Btw short stay verhuur

Btw short stay verhuur

Wet OB
De verhuur van onroerende zaken is vrijgesteld van btw. Dit geldt echter niet voor de verhuur binnen het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden (art. 11 lid 1 onder b sub 2 Wet OB).

Btw-richtlijn
Deze bepaling in de Wet OB is gebaseerd op de Btw-richtlijn, waar in art. 135 lid 1 onder l de verhuur van onroerende goederen is vrijgesteld. Vervolgens wordt van de vrijstelling uitgesloten het verstrekken van accommodatie, als omschreven in de wetgeving der lidstaten, in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, met inbegrip van de verhuuraccommodatie in vakantiekampen of op kampeerterreinen (art. 135 lid 2 onder a Btw-richtlijn).

Europese jurisprudentie
Wat opvalt is dat in de Btw-richtlijn niet wordt gesproken van een korte periode. In het Blasi-arrest heeft het HvJ geoordeeld dat de lidstaten dienaangaande een beoordelingsmarge hebben. De duur van de verhuur is volgens het HvJ een geschikt criterium om het verstrekken van accommodatie in het hotelbedrijf te onderscheiden van de verhuur van woonruimtes. De toepassing van het criterium verstrekking van accommodatie van korte duur, gedefinieerd als minder dan zes maanden, lijkt het HvJ een redelijk middel om te verzekeren, dat btw wordt geheven over de handelingen van belastingplichtigen die een activiteit uitoefenen welke overeenstemt met de essentiële functie van een hotel, te weten het tijdelijk verstrekken van accommodatie in het kader van een commerciële relatie.

De nationale rechter moet volgens het HvJ nagaan of bepaalde elementen (zoals de automatische verlenging van de huurovereenkomst) er niet op wijzen, dat de in de huurovereenkomst vastgestelde duur niet overeenkomt met de werkelijke bedoeling van de partijen. Als dat zo is moet niet de in de huurovereenkomst vastgestelde duur, maar de werkelijke totale duur van de huisvesting in aanmerking worden genomen.

Nationale jurisprudentie
In zijn arrest van 26 januari 2007 gaat de Hoge Raad in op het begrip “het verstrekken van accommodatie”. Hierin ligt volgens de Hoge Raad niet reeds besloten dat die verstrekking gepaard gaat met het verrichten van diensten zoals schoonmaken, regelen bad- en bedlinnen en ontbijtservice. Deze diensten zijn namelijk in ieder geval niet eigen aan het in art. 135 lid 2 onder a Btw-richtlijn tevens als het verstrekken van accommodatie aangemerkte verschaffen van verhuuraccommodatie in vakantiekampen of op kampeerterreinen.

Het gemeenschappelijke kenmerk van de in de richtlijnbepaling bedoelde accommodaties moet daarom volgens de Hoge Raad eerder worden gevonden in het feit dat het gaat om verblijfsruimten die zijn uitgerust om daarin kort te verblijven zonder dat de tijdelijke bewoner is belast met de zorg voor de inventaris. Indien zulke verblijfsruimten ter beschikking worden gesteld anders dan in het kader van het hotelbedrijf, wordt, omdat voorzien wordt in een behoefte aan accommodatie waarop ook hotelbedrijven zich richten, met laatstbedoelde bedrijven in concurrentie getreden, hetgeen blijkens het arrest Blasi bij uitstek het gezichtspunt is voor het vaststellen van de vergelijkbaarheid van een accommodatieverstrekking met die welke plaatsvindt in het hotelbedrijf.

Vastgoedbesluit
In het besluit levering en verhuur van onroerende zaken wordt aangegeven dat de afbakening van de vrijgestelde verhuur van onroerende zaken ten opzichte van de belaste verhuur binnen het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf regelmatig aan de orde is in de praktijk.

De term “sectoren met een soortgelijke functie” uit de Btw-richtlijn moet volgens het besluit ruim worden uitgelegd. Deze term heeft namelijk tot doel het belasten van het tijdelijk verstrekken van accommodatie die plaatsvindt op overeenkomstige wijze als in het hotelbedrijf. Het gemeenschappelijke kenmerk van de in de richtlijnbepaling bedoelde accommodatie is dat het gaat om verblijfsruimten die zijn ingericht om daarin kort te verblijven, zonder dat de tijdelijke bewoner is belast met de zorg voor de inventaris (HR 26 januari 2007, nr. 41.917). Bij een accommodatie voor het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf gaat het om accommodatie die de verhuurder in gemeubileerde/ingerichte staat aan de gasten verhuurt.

