Voorbereidingshandelingen niet aannemelijk gemaakt door management-BV

Voorbereiding starten ondernemersplan

Voorbereidingshandelingen niet aannemelijk gemaakt door management-BV

Management-BV maakt met de overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk dat zij daadwerkelijk activiteiten (voorbereidingshandelingen) heeft verricht in de betrokken jaren die kunnen leiden tot btw-belaste prestaties. Naheffing van de afgetrokken voorbelasting is terecht.

Rechtbank
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
13-09-2019
Datum publicatie
28-10-2019
Zaaknummer
AWB – 18 _ 828
Rechtsgebieden
Bestuursrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Naheffing afgetrokken voorbelasting. Ondernemerschap, voorbereidingshandelingen niet aannemelijk gemaakt. Eiseres is een management-BV en heeft een aantal stukken overgelegd. Deze stukken zijn echter onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiseres daadwerkelijk activiteiten heeft verricht in de betrokken jaren die kunnen leiden tot btw-belaste prestaties. Beroep ongegrond.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/828

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[X] BV, te [Q] , eiseres

(gemachtigde: mr. [B] ,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 april 2013 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 23.197. Tevens is bij beschikking € 1.889 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 januari 2018 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 februari 2018, ontvangen door de rechtbank op 12 februari 2018, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Namens eiseres is verschenen [A] , directeur, bijgestaan door mr. [B] gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [C] en mr. [D]

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is opgericht op 18 april 2013. [A] ( [A] ) is oprichter en enig aandeelhouder en directeur van eiseres. Het doel van eiseres is volgens de akte van oprichting onder meer het beheer voeren over andere vennootschappen en in andere rechtsvorm gedreven ondernemingen, het verlenen van diensten op het gebied van management, management consultancy en interim-management, alsmede op het gebied van de communicatie- en informatietechnologie en op financieel, economisch of bestuurlijk gebied aan personen, bedrijven en (overheids)instellingen, het verzorgen van pensioenvoorzieningen, het verwerven en beheren van intellectuele eigendomsrechten.

2. [A] is daarnaast directeur en enig aandeelhouder van [E] B.V. ( [E] ). [E] bezit 8% van de aandelen in [F] B.V. ( [F] ) en [F] is 100% aandeelhouder van [F] B.V..

3. Op 10 juli 2013 heeft eiseres 50% van de aandelen verkregen in [G] B.V. ( [G] . De andere 50% is in handen van [H] B.V. ( [H] ). In de aandeelhoudersovereenkomst van dezelfde datum is bepaald dat [H] bestuurder zal zijn en dat eiseres een managementovereenkomst aan zal gaan met [G] .

4. [G] stelt aan eiseres kantoorruimte ter beschikking waarvoor [G] facturen heeft verzonden. Op 18 oktober 2013 hebben eiseres en [G] een overeenkomst gesloten. Daarin staat het volgende:

” (…)

Dat [X] B.V. een bijdrage gaat leveren aan de vaste kosten per kwartaal van [G] B.V. in relatie tot haar percentage in het aandelenkapitaal van [G] (…). Indien door activiteiten van de heer [A] , inbreng van beheerd vermogen of het aanbrengen van klanten, de vaste kosten van [G] (…) gedekt worden door inkomsten, in relatie tot het percentage in het aandelenkapitaal van [G] (…) dan zal de bijdrage van [X] B.V. recht evenredig afnemen per kwartaal. ”

5. Eiseres heeft bij brief van 23 oktober 2013 bij verweerder verzocht om toekenning van een omzetbelastingnummer. In die brief staat dat eiseres btw-belaste prestaties verricht in de vorm van managementactiviteiten.

6. In juni 2015 heeft eiseres een deel van haar aandelen in [G] verkocht. Vanaf dat moment hield zij nog 32% van de aandelen.

