Woning met zonnepanelen niet verworven als btw-ondernemer
A en zijn partner zijn in 2018 in een nieuwbouwwoning gaan wonen, waarbij € 59.199 btw in rekening is gebracht. Bij de bouw zijn op het dak van de woning 18 niet-geïntegreerde zonnepanelen geïnstalleerd. Aan A is voor de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen een bedrag van € 1.364 aan btw in rekening gebracht. De zonnepanelen worden deels aangewend voor het leveren van energie aan een energiemaatschappij. A is uitsluitend uit hoofde van deze activiteit btw-ondernemer.
De vraag is of er recht op aftrek bestaat van een gedeelte van de btw op de bouwkosten van het dak van de woning en dan meer in het bijzonder of er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning.
Rechtbank Noord-Holland overweegt dat de omstandigheid dat A uit hoofde van de exploitatie van de zonnepanelen door middel van de levering van energie tegen vergoeding aan de energiemaatschappij btw-ondernemer is, niet zonder meer betekent dat A de woning heeft verworven in de hoedanigheid van ondernemer. Zeker nu een woning naar haar aard bestemd is om te gebruiken voor privédoeleinden. Dat bij de aanschaf (en de bouw) van de woning rekening is gehouden met de (on)mogelijkheid om zonnepanelen te plaatsen, is volgens de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat de woning in de hoedanigheid van ondernemer is verworven. Verder wijzen de feiten en het gestelde er op dat de zonnepanelen zijn bedoeld voor het gebruik van de opgewekte energie voor privédoeleinden.
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
26-05-2021
Datum publicatie
31-05-2021
Zaaknummer
AWB – 19 _ 5344
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
In geschil is of er recht op aftrek bestaat van een gedeelte van de omzetbelasting op de bouwkosten van het dak van de woning en dan meer in het bijzonder op de vraag of er sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiser uit hoofde van de exploitatie van de zonnepanelen door middel van de levering van energie tegen vergoeding aan de energiemaatschappij ondernemer voor de omzetbelasting is, niet zonder meer betekent dat eiser de woning heeft verworven in de hoedanigheid van ondernemer. Zeker nu een woning naar haar aard bestemd is om te gebruiken voor privédoeleinden. Dat bij de aanschaf (en de bouw) van de woning rekening is gehouden met de (on)mogelijkheid om zonnepanelen te plaatsen, is volgens de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat de woning in de hoedanigheid van ondernemer is verworven. Verder wijzen de feiten en het gestelde er op dat de zonnepanelen zijn bedoeld voor het gebruik van de opgewekte energie voor privédoeleinden.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 31-5-2021
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5344
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2021 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak 12 december 2018 tot en met 31 december 2018. Daarin heeft hij een teruggaaf van omzetbelasting verzocht tot een bedrag van € 1.364.
Bij teruggaafbeschikking heeft verweerder aan eiser teruggaaf van omzetbelasting verleend tot een bedrag van € 1.364.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de teruggaafbeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021 te Haarlem.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser en zijn partner zijn in 2018 in een nieuwbouwwoning gaan wonen. Bij de oplevering van de woning is een bedrag van € 59.199 aan omzetbelasting in rekening gebracht. De woonoppervlakte van de woning is 169 vierkante meter.
2. Bij de bouw zijn op het dak van de woning achttien niet-geïntegreerde zonnepanelen geïnstalleerd. Aan eiser is voor de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen een bedrag van € 1.364 aan omzetbelasting in rekening gebracht. De zonnepanelen beslaan een oppervlakte van (afgerond) 29,56 vierkante meter.
3. Eiser heeft in de aangifte omzetbelasting een teruggaaf van omzetbelasting verzocht van € 1.364. Dit teruggaafverzoek ziet op de omzetbelasting in rekening gebracht voor de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen. Verweerder heeft bij beschikking van 22 maart 2019 de teruggaaf van € 1.364 verleend.
4. Bij bezwaar tegen de beschikking van 22 maart 2019 heeft eiser een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van € 8.812,47 verzocht. Dit bedrag is een deel van de omzetbelasting in rekening gebracht voor de verwerving van de woning en is als volgt berekend:
– 29,56 m2 (oppervlakte zonnepanelen) / 198,56 m2 (woonoppervlakte plus oppervlakte zonnepanelen) * 100 % = 14,8872 %
– 14,8872 % van € 59.199 = € 8.813 (afgerond)
5. De zonnepanelen worden deels aangewend voor het leveren van energie aan een energiemaatschappij. Eiser is uitsluitend uit hoofde van deze activiteit ondernemer voor de omzetbelasting.
Geschil
6. In geschil is of eiser recht heeft op teruggaaf van een deel van de omzetbelasting, door eiser berekend op € 8.812,47, die aan hem in rekening is gebracht voor de bouw van zijn woning. Meer specifiek is in geschil of en, zo ja, in hoeverre vanwege de exploitatie van zonnepanelen op het dak van de woning voor de verwerving van die woning recht op aftrek van voorbelasting bestaat.
