Geen recht op aftrek van omzetbelasting die drukt op bouw van woning

Zonnepanelen woning tuin

Geen recht op aftrek van omzetbelasting die drukt op bouw van woning

A heeft een woning laten bouwen met niet-geïntegreerde zonnepanelen op het dak.

In geschil is of A recht heeft op vooraftrek van een deel van de btw op de bouwkosten van de woning.

Volgens Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ontbreekt een rechtstreeks en onmiddellijk verband. Het hof acht aannemelijk dat A de kosten voor de woning hoe dan ook zou hebben gemaakt, ook wanneer zij niet de zonnepanelen zou hebben aangeschaft. Bovendien heeft A geen enkel inzicht gegeven in de hoogte of samenstelling van de prijs die zij ontvangt voor de levering van de energie aan de energiemaatschappij.

Gerechtshof

Instantie
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Datum uitspraak
05-11-2021
Datum publicatie
11-11-2021
Zaaknummer
20/00673
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een woning laten bouwen met niet-geïntegreerde zonnepanelen op het dak. In geschil is of belanghebbende recht heeft op vooraftrek van een deel van de omzetbelasting op de bouwkosten van de woning. Naar het oordeel van het hof ontbreekt een rechtstreeks en onmiddellijk verband. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende de kosten voor de woning hoe dan ook zou hebben gemaakt, ook wanneer zij niet de zonnepanelen zou hebben aangeschaft. Bovendien heeft belanghebbende geen enkel inzicht gegeven in de hoogte of samenstelling van de prijs die zij ontvangt voor de levering van de energie aan de energiemaatschappij.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 11-11-2021
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00673

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 oktober 2020, nummer BRE 19/5144 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst

hierna: de inspecteur.

1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de periode 14 december 2018 tot en met 31 december 2018 bij beschikking een teruggaaf van omzetbelasting verleend.

1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2021 in ’s-Hertogenbosch door middel van een tweezijdig audiovisueel elektronisch communicatiemiddel, te weten ‘Skype for Business’. Daaraan hebben deelgenomen en zijn gehoord belanghebbende en haar vader [de vader] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.
Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota’s doorgestuurd naar de andere partij. Deze pleitnota’s worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft tijdens de bouw van de nieuwbouwwoning gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , in totaal 16 niet-geïntegreerde zonnepanelen op het dak laten bevestigen

2.2.
Belanghebbende heeft gedurende de bouw van haar nieuwbouwwoning diverse termijnfacturen van het bouwbedrijf ontvangen. De factuur van 1 november 2018 ziet op de aanschaf en installatie van 11 zonnepanelen en de factuur van 14 december 2018 ziet op de aanschaf en installatie van de overige 5 zonnepanelen.

2.3.
De woning is op 30 november 2018 opgeleverd. Belanghebbende heeft zich per die datum aangemeld bij haar energieleverancier als producent van energie. De woning is in onderhavige periode (14 december 2018 tot en met 31 december 2018) voor het eerst in gebruik genomen.

2.4.
De elektriciteit die door belanghebbende niet wordt gebruikt, wordt geleverd aan de energiemaatschappij. Voor de levering van opgewekte energie aan de energiemaatschappij is belanghebbende aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968).

2.5.
Belanghebbende gebruikt de woning verder volledig privé en is niet uit andere hoofde ondernemer in de zin van de Wet OB 1968.

2.6.
De woning heeft een totale oppervlakte van 161,94 m2. De op het dak van de woning geplaatste 16 niet-geïntegreerde zonnepanelen beslaan een dakoppervlakte van 25,6 m2.

2.7.
Bij de bouw van de woning is exclusief de levering en montage van de 16 zonnepanelen (€ 92.133,68 – € 1.455,31 (omzetbelasting 11 zonnepanelen factuur 1 november 2018) =)) € 90.678,37 omzetbelasting in rekening gebracht. Voor de levering en montage van de 16 zonnepanelen is in totaal € 1.777 omzetbelasting in rekening gebracht.

2.8.
De inspecteur heeft op 24 december 2018 het formulier ‘Opgaaf zonnepaneelhouders’ van belanghebbende ontvangen en op 28 februari 2019 een aangifte omzetbelasting met aangiftetijdvak 14 december 2018 tot en met 31 december 2018 (hierna: de aangifte). In de aangifte is verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting van € 1.777 die bij beschikking van 29 maart 2019 is verleend (hierna: de teruggaafbeschikking).

2.9.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking en gesteld dat zij recht heeft op een aanvullende teruggave van omzetbelasting van € 12.377,99. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de teruggaafbeschikking gehandhaafd.

3Geschil en conclusies van partijen
3.1.
De aftrek van omzetbelasting ter zake van de levering en montage van de zonnepanelen (€ 1.777) is niet in geschil.

3.2.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

I. heeft belanghebbende recht op vooraftrek van een deel van de omzetbelasting op de bouwkosten van de woning?

II. Bij bevestigende beantwoording van vraag I: welk deel van de omzetbelasting op de bouwkosten van de woning kan in aftrek komen?

3.3.
Als de in geschil zijnde vraag I bevestigend wordt beantwoord, is niet in geschil dat de vooraftrek in de juiste periode in aanmerking wordt genomen.

