Uitnodiging aangifte omzetbelasting niet aannemelijk

horloge

Uitnodiging aangifte omzetbelasting niet aannemelijk

De Belastingdienst heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat belastingplichtige over de eerste drie kwartalen van 2008 is uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting. De handel in nieuwe en gebruikte exclusieve horloges is volgens de Kamer van Koophandel gestart in augustus 2008. Voor de eerste drie kwartalen kan dan ook niet worden gesproken van het niet doen van de vereiste aangifte. De bewijslast tot 1 oktober 2008 dat de verschuldigde btw niet is afgedragen rust op de Belastingdienst.

Voor de periode 1 oktober 2008 tot en met maart 2011 heeft de Belastingdienst volgens de rechtbank wel aannemelijk gemaakt dat de volgens de aangiften van belastingplichtige af te dragen omzetbelasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde btw. De vereiste bewustheid van belastingplichtige, dus dat hij wist of zich ervan bewust moest zijn geweest ten tijde van het doen van de aangiften, dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde btw niet zou worden geheven, vloeit naar het oordeel van de rechtbank reeds voort uit het niet aangeven van de op de privérekening ontvangen en de niet verantwoorde omzetten. Dit wordt bevestigd door de tapgesprekken.

Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat de belastingplichtige voor de periode 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2011 niet de vereiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Dit leidt ertoe dat belastingplichtige moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend dient aan te tonen, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (=omkering van de bewijslast).

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
25-01-2018
Datum publicatie
12-03-2018
Zaaknummer
AWB – LEE 15 _ 845
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag omzetbelasting. Vereiste aangifte: tav de eerste drie kwartalen van 2008 heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser is uitgenodigd tot het doen van aangiften OB. Bewijslast tot 1 oktober rust op verweerder. Eiser heeft voor de periode 1-10-2008 tot en met 31 maart 2011 niet de vereiste aangiften OB gedaan. Redelijke schatting? naheffing verminderd nu eerste drie kwartalen van 2008 niet kunnen worden meegenomen.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 12-03-2018
V-N Vandaag 2018/552
FutD 2018-0743
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 15/845

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 25 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Apeldoorn, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het tijdvak 1 augustus 2008 tot en met 31 maart 2011 aan eiser met dagtekening 5 juni 2012 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting (OB) ten bedrage van € 738.680.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 43.307 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 18 februari 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2017. De zaak is gelijktijdig met de beroepszaken van eiser, geregistreerd onder de nummers LEE 15/842, 15/843 en 15/844, betreffende de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008 en 2009 en de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010, behandeld. Eiser is niet verschenen. De rechtbank heeft eiser bij brief van 1 augustus 2017 geïnformeerd over de plaats en het tijdstip van de zitting. Uit informatie uit het Track & Trace systeem van PostNL blijkt dat de uitnodiging op 2 augustus 2017 aan eiser is uitgereikt en dat hij heeft getekend voor ontvangst. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] , [bijstand] en [bijstand] .

De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend en bij brief van 24 november 2017 nadere vragen aan verweerder gesteld. Bij brief van 12 december 2017 heeft verweerder geantwoord. Door eiser is daarop, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet gereageerd.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.Eiser drijft een onderneming onder de naam [naam onderneming] in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan uit de handel in nieuwe en gebruikte exclusieve horloges. [naam onderneming] is volgens het Handelsregister van de Kamer van Koophandel gestart per [datum] augustus 2008.

1.2.Daarnaast bezat eiser van 31 januari 2008 tot 11 oktober 2010 25% van de aandelen van de op 31 januari 2008 opgerichte en in Dubai gevestigde limited liability company [Y] L.L.C.

1.3.Op 2 november 2010 heeft de belastingdienst aangekondigd een boekenonderzoek uit te gaan voeren bij eiser/ [naam onderneming] . Het onderzoek richtte zich op de aanvaarbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2011 en de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2010, waarbij het onderzoek zich beperkt heeft tot de onderdelen ‘belastbare winst’ en ‘belastbaar loon’. Het definitieve rapport is op 23 mei 2012 gereed gekomen.