7. Op 1 en 26 november 2013 heeft [A] een tweetal verklaringen op papier met het logo van [G] ondertekend. De verklaringen zijn opgesteld in het kader van de Wet financieel toezicht en de Wet marktmisbruik. [A] verbindt zich daarmee om, kort weergegeven, zorgvuldig om te gaan met informatie waarmee hij bekend wordt. Ook is hierin vermeld dat bij niet-naleving van de gedragsregels ontslag op staande voet volgt.

8. In de jaren 2013 tot en met 2016 heeft eiseres aangiften omzetbelasting ingediend. Eiseres heeft hierin geen belaste omzet aangegeven, maar alleen voorbelasting teruggevraagd.

9. Op 20 maart 2017 is een boekenonderzoek aangekondigd bij eiseres. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 18 april 2013 tot en met 31 december 2016. Tijdens het onderzoek was aanwezig [I] , de adviseur van eiseres die de jaarstukken en aangiften vennootschapsbelasting verzorgt. In het rapport van het boekenonderzoek van 29 maart 2017 staat onder meer vermeld dat de adviseur heeft verklaard dat eiseres zich alleen nog maar heeft bezig gehouden met het houden van aandelen. Gelet hierop, en gelet op het feit dat eiseres tot op dat moment nog geen belaste omzet heeft aangegeven, heeft verweerder geconcludeerd dat geen sprake is van een economische activititeit en dus ook niet van ondernemerschap.

10. Vervolgens heeft verweerder de naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd waarbij de eerder afgetrokken voorbelasting is nageheven. Hiertegen heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.

11. Op 2 oktober 2017 heeft eiseres twee facturen opgesteld gericht aan [F] . Op de eerste factuur is een bedrag van € 100.000 vermeld voor verrichte consulting activiteiten voor [F] . Op de tweede factuur is een bedrag van € 20.000 vermeld voor reiskosten Singapore voor [F] (“3 reizen dhr. [A] “). Op beide facturen is omzetbelasting in rekening gebracht.

12. Eiseres heeft twee e-mails van 5 oktober 2017 overgelegd. In de eerste verzoekt de gemachtigde van eiseres aan [J] CFO van [F] B.V., om te bevestigen dat de werkzaamheden van [A] bestaan uit het werven van cliënten van 2013 tot nu. En dat de facturering en betaling volgens afspraak pas plaats kon hebben als de cash flow van [F] het toelaat en dat dit thans het geval is. In antwoord hierop heeft [J] in een e-mail van 5 oktober 2017 het volgende verklaard:

” (…)

Namens [F] B.V. bevestig ik dat de werkzaamheden van (…) [A] bestaat uit het verwerven van cliënten van 2013 tot nu voornamelijk in Azië.

De vergoeding bestaat uit twee delen:

 Reiskosten € 20.000,00 ex btw

 Commercieel € 110.000,00 ex btw

Wij kunnen tot betaling overgaan zodra de cash flow het toelaat. ”

13. Eiseres heeft een notariële akte van 18 oktober 2017 van koop, verkoop en levering van aandelen en afwikkeling financiële verhouding overgelegd. Blijkens die akte is het volgende gebeurd:

 [E] heeft 360.930 aandelen van € 0,001 in [F] verkocht aan [K] B.V. voor € 150.000;

 vanwege het beëindigen van de relatie tussen [E] en [F] en daardoor indirect met [F] B.V., zijn [E] , eiseres, [A] , [F] en [F] B.V. overeengekomen om de financiële verhouding tussen enerzijds [F] B.V. en [F] en anderzijds [A] , eiseres en [E] af te wikkelen. Deze afwikkeling komt erop neer – voor zover relevant voor deze zaak – dat [F] de twee facturen van eiseres van 2 oktober 2017 inclusief omzetbelasting aan eiseres betaalt.

