden gesteld. Dat aanvullende dienstbetoon ontbreekt in deze zaak (zie 5.1). Voorts stond in de zaak die heeft geleid tot bedoeld arrest vast dat althans een deel van het beheer was uitbesteed aan een derde, niet zijnde de gebruiker van de onroerende zaak, terwijl in de onderwerpelijke zaak het volledige dagelijkse beheer en het klein onderhoud wordt verricht door de gebruiker zelf. Het Hof verwijst daarvoor naar de inhoud van de OPDRACHTOVEREENKOMST TOT BEHEER EN ONDERHOUD VAN [sportpark 1] (zie 2.3). In een geval waarin de huurder het aanvullende dienstbetoon zelf verricht, is geen sprake van ‘uitbesteding’.
5.7.
Dat in de GEBRUIKERSOVEREENKOMST [sportpark 1] anders is overeengekomen doet daar niet aan af, nu aan die overeenkomst een andere inhoud is gegeven door het sluiten van de OPDRACHTOVEREENKOMST TOT BEHEER EN ONDERHOUD VAN [sportpark 1] . Daarin is overeengekomen dat niet belanghebbende, maar [voetbalvereniging 1] het beheer en het onderhoud gaat verrichten.
5.8.
Gelet op het bepaalde in art. 2.5 van de OPDRACHTOVEREENKOMST TOT BEHEER EN ONDERHOUD VAN [sportpark 1] , waarin het door [voetbalvereniging 1] te verrichten beheer en onderhoud is beschreven, komt het Hof, gelijk de rechtbank, tot het oordeel dat belanghebbende – naast het ter beschikking stellen van een sportveld – niet meer doet dan hetgeen van een verhuurder van een onroerende zaak mag worden verlangd, te weten datgene te doen wat nodig is om het verhuurde in goede staat te houden. Dit zijn werkzaamheden die een verhuurder normaalgesproken verricht, zoals – bij voortdurende verhuur – het onderhoud van het verhuurde, het onderhoud en de schoonmaak van centrale voorzieningen, de aansluiting van elektriciteit, water en gas e.d.. Voor dergelijke zaakgerelateerde handelingen, die gericht zijn op de instandhouding van het verhuurde, heeft te gelden dat zij geen afbreuk doen aan de duiding van de prestatie als verhuur van onroerende zaken (vergelijk Hoge Raad 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:980).
5.9.
Ook de DETACHERINGSOVEREENKOMST werpt daarop geen ander licht omdat die geen afbreuk doet aan hetgeen over het beheer en (klein)onderhoud is afgesproken in de OPDRACHTOVEREENKOMST TOT BEHEER EN ONDERHOUD VAN [sportpark 1] . Het Hof volgt belanghebbende niet in haar betoog dat deze overeenkomst, inhoudende dat [voetbalvereniging 1] de beheerder van het sportpark detacheert aan de gemeente, aldus moet worden uitgelegd dat daarmee ook is bedoeld de verplichting het beheer van het sportpark te verzorgen (weer) bij de gemeente neer te leggen.
5.10.
Aan het onder 5.8 gegeven oordeel doet evenmin af het bepaalde in de AANVULLING OPDRACHTOVEREENKOMST [sportpark 1] – sportmaterialen. Uit het [zevende in punt 5 van de uitspraak van de rechtbank geciteerde] verslag van het derden onderzoek dat de inspecteur bij [voetbalvereniging 1] heeft uitgevoerd, maakt het Hof op dat [voetbalvereniging 1] zelf de materialen aanschaft. Bij over- of onderschrijding van het door belanghebbende ter zake beschikbaar gestelde bedrag vindt verrekening plaat met de onderhoudsbijdrage (zie punt 3 en 4 van de overeenkomst). In wezen stelt belanghebbende dan ook een budget voor de aanschaf van sportmaterialen ter beschikking, en niet de sportmaterialen zelf.
Maar ook als wél aangenomen wordt dat sportmaterialen door belanghebbende ter beschikking zijn gesteld, leidt dat niet tot een ander oordeel nu dit dienstbetoon – zonder de hiervoor beschreven voor de verhuur van een sportaccommodatie kenmerkende onderhouds- en beheersdiensten – van onvoldoende gewicht is om (slechts) op basis daarvan te oordelen dat sprake is van een actieve rol die niet verenigbaar is met een dienst bestaande uit de verhuur van onroerend goed.
5.11.
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de sportvelden door belanghebbende op [sportpark 1] niet, zoals zij stelt, kunnen worden gekarakteriseerd als het geven van het recht gebruik te maken van accommodaties die voor de (voetbal)sport zijn bestemd. De rol van belanghebbende beperkt zich tot het passief ter beschikking stellen van onroerende zaken. Zo zij dat tegen vergoeding doet, is die terbeschikkingstelling verhuur in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, aanhef, van de Wet OB. Hoe dan ook heeft zij op grond van het bepaalde in art. 15, lid 1, Wet OB, in zoverre geen recht op aftrek, omdat gebruik voor belaste handelingen niet aannemelijk is geworden. Het gelijk is aan de inspecteur.
5.12.
Belanghebbende is eigenaar van het [sportpark 2] . Het sportpark beschikt over negen sportvelden. Ten aanzien van deze negen sportvelden zijn door belanghebbende en sportvereniging [voetbalvereniging 2] twee overeenkomsten gesloten.