1.4.Bij het onderzoek (zie 1.3) is gebruik gemaakt van informatie van de Belastingdienst FIOD en het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), waaronder vastgelegde tapgesprekken. Bijlage 11 van het rapport van het boekenonderzoek (zie 1.3) bevat de navolgende citaten uit tapgesprekken [ntv houdt in niet te verstaan]:
(Citaten uit Onderzoeksproces-verbaal van 11 april 2011)
“X: de boekhouding , dit zijn hele lijsten van wat er allemaal verkocht is het afgelopen jaar zeg maar, wat zijn het voor lijsten een stuk of 214, hier staat alle wat verkocht is, dit is voorraad van ons, dit zijn die mooie dingen, ntv, die ik weg heb gelegd
(…)
X: Dan heb ik hiero een lijst met declaraties en kosten …. Die hoort dan weer hier bij. Zeg maar. Dat zijn de kosten van ons zwart bedrijf, mensen die ik heb moeten laten rijden, heel veel taxaties. Klokkies, polijstwerk, nou dat staat hier allemaal bij, taxaties, kosten zeg maar. Dit is aanzienlijk gedaalt ten opzichte van vorig jaar zeg maar, dat is logisch want omdat het ook niet druk is geweest. Hé?
(…)
X: ja, ’t is tot 15 februari natuurlijk hé? Dit is allemaal een nieuwe lijst. Dat moest ik wel want anders zit ik met mijn kascontrole.
(…)
X: Kijk dit is zeg maar, dat hou ik ook op de computer bij
F: en die kosten, eh die kostenlijst NTV
X: dat zij kosten, dat zijn kosten van mijn zwarte bedrijf
F: ja, van het zwarte bedrijf , Okee
X: als ik van mijn witte bedrijf, de kosten allemaal moet laten doen, zoals de benzinekosten, dat al betaal ik allemaal zelf, dit zijn dingen
F: wat zet je nou onder dit bedrijf?
(Citaten uit Onderzoeksproces-verbaal van 2 september 2011)
M: Hé pik ik heb die boekhouding niet bij me natuurlijk he…. je belt mij gisteren en ik heb dat allemaal verstopt natuurlijk he
(…)
M: Dus ja… dit is in principe… in principe ben ik opgeroepen voor die factuur die is van het klokkie, dit is het…
F: Van die 22 ruggen
M: ja alleen ze hadden natuurlijk, ze hebben natuurlijk bij hem ook allerlei dingen, dat zei ik ook, van jouw naam eeh gevonden en zo dat stond natuurlijk allemaal in zijn computer enzo…
(…)
M: Want ik ben een belastingcontrole… dat loopt nu zeg maar… ik bedoel d’r zit van 2009… 2010 en nou had ik basis van …ntv wilde ze dat ik ook het eerste kwartaal van 2011 liet zien, nou dan blijf ik effe zo door gaan, ik kan gewoon geen reet meer doen. Ik helemaal niets meer doen, ik kan niet meer ehh… die inkoopverklaringen niet meer maken…ik kan door de telefoon niets meer doen, het is gewoon kut… dus ik wacht het gewoon nu af. Ik doe heel weinig ik doe rustig, ik wacht het af als ze er mee komen zometeen…ntv…ik zal wel moeten betalen iets of zo weet ik veel en dan nok ik er mee…”.
1.5.Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan eiser een naheffingsaanslag OB opgelegd over het tijdvak 1 augustus 2008 tot en met 31 maart 2011 ten bedrage van € 781.987 bestaande uit € 738.680 belasting en € 43.307 heffingsrente. De uitsplitsing per jaar ziet er als volgt uit:

1.6.Blijkens het onderzoeksrapport is de totale correctie voor het jaar 2008 gebaseerd op het gehele jaar 2008. De naheffingsaanslag is samengesteld uit de onderstaande correcties, met bijbehorende verwijzing naar de paragraaf in het controlerapport.