14. Eiseres heeft in beroep een verklaring overgelegd van [L] , directeur en enig aandeelhouder van [H] , de bestuurder van [G] . In deze verklaring staat onder meer:

” (…)

iv. op 18 oktober 2013 hebben [X] BV en [G] (…) een overeenkomst gesloten (…). Deze overeenkomst is om twee redenen gesloten.

v. Ten eerste omdat [X] BV een ruimte ter beschikking gesteld heeft gekregen van [G] (…). De vergoeding hiervoor bedraagt de bijdrage in de vaste kosten van [G] (…) in verhouding tot het aandelenbelang van [X] BV in [G] (…).

vi. Ten tweede om de afspraak vast te leggen dat [X] BV een vergoeding zou krijgen voor haar acquisitiewerkzaamheden, welk verrekend zou worden met de voornoemde bijdrage in de vaste kosten. Meerdere pogingen door [X] BV hebben helaas niet geleid tot het gewenste resultaat (inbreng beheer vermogen/nieuwe klanten). De omvang van de vergoeding zou worden bepaald door de inkomsten die [G] (…) zou behalen met de door [X] BV verworven nieuwe klanten c.q. vermogen in verhouding tot het aandelenbelang van [X] BV in [G] (…).

vii. Daarnaast heeft [X] BV, namens deze (…) [A] , diverse werkzaamheden verricht voor [G] (…), waaronder het uitvoeren van standaardderivatieberekeningen. Mondeling is overeengekomen dat [X] BV hiervoor een vergoeding zou krijgen en dat dit betaald zou worden zodra de resultaten van [G] (…) dit toelieten. ”

Geschil

15. In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting tot een juist bedrag aan eiseres is opgelegd en meer specifiek is in geschil of eiseres ondernemer is.

Beoordeling van het geschil

16. Een ondernemer heeft recht op aftrek van voorbelasting voor zover de goederen en diensten waar die voorbelasting op drukt worden gebruikt voor belaste handelingen (artikel 168 van de Btw-richtlijn en artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968; Wet OB).

17. Van economische activiteiten is in beginsel sprake als de activiteiten permanent worden verricht en de verrichter een vergoeding ontvangt (HvJ EU 29 oktober 2009, C-246/08, Commissie/Finland, ECLI:EU:C:2009:671).

18. Houdstermaatschappijen die zich uitsluitend bezighouden met het houden van aandelen en daarmee samenhangende activiteiten, zoals het ontvangen van dividenden en het volgen van de waardeontwikkeling, verrichten geen economische activiteiten. Wel kan sprake zijn van economische activiteiten indien de houdstervennootschap zich direct of indirect moeit in het beheer van de vennootschappen waarin zij deelneemt. Van moeien is sprake als jegens de betreffende dochtervennootschap prestaties als ondernemer, dat wil zeggen tegen vergoeding, worden verricht, zoals de verlening van administratieve, financiële, commerciële en technische diensten (o.a. HvJ 20 juni 1991, C-60/90, Polysar, ECLI:EU:C:1991:268, en HvJ 12 juli 2001, C-102/00, Welthgrove, ECLI:EU:C:2001:416). Volgens HvJ EU 16 juli 2015 (C-108/14 en C-109/14, Larentia en Minerva, ECLI:EU:C:2015:496) krijgt een holdingvennootschap de status van belastingplichtige wanneer zij zich mengt in het beheer van de vennootschappen waarin wordt deelgenomen, voor zover dit beheer de vorm aanneemt van btw-belaste handelingen.

19. Eiseres heeft aangevoerd dat zij als btw-ondernemer recht op aftrek van voorbelasting had. In dat verband heeft zij gesteld dat zij is opgericht met als doel een aandelenbelang in [G] te houden en om aan [G] btw-belaste prestatie te leveren.

