Paardenfokker verricht met zijn paarden geen economische activiteiten

Paarden fokken racen

Paardenfokker verricht met zijn paarden geen economische activiteiten

Belanghebbende fokt, traint en laat drafpaarden racen, alsmede probeert hij nadien de paarden met winst te verkopen. Hij heeft een veewagen gekocht en de btw als voorbelasting teruggevraagd (alsmede btw ter zake van andere betaalde kosten). De Belastingdienst heeft de btw-teruggaaf geweigerd.

De vraag is of belanghebbende economische activiteiten verricht met zijn paarden of dat hij, zoals de Belastingdienst stelt, daarmee enkel een hobby uitoefent.

Het is vaste jurisprudentie van het HvJ van de EU dat de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht op zich niet als een economische activiteit kan worden beschouwd; relevant is dat er activiteiten worden verricht in het economische verkeer en dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte activiteiten en een daadwerkelijk ontvangen vergoeding. Het Hof kon op basis van de beschikbare feiten en omstandigheden en hetgeen belanghebbende ter zitting heeft toegelicht niet de conclusie trekken dat belanghebbende economische activiteiten verricht.

Indien en voor zover de paardenfokker al gelden zou ontvangen van de organisator van een paardenwedstrijd voor de terbeschikkingstelling van een paard met het oog op deelname van dat paard aan die wedren, is dit geen dienst onder bezwarende titel, zo volgt uit het Baštová arrest. Dit zou anders kunnen zijn indien belanghebbende reeds een vergoeding zou ontvangen van de organisator van de wedstrijd, onafhankelijk van de rangschikking van het paard bij aankomst in de wedstrijd. Dit is echter noch door belanghebbende gesteld, noch is hiervan gebleken.

Het fokken en trainen van renpaarden met het doel deze voor een hoger bedrag te verkopen kan een economische activiteit zijn, zo volgt uit het voornoemde arrest Baštová. Indien de paardenfokker in of kort voorafgaand aan dan wel volgend op het voorliggende tijdvak eigen renpaarden fokt en traint om deze uiteindelijk voor een hoger bedrag te kunnen verkopen, zouden de kosten van een veewagen aldus een middel kunnen zijn ter bevordering van die economische activiteit. Nu belanghebbende echter ter zitting heeft gesteld dat er sinds de aanvang van het in geding zijnde tijdvak geen enkel paard met die bedoeling is verkocht (enkel een verkoop aan de paardenslager), heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof die economische activiteit tegenover de betwisting daarvan door de Belastingdienst niet aannemelijk gemaakt.

Van optreden in het economische verkeer met de paarden was daarom volgens het Hof geen sprake. De Belastingdienst heeft de aftrek van de voorbelasting op de gekochte veewagen terecht gecorrigeerd.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond (art 81 lid 1 RO).

Hoge RaadGerechtshofRechtbank
Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
07-02-2020
Datum publicatie
07-02-2020
Zaaknummer
18/03938
Formele relaties
In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2018:7886
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 07-02-2020
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 18/03938

Datum 7 februari 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 september 2018, nr. 17/00833, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 15/4205), betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting.

1Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
04-09-2018
Datum publicatie
07-09-2018
Zaaknummer
17/00833
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2017:3135, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:197
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

Belanghebbende verricht met zijn paarden geen economische activiteiten. Geen ondernemerschap voor de omzetbelasting.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 07-09-2018
FutD 2018-2371
V-N Vandaag 2018/1872
V-N 2018/65.1.5
NTFR 2018/2883 met annotatie van mr. H.J. de Boer FB
Viditax (FutD), 07-02-2020
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

nummer 17/00833

uitspraakdatum: 4 september 2018

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 augustus 2017, met het nummer LEE 15/4205, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur).

1Ontstaan en loop van het geding

1.1.Belanghebbende heeft een aangifte in de omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, resulterend in een terug te verzoeken bedrag van € 8.506. De Inspecteur heeft daarop bij beschikking van 21 augustus 2015 een bedrag van € 631 aan teruggaaf van omzetbelasting verleend.

1.2.De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft zich verweerd.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018 te Leeuwarden. Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is aan deze uitspraak gehecht.

2Vaststaande feiten

2.1.Belanghebbende stond sinds 1987 bij de Belastingdienst ingeschreven als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De onderneming van belanghebbende bestond uit het fokken, trainen en laten racen van drafpaarden, alsmede het nadien met winst verkopen van de paarden.

2.2.Belanghebbende heeft op 17 september 2014 een veewagen met kenteken [YY-000-Y] gekocht voor € 46.150, inclusief € 7.875 btw. Belanghebbende heeft deze btw in de onder 1.1. genoemde aangifte in de omzetbelasting als voorbelasting teruggevraagd, alsmede betaalde btw ter zake van andere kosten.