De aard en de duur van het verblijf zijn volgens het besluit bepalend voor de vraag of sprake is van “verblijf voor een korte periode”. Als de gasten feitelijk maximaal 6 maanden in deze accommodatie verblijven en zij het middelpunt van hun maatschappelijk leven niet daarnaar verplaatsen, is in ieder geval sprake van een “verblijf voor een korte periode” in een accommodatie in het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf. Hierbij is ook relevant of de verhuurder volgens het contract, met inachtneming van het huurrecht, een maximale huurtermijn van 6 maanden heeft bedongen. Bij verhuur voor een langere periode dan 6 maanden, geeft het besluit de verhuurder de bewijslast om tegenover de inspecteur aannemelijk te maken dat er toch sprake is van een “verblijf voor een korte periode”. Als de gast het middelpunt van zijn maatschappelijk leven overbrengt naar het verblijf bijvoorbeeld door daar permanent te gaan wonen, is geen sprake van een “verblijf voor korte periode”.

Niet relevant is of het verstrekken van de ingerichte accommodatie gepaard gaat met bijkomend dienstbetoon dat gebruikelijk is in de hiervoor bedoelde sectoren (zoals het schoonmaken van de verblijfsruimte, het regelen van bed- en badlinnen en het bieden van een ontbijtgelegenheid), aldus het besluit. De verhuur aan gasten die korter dan 6 maanden in de accommodatie verblijven is dus belast. Deze uitleg geldt ook voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief.

Uit het voorgaande vloeit voort dat de verhuur van gemeubileerde woningen en appartementen in beginsel is vrijgesteld als deze verhuur plaatsvindt aan personen die daar langer dan zes maanden verblijven.

Verlaagd tarief
Op grond van art. 9 lid 2 onder a juncto Tabel I b11 Wet OB, is het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden belast tegen het verlaagde tarief van 9%.

Logies
Volgens het besluit Toelichting Tabel I (hierna: de toelichting) vallen onder het verstrekken van logies binnen de in de post genoemde accommodaties:

  • de seizoensverhuur van gemeubileerde kamers en gemeubileerde woningen;
  • de verhuur van verblijfsruimte die is toegerust (volledig ingericht) om daarin kort te verblijven;
  • de verhuur van gemeubileerde zomerhuisjes en stacaravans;
  • het gedurende een zeiltocht verstrekken van logies aan boord van een met schipper en bemanningslid gehuurd zeilschip;
  • de verhuur van een gemeubileerde woning/appartement door een belastingplichtige aan een zogenoemde short-stay-organisatie, welke organisatie de onroerende zaak op eigen naam en voor eigen risico gaat doorverhuren aan de gasten.

Hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf
De begrippen “hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf” moeten volgens de toelichting naar spraakgebruik worden uitgelegd. Zo is sprake van een vakantiebestedingsbedrijf als een vakantiewoning die door de eigenaar zelf wordt gebruikt door hem ook regelmatig voor korte perioden aan derden wordt verhuurd. Hierbij geldt niet de voorwaarde dat deze verhuurder de bijkomende diensten verricht die hotel-, pension- of campingbedrijven normaliter wel verrichten. Overigens is het verlaagde btw-tarief niet van toepassing op het gebruik dat de eigenaar zelf privé maakt van zijn vakantiewoning. Die prestatie valt niet onder de post.

De post is ook van toepassing op het ter beschikking stellen van een vakantie-accommodatie aan een vakantiebestedings- of dergelijk bedrijf dat de accommodatie gebruikt voor het verstrekken van logies aan personen die daar voor een korte periode verblijf houden.

Als het verstrekken van logies in de zin van de post wordt aangemerkt het door een ziekenhuis of andere instelling geven van gelegenheid om tegen vergoeding gebruik te maken van een door die instelling geëxploiteerd gastenverblijf.

Korte periode
De aard en de duur van het verblijf zijn volgens de toelichting bepalend voor de vraag of sprake is van “verblijf voor een korte periode”. Als de gasten feitelijk maximaal 6 maanden in deze accommodatie verblijven en zij het middelpunt van hun maatschappelijk leven niet daarnaar verplaatsen, is in ieder geval sprake van een “verblijf voor een korte periode”. Hierbij is ook relevant of de verhuurder volgens het contract, met inachtneming van het huurrecht, een maximale huurtermijn van 6 maanden heeft bedongen. Bij verhuur voor een langere periode dan 6 maanden, moet de verhuurder bewijzen aan de Belastingdienst dat er toch sprake is van een “verblijf voor een korte periode”. Als de gast het middelpunt van zijn maatschappelijk leven overbrengt naar het verblijf bijvoorbeeld door daar permanent te gaan wonen, is geen sprake van een “verblijf voor korte periode”. Niet relevant is of het verstrekken van de ingerichte accommodatie gepaard gaat met bijkomend dienstbetoon dat gebruikelijk is in de hiervoor bedoelde sectoren (zoals het schoonmaken van de verblijfsruimte, het regelen van bed- en badlinnen en het bieden van een ontbijtgelegenheid).