20. De bewijslast, dat sprake is van recht op vooraftrek, ligt bij degene die om aftrek verzoekt (HvJ 14 februari 1985, nr. 268/83, Rompelman, ECLI:NL:XX:1985:AS0741). Eiseres stelt in deze zaak onder meer dat sprake is van voorbereidende handelingen voor het verrichten van economische activiteiten. De rechtbank begrijpt deze stelling zo, dat eiseres stelt dat zij daadwerkelijk activiteiten heeft verricht in de periode waarover zij vooraftrek claimt, maar dat de betaling voor die activiteiten later zou komen, indien en zodra daar geld voor beschikbaar zou zijn. Verweerder heeft betwist dat eiseres daadwerkelijk activiteiten heeft verricht, maar ook dat tegenover eventueel verrichte activiteiten een vergoeding zou worden betaald. Gelet hierop dient eiseres haar stellingen te onderbouwen met objectieve gegevens. Die gegevens moeten al aanwezig zijn op het moment van het in aftrek brengen van voorbelasting (HvJ 11 juli 1991, C-97/90, Lennartz, ECLI:NL:XX:1991:AW5958).

21. Ter onderbouwing heeft eiseres in de eerste plaats gewezen op de akte van oprichting, waarin is opgenomen dat het doel van eiseres onder meer is het verrichten van managementdiensten, en de aandeelhoudersovereenkomst met [G] . Voor zover eiseres daarmee wil onderbouwen dat zij handelingen heeft verricht die betrekking hebben op btw-belaste prestaties, kunnen die stukken daar niet toe dienen. De zou kunnen duiden op een voornemen om btw-belaste prestaties te verrichten, maar is als zodanig geen objectief gegeven.. In de aandeelhoudersovereenkomst staat slechts opgenomen dat eiseres een managementovereenkomst zal sluiten met [G] . Ook dat is hooguit een aanwijzing voor een voornemen, maar is geen objectief gegeven en zegt niets over de daadwerkelijk door eiseres verrichte activiteiten in de periode 2013-2016. Daarbij komt, dat die managementovereenkomst nooit is gesloten. Deze documenten kunnen daarom niet dienen ter onderbouwing van het voornemen belaste prestaties te gaan verrichten.

22. Eiseres heeft ter onderbouwing daarnaast gewezen op de verklaringen van 1 en 26 november 2013 in het kader van de financiële toezichtswetten. Deze verklaringen zijn echter door [A] in persoon ondertekend en daaruit valt voor het overige geen verband te leggen met eiseres of met door eiseres voorgenomen of uitgevoerde belaste prestaties ten behoeve van [G] . Deze kunnen daarom ook niet dienen als objectieve gegevens.

23. Eiseres heeft voorts gewezen op de overeenkomst tussen haar en [G] van 18 oktober 2013. Uit die overeenkomst wordt echter niet duidelijk of eiseres deze overeenkomst heeft getekend in haar hoedanigheid van aandeelhouder of als btw-ondernemer. Daarover kan namelijk twijfel ontstaan omdat de vergoeding voor de acquisitiewerkzaamheden staat tegenover de vergoeding die eiseres betaalt voor het gebruik van kantoorruimte. De vergoeding voor het gebruik van kantoorruimte is afhankelijk van het percentage dat eiseres houdt in de aandelen. Maar ook als wordt aangenomen dat de overeenkomst van 18 oktober 2013 in de hoedanigheid van ondernemer is gesloten, wordt met die overeenkomst zelf nog niet onderbouwd dat eiseres daadwerkelijk activiteiten heeft verricht die zullen leiden tot btw-belaste prestaties. Dat dat is gebeurd kan alleen worden afgeleid uit de schriftelijke verklaring van de voormalig bestuurder van [G] die eiseres heeft overgelegd. In die verklaring wordt weliswaar gesproken over “meerdere pogingen” maar die hebben alle niet tot resultaat geleid. Iedere andere onderbouwing van concrete activiteiten van eiseres ontbreekt. Zo heeft eiseres geen kosten van de gestelde werkzaamheden opgenomen in haar grootboekrekening en heeft zij geen enkele andere verslaglegging daarvan, zoals aantekeningen in de agenda van [A] , gespreksnotities of e-mails. Gelet hierop is de enkele summiere verklaring van de voormalige bestuurder van [G] op zichzelf onvoldoende om te kunnen dienen als objectief gegeven ter onderbouwing van voorbereidende handelingen dan wel btw-belaste prestaties.