7. Eiser heeft in dit verband ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
8. Verder is in geschil of de behandeling van het bezwaarschrift uitgesteld had moeten worden.
Beoordeling van het geschil
Bestaat recht op een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting?
9. Eiser betoogt dat hij de woning heeft verworven als ondernemer, omdat hij invulling wil geven aan de maatschappelijke taak om duurzaam te handelen. Vanwege deze maatschappelijke taak zijn bij de bouw van de woning zonnepanelen geplaatst. De plaatsing van de zonnepanelen heeft tot gevolg dat een deel van het dak ten dienste staat aan de ondernemersactiviteit. Het gebruik van de woning voor de zonnepanelenonderneming is (afgerond) 14,9 % (= 29,56 m2 / (169 m2 + 29,56 m2) * 100%), aldus eiser.
10. Verweerder betoogt ten eerste dat de woning gebouwd is om in te wonen en niet gebouwd is om als dragende constructie voor de zonnepanelen te fungeren. Het gebruik van de woning als dragende constructie voor de zonnepanelen is dermate insignificant in verhouding tot de woonfunctie dat het gebruik als dragende constructie moet worden genegeerd. Ten tweede betoogt verweerder dat niet sprake is van belaste handelingen. Eiser heeft niet aangetoond dat het dak voor belaste handelingen wordt gebruikt: de bewijslast ligt bij eiser (met verifieerbare gegevens). De kosten zijn gemaakt voor bewoning. De kosten zouden ook zijn gemaakt als eiser geen zonnepanelen had geplaatst. Een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning ontbreekt. Tot slot betwist verweerder de berekening van eiser. Volgens verweerder moet uitgegaan worden van kubieke meters in plaats van vierkante meters.
11. Bij de behandeling van dit geschilpunt stelt de rechtbank het volgende voorop. Voor een recht op aftrek moet eerst worden bezien of eiser de woning in de hoedanigheid van ondernemer (belastingplichtige) verworven heeft. Als dit het geval is, moet vervolgens worden beoordeeld in welke mate eiser de woning gebruikt voor belaste handelingen. De rechtbank is het niet eens met het betoog van verweerder dat, indien de woning is verworven in de hoedanigheid van ondernemer, de woning niet wordt gebruikt voor belaste handelingen omdat de bouw van een woning niet strikt noodzakelijk is voor de zonnepanelenexploitatie en een rechtstreeks en onmiddellijk verband daardoor ontbreekt. Als wordt aangenomen dat de woning is verworven als ondernemer, dan ligt het voor de hand ook aan te nemen dat de woning voor de zonnepanelenexploitatie wordt gebruikt. Eiser heeft dan de bewijslast in welke mate recht bestaat op aftrek van voorbelasting.
12. Volgens vaste rechtspraak moet de beoordeling of iemand bij de verwerving van een goed (woning) handelt als ondernemer plaatsvinden in het licht van alle omstandigheden van het geval, waaronder (onder meer) de aard van het betrokken goed. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd op basis van een ruime uitleg van het begrip ‘als belastingplichtige’ (zie het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1399, r.o. 2.3.4).
13. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiser uit hoofde van de exploitatie van de zonnepanelen (door middel van de levering van energie aan de energiemaatschappij) ondernemer voor de omzetbelasting is, niet zonder meer betekent dat eiser de woning heeft verworven in de hoedanigheid van ondernemer. Zeker nu een woning naar haar aard bestemd is om te gebruiken voor privédoeleinden. Dat bij de aanschaf (en de bouw) van de woning rekening is gehouden met de (on)mogelijkheid om zonnepanelen te plaatsen, is volgens de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat de woning in de hoedanigheid van ondernemer is verworven. Hetzelfde geldt voor het betoog van eiser dat de woning gebouwd is om invulling te geven aan een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het (duurzame) handelen van eiser betekent niet dat de woning daardoor in de hoedanigheid van ondernemer is verworven. Eiser heeft geen verdere feiten of omstandigheden aangevoerd.
14. Aanvullend overweegt de rechtbank dat de feiten en het gestelde er op wijzen dat de zonnepanelen vooral zijn aangeschaft en worden gebruikt voor het eigen gebruik van de daarmee opgewekte energie. Het beperken van de afname van energie van de energiemaatschappij staat voorop; de levering van energie aan de energiemaatschappij en daarmee opbrengst genereren is ondergeschikt. Het dak waarop de zonnepanelen zijn gelegen wordt daardoor in feite in beperkte zin gebruikt voor die exploitatie. Het gebruik van de woning als geheel daarvoor is daardoor nog beperkter. Dit leidt tot de conclusie dat de woning als geheel in onvoldoende mate wordt gebruikt voor de exploitatie om als ondernemer te zijn aangeschaft.