3.4.
Belanghebbende concludeert tot vaststelling van de teruggaaf van omzetbelasting op een aanvullend bedrag van € 12.377,99. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4Gronden
Ten aanzien van het geschil

Vraag I

4.1.
Een ondernemer brengt in aftrek de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan die ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.1 Op de belastingplichtige rust de last te bewijzen dat aan alle voorwaarden voor het uitoefenen van het recht op vooraftrek is voldaan. Daaronder valt, voor zover hier van belang, de voorwaarde dat de in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met het jegens een ander verrichten van een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van omzetbelasting.2 Het rechtstreeks en onmiddellijk verband moet bestaan tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Het recht op aftrek van de omzetbelasting over in een eerder stadium verworven goederen of diensten vooronderstelt dat de voor de verwerving ervan gedane uitgaven zijn opgenomen in de prijs van de belaste handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat.3 Indien een dergelijk verband niet bestaat, kan een rechtstreeks en onmiddellijk verband niettemin worden aangenomen indien de kosten voor de betrokken goederen of diensten deel uitmaken van de algemene kosten van de belastingplichtige en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door hem verrichte prestaties; in dat geval bestaat immers een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de voor de verwerving van goederen of diensten gedane uitgaven en de gehele economische activiteit van de belastingplichtige. Een rechtstreeks en onmiddellijk verband ontbreekt als de belastingplichtige de desbetreffende uitgave toch zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend.4

4.2.
Het is aan belanghebbende om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die meebrengen dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband als hiervoor in 4.1 bedoeld, bestaat. In het onderhavige geval houdt dit in dat het op de weg van belanghebbende ligt om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden aangenomen dat de uitgave haar uitsluitende oorzaak vindt in de belastbare activiteit ondanks het privégebruik van de woning en ongeacht de mate van dat privégebruik.5

4.3.
Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende de kosten voor de woning hoe dan ook zou hebben gemaakt, ook wanneer zij niet de zonnepanelen zou hebben aangeschaft. De stelling van belanghebbende dat zij feitelijk een (hoe klein ook) energiecentrale heeft gekocht en, naar het hof begrijpt, niet (zozeer) een woning vindt geen grondslag in het feit dat het gaat om een woning. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat de uitgaven voor de bouw van de woning zijn gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie.

4.4.
Bovendien zou in het onderhavige geval een rechtstreeks en onmiddellijk verband moeten bestaan tussen het bouwen van de woning van belanghebbende en het tegen vergoeding leveren van energie door belanghebbende aan de energiemaatschappij. Dat doet zich voor als de bouwkosten van de woning, eventueel via de algemene kosten, zouden zijn opgenomen in de prijs die belanghebbende ontvangt voor de levering van energie. Belanghebbende heeft geen enkel inzicht gegeven in de hoogte of samenstelling van de prijs die zij ontvangt voor de levering van de energie aan de energiemaatschappij. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat energiemaatschappijen een vast bedrag aan zonnepaneelhouders betalen en dat die vergoeding niet afhankelijk is van de kosten die de zonnepaneelhouders maken. Belanghebbende heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de bouw van zijn woning op enigerlei wijze zijn verdisconteerd in de prijs die zij van de energiemaatschappij voor de levering van energie heeft ontvangen. Anders dan belanghebbende meent, kan op basis van de omstandigheid dat het van meet af aan haar bedoeling was de woning mede te gebruiken voor de levering van energie en dat zonder de bouw van de woning geen energie kan worden opgewekt, geen rechtstreeks en onmiddellijk verband worden aangenomen.

4.5.
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende geen recht op aftrek van de omzetbelasting die drukt op de bouw van de woning. Dit betekent dat het bedrag aan teruggaaf van omzetbelasting, zoals neergelegd in de beschikking (en uitsluitend betrekking hebbend op de levering en montage van de zonnepanelen), blijft gehandhaafd.

4.6.
Al hetgeen belanghebbende overigens aanvoert kan niet leiden tot een ander oordeel.

4.7.
Vraag I moet ontkennend worden beantwoord.

Vraag II

4.8.
Gelet op de ontkennende beantwoording van vraag I behoeft vraag II geen beantwoording meer.

Slotsom

4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

Ten aanzien van het griffierecht

4.10.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.11.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5Beslissing
Het hof:


verklaart het hoger beroep ongegrond;


bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.W. de Tombe, in tegenwoordigheid van P.A. Flutsch, als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

De uitspraak is alleen door T.A. Gladpootjes ondertekend aangezien de voorzitter en de griffier zijn verhinderd deze te ondertekenen.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

de naam en het adres van de indiener;

de dagtekening;

een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

1 Artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, Wet OB 1968.

2 HR 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2461.

3 HvJ 14 september 2017, C-132/16, Iberdrola, ECLI:EU:C:2017:683, r.o. 28.

4 HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158. Vgl. HvJ 21 februari 2013, Wolfram Becker, C-104/12, ECLI:EU:C:2013:99, punten 19, 20 en 26 tot en met 29.

5 HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158.

ECLI:NL:GHSHE:2021:3367