24. In de verklaring van de voormalige bestuurder van [G] worden ook nog andere werkzaamheden genoemd die eiseres heeft verricht voor [G] , namelijk het uitvoeren van standaardderivatieberekeningen (de rechtbank leest: standaarddeviatieberekeningen). Ook hiervan ontbreekt iedere andere controleerbare onderbouwing. Bovendien ontbreekt een administratie van wat die werkzaamheden inhielden en een overzicht van de op een later moment alsnog uit te betalen vergoeding voor die werkzaamheden. Ook dit onderdeel van de verklaring kan niet daarom niet dienen als objectief gegeven waarmee het btw-ondernemerschap wordt onderbouwd.

25. Tot slot heeft eiseres gewezen op de door [F] in 2017 betaalde facturen en de verklaring van de CFO van [F] B.V. De rechtbank stelt echter vast dat de facturen dateren van 2017 en dat daaruit niet valt op te maken dat de gefactureerde werkzaamheden in de periode 2013-2016 zijn verricht. De verklaring van de CFO van [F] B.V. is in zulke algemene bewoordingen gesteld, dat daaruit niet alsnog kan worden opgemaakt dat de facturen zien op werkzaamheden van eiseres voor [F] in eerdere jaren dan 2017. Behalve dat de facturen dus niet kunnen bewijzen dat eiseres in de periode 2013-2016 werkzaamheden heeft verricht, heeft verweerder er terecht op gewezen dat zonder nadere toelichting twijfels over de juistheid van de facturen kan bestaan. [A] was als enig aandeelhouder van [E] ook minderheidsaandeelhouder van [F] . De CFO van [F] B.V. heeft slechts bevestigd dat [A] werkzaamheden heeft verricht. Vanwege de betrokkenheid van [E] , had het voor de hand gelegen dat de CFO van [F] B.V. expliciet had verklaard dat de werkzaamheden van [A] desondanks namens eiseres zijn verricht en niet namens [E] . Eiseres heeft hierover ter zitting verklaard dat de reden om de facturen door eiseres te laten uitreiken erin is gelegen dat alle werkzaamheden vanuit de kantoorlocatie van eiseres zijn verricht. Uit de notariële akte van 18 oktober 2017 volgt echter dat [E] op hetzelfde adres als eiseres was gevestigd, zodat dit argument niet kan overtuigen.

26. Omdat eiseres voor het overige geen enkel controleerbaar gegeven heeft overgelegd waaruit enig aanknopingspunt kan blijken van werkzaamheden door eiseres voor [F] , kunnen de facturen niet dienen als objectieve gegevens om (voorgenomen) btw-belaste werkzaamheden voor [F] van eiseres in de periode 2013-2016 te onderbouwen. De akte van 18 oktober 2017 en de daarin genoemde notarisbrief en grootboekrekening van [F] berusten kennelijk op deze twee facturen en voor het overige op de verklaringen van de betrokkenen, en hebben dus in zoverre als bewijsmiddelen geen toegevoegde waarde.

27. De conclusie moet zijn dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voorbereidende handelingen heeft verricht dan wel prestaties tegen vergoeding heeft verricht in de periode 2013-2016 terwijl het daarentegen op grond van de jaarstukken van eiseres en de verklaring van haar adviseur tijdens het boekenonderzoek aannemelijk is dat zij die activiteiten niet heeft verricht. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiseres niet kan worden aangemerkt als ondernemer. Eiseres had de voorbelasting daarom niet in aftrek mogen brengen, zodat de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht is opgelegd. Daarom is het beroep ongegrond.

28. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de belastingrente. Daarom is ook het beroep daartegen ongegrond.

29. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.