15. De rechtbank concludeert dat eiser de woning niet heeft verworven in zijn hoedanigheid van ondernemer (belastingplichtige). Dit betekent dat de beroepsgrond faalt. Eiser kan de omzetbelasting die hem in rekening is gebracht voor de bouw van zijn woning dus in het geheel niet in aftrek brengen.
16. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende ten aanzien van de mate van aftrek (artikel 15, eerste lid, Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 168 Btw-richtlijn). Eiser betoogt dat hij de berekeningswijze van de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:10387) volgt en dat daarmee (al) bewezen is dat zijn berekeningswijze juist is. Deze onderbouwing van eiser is volgens de rechtbank te summier. Een gesteld nuttig bruikbaar oppervlak van de woning van (afgerond) 14,9 % acht de rechtbank bovendien erg hoog. Zeker nu door eiser op de zitting is aangegeven dat per saldo wordt geleverd aan het energiebedrijf (4.200 kilowattuur eigen gebruik tegenover 54 kilowattuur levering aan het energiebedrijf), maar dat dit zeer beperkt is.
Gelijkheidsbeginsel
17. Eiser betoogt dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. In andere gevallen zou wel recht bestaan op aftrek van voorbelasting die in rekening is gebracht voor de bouw van een woning. Op de zitting heeft eiser drie kopieën overgelegd: een kopie van de website van de Belastingdienst met uitleg over het gelijkheidsbeginsel, een kopie van een uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:10387) en een kopie van een uitspraak van rechtbank Gelderland van 18 maart 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:1163).
18. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is nodig dat de meerderheidsregel toepassing kan vinden, dat sprake is van begunstigend beleid of dat in het geval waarmee wordt vergeleken sprake is van een oogmerk van begunstiging (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7213, r.o. 3.3). Naar het oordeel van de rechtbank doet geen van deze situaties zich hier voor. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat verweerder begunstigend beleid heeft gevoerd in de door eiser bedoelde zin en acht daarom het bestaan van zodanig beleid niet aannemelijk. Ook heeft eiser onvoldoende aangedragen voor een geslaagd beroep op de meerderheidsregel, zodat een beroep op de meerderheidsregel reeds daarom faalt. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin aannemelijk geworden dat sprake is van een oogmerk van begunstiging. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel faalt daarom.
19. Verder is de rechtbank het niet eens met het betoog van eiser dat de rechtbank de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:10387) moet volgen. Er bestaat geen rechtsregel die de rechtbank bindt aan uitspraken van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Daar komt bij dat het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen deze uitspraak onder verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard is (zie het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1438). Daaruit kan niet worden afgeleid dat de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof onderschrijft.
20. Ook is de rechtbank het niet eens met het betoog van eiser dat de rechtbank de uitspraak van rechtbank Gelderland van 18 maart 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:1163) moet volgen. Er bestaat geen rechtsregel die de rechtbank bindt aan uitspraken van rechtbank Gelderland. Daar komt bij dat gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (3 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1983) in de hoger beroepsprocedure de uitspraak van rechtbank Gelderland vernietigd heeft.
Uitstel van de behandeling van het bezwaarschrift
21. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte niet heeft ingestemd met zijn verzoek om de behandeling van het bezwaarschrift uit te stellen in verband met twee procedures van andere belanghebbenden. Eiser verwijst naar de uitspraak van rechtbank Gelderland (zie overweging 20 van deze uitspraak) en de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zie overweging 19 van deze uitspraak). Ook verwijst eiser naar een nieuwsbericht in het ledenblad van Vereniging Eigen Huis. Volgens eiser heeft Vereniging Eigen Huis in dit bericht aangekondigd een procedure te starten. Verweerder had op deze procedure moeten wachten.
22. Eiser heeft met zijn verzoek impliciet ingestemd met een verlenging van de beslistermijn als bedoeld in artikel 7:10, eerste en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daar staat echter tegenover dat verweerder een dergelijke verlenging van de beslistermijn ook wenselijk moet vinden. In de motivering bij de uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2019 geeft verweerder gemotiveerd aan dat hij de beslissing niet uitstelt omdat niet sprake is van een uitzonderingsgeval, de procedures op (feitelijk) andere situaties zien en dat per situatie moet worden onderzocht of recht bestaat op aftrek van voorbelasting. Gelet op deze gemaakte afweging, en de beoordelingsvrijheid van verweerder, ziet de rechtbank geen reden te oordelen dat verweerder ten onrechte niet heeft ingestemd met het uitstelverzoek. Dit betekent dat ook deze beroepsgrond faalt.
Slotsom
23. De slotsom is dat het beroep ongegrond is. De teruggaafbeschikking blijft dus in stand.
Proceskosten
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Huisman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.