correctie 2008 2009 2010 1e kw.2011
3.1.1.1. niet verantwoorde omzet, ontvangsten op privérekening 22.694 12.942 451 0
3.1.1.2. niet verantwoorde omzet, contante stortingen op privérekening 3.484 1.682 106 0
3.1.2. niet verantwoorde omzet “Dubai” 79.860 63.617 0 0
3.1.3.1. niet verantwoorde omzet, transport via [A] 2.315 21.363 0 0
3.1.3.2. niet verantwoorde omzet, verkopen aan [B] 0 2.387 0 0
3.1.5. niet verantwoorde omzet, verkoop via email 2.267 0 0 0
3.1.5. niet verantwoorde omzet, verkoop via email 3.513 4.542 0 0
3.1.5. niet verantwoorde omzet, verkoop via email 0 1.436 0 0
5.1.1. niet verantwoorde omzet, inkoop [C] 0 12.578 0 0
5.1.1. intra communautaire verwerving, [C] 0 14.859 0 0
5.1.1. aftrek voorbelasting op intracommunautaire verwerving, [C] 0 -14.859 0 0
5.1.2. niet verantwoorde omzet, inkoop Pires 0 0 2.394 0
5.1.4. intra communautaire verwerving, [D] 0 47.202 0 0
5.1.4. aftrek voorbelasting op intracommunautaire verwerving [D] 0 -47.202 0 0
5.2.2.8. correctie toepassing margeregeling, btw over omzet 0 247.418 272.527 15.506
5.2.2.8. minder verschuldigde marge-btw 0 -15.500 -17.785 -1.118
Totaal per jaar 114.133 352.466 257.693 14.388

1.7.Eiser heeft tot de volgende bedragen aangiften omzetbelasting gedaan:

2008 € -/- 1.148
2009 10.527
2010 24.515
2011 1e kwartaal 1.581

1.8.Eiser is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 april 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2410, veroordeeld voor het niet verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen en het niet voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, terwijl hij daartoe ingevolgde de belastingwet verplicht is, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.

1.9.Bij brief van 12 december 2017 heeft verweerder aangegeven dat bij de berekening abusievelijk een verschuiving van de correctie ‘ [A] ‘ heeft plaatsgevonden (zie correctie 3.1.1.3 bij 1.6). De correctie over 2009 is in de kolom 2008 terecht gekomen en die over 2010 in kolom 2009. Correctie daarvan leidt, zo geeft verweerder aan, tot het volgende overzicht:

2008 2009 2010 2011 Totaal
Volgens aanslag 114.818 333.418 279.056 14.388 738.680
Aanpassingen -/- -/- 2.315 -/- 21.363
Aanpassingen + 2.315 21.363
Resultaat 111.818 333.418 279.056 14.388 738.680

Door de verschuiving verandert het bedrag van de naheffingsaanslag, aldus verweerder, niet. Wel hebben de verschuivingen gevolgen voor de heffingsrente. De in rekening gebrachte heffingsrente is te hoog.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan eiser is opgelegd.

3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag onredelijk hoog is vastgesteld. De door verweerder gemaakte winstberekening bevat dubbeltellingen en er is van niet representatieve branchegegevens uitgegaan. Er is geen grond voor de correctie op toepassing van de margeregeling. Voorts is sprake van strijd met het verdedigingsbeginsel en is ten onrechte geen kostenvergoeding in bezwaar toegekend.

4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser over de jaren 2008 tot en met het eerste kwartaal van 2011, niet de vereiste aangiften heeft gedaan, waardoor het aan eiser is om te bewijzen dat de naheffingsaanslag onjuist is. Onder verwijzing naar het controlerapport, stelt verweerder dat de gecorrigeerde bedragen zowel in absolute als in relatieve zin dusdanig afwijken van de op aangifte betaalde OB dat niet de vereiste aangiften zijn gedaan. Ten aanzien van de toepassing van de margeregeling (zie 1.6) rust de bewijslast reeds op eiser, aldus verweerder.

5. De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder in zijn brief van 12 december 2017 (zie 1.9.) in het overzicht voor de jaren 2008, 2009 en 2010 onder het kopje ‘volgens aanslag’ onjuiste bedragen heeft vermeld. Voor 2008 is vermeld € 114.818, terwijl dat blijkens de naheffingsaanslag € 114.133 is, voor 2009 € 333.418, terwijl dat € 352.466 is en voor 2010 € 279.056 terwijl dat € 257.693 is. Voor het berekende resultaat aan gestelde te weinig afgedragen OB is verweerder echter kennelijk wel uitgegaan van de juiste bedragen, nu dat voor 2008 op € 111.818 is gesteld, wat overeenkomt met € 114.133 -/- € 2.315, voor 2009 op € 333.418, zijnde € 352.466 -/- € 21.363 + € 2.315 en voor op 2010 € 279.056, zijnde € 257.693 + € 21.363.

6. De rechtbank overweegt voorts als volgt. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (vlg. HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en HR 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083).

7. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat eiser over de eerste drie kwartalen van 2008 is uitgenodigd tot het doen van aangiften OB. Eisers onderneming is ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel met ingang van 27 augustus 2008 (zie 1.1.), en ook feitelijk heeft eiser alleen aangifte OB gedaan over het vierde kwartaal van 2008. Ten aanzien van de eerste drie kwartalen is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet kan worden gesproken van het niet doen van de vereiste aangifte. De bewijslast, tot 1 oktober 2008, dat de verschuldigde OB niet is afgedragen rust op verweerder. Verweerder heeft voor die periode niet aannemelijk gemaakt dat en tot welke bedragen aan OB ten onrechte niet zouden zijn afgedragen.

8. Voor het resterende tijdvak heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval met de bij 1.6 vermelde in het controlerapport, met bijlagen, onderbouwde correcties “ontvangsten op privé-rekening” (3.1.1.1), “niet verantwoorde omzet”, afkomstig uit derdenonderzoek (3.1.3), “niet verantwoorde omzet, afkomstig uit verkopen via email (3.1.5) en “ [C] ” (5.1.1) – zie 1.6. en 1.9. – aannemelijk gemaakt dat de volgens de aangiften van eiser af te dragen omzetbelasting (zie 1.7.) zowel absoluut als relatief aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.

9. De vereiste bewustheid van eiser, dus dat eiser wist of zich ervan bewust moest zijn geweest ten tijde van het doen van de aangiften, dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven, vloeit naar het oordeel van de rechtbank reeds voort uit het niet aangeven van de op de privérekening ontvangen en de niet verantwoorde omzetten (zie 1.6). Dit wordt bevestigd door de tapgesprekken (zie 1.4) die als bijlage bij het rapport van het boekenonderzoek zijn gevoegd.

10. Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser voor de periode 1 oktober 2008 tot en met 31 maart 2011 niet de vereiste aangiften OB heeft gedaan. Dit leidt ertoe dat eiser moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend dient aan te tonen, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (zie artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)).

11. De omkering en verzwaring van de bewijslast neemt niet weg dat verweerder de naheffingsaanslag moet baseren op een redelijke (niet-willekeurige) schatting (zie HR 31 mei 2013, nr. 11/03452 en 11.03456, ECLI:NL:HR: 2013:BX7184). Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake, ware het niet dat de eerste drie kwartalen van 2008 niet kunnen worden meegenomen (zie 7). De rechtbank stelt de redelijke schatting daarom voor 2008 vast op 25% van de schatting van verweerder, zijnde € 27.954 en vermindert de naheffingsaanslag gelet daarop tot € 654.816. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de stukken van het geding, waarbij de rechtbank in ogenschouw neemt dat de door verweerder gemaakte correcties gebaseerd zijn op de eigen administratie en gegevens van de bankrekeningen van eiser, alsmede de resultaten uit onderzoeken bij leveranciers en afnemers van eiser.

12. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat de naheffingsaanslag lager moeten zijn dan € 654.816. Eisers enkele, weinig althans niet voldoende onderbouwde stellingen dat verweerder geen rekening houdt met inkopen die samenhangen met de niet-verantwoorde omzet, de winstcorrecties willekeurig zouden zijn, verweerder niet aangetoond zou hebben dat contante stortingen geen niet verantwoorde omzet betreft en contante opnamen stortingen zouden zijn, zijn onvoldoende om dit overtuigend aan te tonen.

13. Eisers beroep op het verdedigingsbeginsel, inhoudende dat -zo begrijpt de rechtbank uit zijn brief van 18 mei 2012- hij voor de oplegging van het conservatoir beslag geen gelegenheid heeft gehad zich te verdedigen en wenst dat hij zijn gehele in beslag genomen administratie retour zal ontvangen, alsmede spoedig een voor bezwaar vatbare beslissing zal ontvangen, behoeft geen bespreking in het kader van dit beroep.

13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op zwaar. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 654.816, te weten:

over 2008 over 2009 over 2010 over 2011 totaal
Naheffing 27.954 333.418 279.056 14.388 654.816

De rechtbank vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig.

15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 999 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van

€ 501 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 654.816;

vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167 aan eiser te vergoeden;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 999.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. B.F. Schuver, leden, in aanwezigheid van mr. T.L. Gaarman-Jonkers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.

w.g. griffierw.g. voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

ECLI:NL:RBNNE:2018:238