Een GEBRUIKERSOVEREENKOMST [voetbalvereniging 2] (getekend op 15 juni 2012). Daarin wordt afgesproken dat belanghebbende de sportvelden in gebruik geeft aan [voetbalvereniging 2] [voor separaat af te spreken uren]. Inherent aan deze dienstverlening is blijkens de overeenkomst dat het verhuurde in een goede staat van onderhoud verkeert; dat wordt gezorgd door verhuurder voor een adequate bewaking; en dat verhuurder het benodigde sportmateriaal ter beschikking stelt. Tevens draagt verhuurder zorg voor voldoende parkeergelegenheid. De gebruikersvergoeding bedraagt € 9.429,59 inclusief btw per half jaar.
Een OVEREENKOMST TOT BEHEER EN KLEIN DAGELIJKS ONDERHOUD VAN DE VOETBALVELDEN OP [sportpark 2] (getekend op 15 juni 2012, ingaande op 1 januari 2006). Daarin komen belanghebbende en [voetbalvereniging 2] overeen dat [voetbalvereniging 2] zich verplicht tot het beheer en klein dagelijks onderhoud van de [voetbal]velden (zie 1.3 voor hetgeen daaronder begrepen dient te worden). Belanghebbende betaalt in ruil daarvoor een vergoeding aan [voetbalvereniging 2] van € 10.000 exclusief btw op jaarbasis. Belanghebbende stelt het benodigde materiaal voor de sportbeoefening (palen, doelen, netten, voetballen, hesjes e.d.) ter beschikking.
5.13.
Zoals door de Hoge Raad is geoordeeld dient indien, zoals in het onderhavige geval, niet alleen een overeenkomst is gesloten over het voor een bepaalde duur tegen vergoeding ter beschikking stellen van een onroerende zaak maar ook andere daarmee verband houdende overeenkomsten, te worden beoordeeld of het samenstel van onderlinge verbintenissen moet worden gekarakteriseerd als de verhuur van een onroerende zaak in vorenbedoelde zin, dan wel als een prestatie met een voorwerp dat niet als zodanig kan worden gekarakteriseerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. Beslissend is de objectieve aard van de betrokken handelingen, ongeacht hoe deze door de partijen wordt voorgesteld. De rechtbank heeft dienaangaande in r.o. 22 tot en met 24 overwogen en geoordeeld dat te dezen sprake is van verhuur van onroerende zaken. Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daartoe door haar gebezigde gronden. Naar aanleiding van hetgeen partijen na cassatie hebben aangevoerd, voegt het Hof daaraan nog het volgende toe.
5.14.
Partijen hebben gekozen voor een vorm waarbij het beheer en het klein onderhoud van de velden zowel contractueel als feitelijk wordt verricht door de gebruiker/huurder ( [voetbalvereniging 2] ). Dit is vastgelegd in de OVEREENKOMST TOT BEHEER EN KLEIN DAGELIJKS ONDERHOUD VAN DE VOETBALVELDEN OP [sportpark 2] . In het onderhavige geval is dan ook geen sprake van een uitbesteding. Het Hof verwijst in dit kader naar hetgeen is overwogen ten aanzien van het [sportpark 1] .
5.15.
Het Hof is met de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden vermeld in de facturen van ‘ [D] ’ niet per se uitgaan boven de werkzaamheden die een verhuurder normaalgesproken verricht (zoals – bij voortdurende verhuur – het onderhoud van het verhuurde, het onderhoud en de schoonmaak van centrale voorzieningen, de aansluiting van elektriciteit, water en gas). Voor dergelijke zaakgerelateerde handelingen die een verhuurder normaalgesproken verricht om de onroerende zaak in een goede staat te houden, heeft te gelden dat zij geen afbreuk doen aan de duiding van de prestatie als verhuur van onroerende zaken (vergelijk Hoge Raad 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:980). Voor zover al sprake is van elementen die belanghebbende verzorgt naast het enkele ter beschikking stellen van de sportvelden, hebben die elementen een te bijkomstig karakter.
Ten aanzien van beide sportparken
5.16.
Ook na cassatie doet belanghebbende een beroep op het zogeheten ‘sportbesluit’ (van 27 oktober 2011, BLKB 2011/26M, aangevuld bij Besluit van 4 september 2014 nr. BLKB 2014/123M). Dit beroep kan belanghebbende niet baten, nu op basis van dit besluit sprake is van gelegenheid geven tot sportbeoefening indien cumulatief wordt voldaan aan de daarin genoemde voorwaarden die onder meer inhouden dat het onderhoud, het beheer, de bewaking en de schoonmaak door of vanwege de exploitant worden verricht. Aan die voorwaarden wordt, zoals hiervoor is overwogen, niet cumulatief voldaan, zodat het beroep op het sportbesluit faalt.
Boete
5.17.
Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur aangegeven dat hij de boete zal vernietigen, omdat belanghebbende, mede gelet op de uitspraak van Hof Den Haag in deze zaak, een pleitbaar standpunt heeft ingenomen, in welk geval op grond van paragraaf 4, lid 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst dient te worden afgezien van het opleggen van een verzuimboete. Het Hof zal dienovereenkomstig oordelen.
Slotsom
5.18.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en dat van de inspecteur ongegrond.
6Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Awb (in verbinding met artikel 8:108 van die wet) in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op:
– € 2.244 (3 punten x wegingsfactor 1 x € 748) voor de kosten in hoger beroep;
– € 1.122 (1,5 punt x wegingsfactor 1 x € 748) voor de kosten in hoger beroep na cassatie.
Ofwel in totaal op € 3.366 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
7Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op het oordeel omtrent de boetebeschikking voor het jaar 2013;
– verklaart het beroep ten aanzien van de boetebeschikking voor het jaar 2013 gegrond;
– vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetbeschikking voor het jaar 2013;
– vernietigt de boetebeschikking voor het jaar 2013;
– veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.366;
– draagt de inspecteur op het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 501 aan belanghebbende te vergoeden; en
– bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 508.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, B.A. van Brummelen en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 6 juli 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.