2.3.De Inspecteur heeft de teruggaaf van omzetbelasting met betrekking tot de veewagen geweigerd. Naar aanleiding van een bij belanghebbende uitgevoerd onderzoek is een rapport uitgebracht met dagtekening 9 juli 2015, waarin het volgende is vermeld:

“Conclusie

Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat er geen sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting, maar dat de activiteiten zich meer toeleggen in de privé/hobby sfeer van belastingplichtige.

Ik ben dan ook voornemens het ondernemerschap per 1 januari 2015 stop te zetten. De reeds ingediende aangifte over het 1ste kwartaal zal worden nageheven.

(…)

Door het corrigeren van het ondernemerschap per 1 januari 2015 zou in theorie de voorbelasting op de veewagen in 2014 aftrekbaar zijn en deze per 1 januari 2015 moeten worden gecorrigeerd omdat de veewagen naar het privé vermogen wordt overgeheveld.

Uit praktische overwegingen stel ik voor de voorbelasting op de veewagen te corrigeren in de ingediende aangifte omzetbelasting 2014. De overige in aftrek gebrachte voor belasting die in de aangifte is verwerkt zal ik in dat jaar toestaan.”

2.4.De Inspecteur heeft met dagtekening 21 augustus 2015 een teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 vastgesteld op het bedrag van € 631.

3Geschil

3.1.In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 correct is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende ultimo december 2014 nog een onderneming drijft in de zin van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2.De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard dat het beroep in eerste aanleg bij de Rechtbank gegrond had moeten worden verklaard omdat bij beëindigen van de onderneming van belanghebbende per 1 januari 2015 een gedeeltelijke teruggaaf van de veewagen had behoren te worden toegekend voor de periode van aanschaf in 2014 tot aan 1 januari 2015 en dat dit een bedrag van € 306 betreft. Het Hof ziet geen reden om dit niet te volgen zodat het hoger beroep reeds daarom gegrond is.

4Beoordeling van het geschil

4.1.Tussen partijen is in geschil of belanghebbende economische activiteiten verricht met zijn paarden of dat hij, zoals de Inspecteur stelt, daarmee enkel een hobby uitoefent. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht op zich niet als een economische activiteit kan worden beschouwd; relevant is dat er activiteiten worden verricht in het economische verkeer en dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte activiteiten en een daadwerkelijk ontvangen vergoeding. Het Hof kan op basis van de beschikbare feiten en omstandigheden en hetgeen belanghebbende ter zitting heeft toegelicht niet de conclusie trekken dat belanghebbende economische activiteiten verricht. Het Hof baseert dit oordeel op het volgende.

4.2.Indien en voor zover belanghebbende al gelden zou ontvangen van de organisator van een paardenwedstrijd voor de terbeschikkingstelling van een paard met het oog op deelname van dat paard aan die wedren, is dit geen dienst onder bezwarende titel is in de zin van de Richtlijn 2006/112/EG, zo volgt uit het arrest van het Hof van Justitie 10 november 2016, C-432/15, ECLI:EU:C:2016:855, Baštová. Dit zou anders kunnen zijn indien belanghebbende reeds een vergoeding zou ontvangen van de organisator van de wedstrijd, onafhankelijk van de rangschikking van het paard bij aankomst in de wedstrijd. Dit is echter noch door belanghebbende gesteld, noch is hiervan gebleken.

4.3.Het fokken en trainen van renpaarden met het doel deze voor een hoger bedrag te verkopen kan een economische activiteit zijn, zo volgt uit het voornoemde arrest Baštová. Indien belanghebbende in of kort voorafgaand aan dan wel volgend op het voorliggende tijdvak eigen renpaarden fokt en traint om deze uiteindelijk voor een hoger bedrag te kunnen verkopen, zouden de kosten van een veewagen aldus een middel kunnen zijn ter bevordering van die economische activiteit. Nu belanghebbende echter ter zitting heeft gesteld dat er sinds de aanvang van het in geding zijnde tijdvak geen enkel paard met die bedoeling is verkocht (enkel een verkoop aan de paardenslager), heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof die economische activiteit tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt.

4.4.Van optreden in het economische verkeer met de paarden is – in ieder geval ultimo december 2015 – daarom geen sprake. De Inspecteur heeft de aftrek van de voorbelasting op de gekochte veewagen in het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 terecht gecorrigeerd.

Slotsom

Op grond van het onder 3.2. overwogene is het hoger beroep gegrond.

5Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling nu niet gebleken is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en evenmin om een proceskostenvergoeding is verzocht.

6Beslissing

Het Hof:

  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar,
  • verhoogt de teruggaafbeschikking ten bedrage van € 631 met een bedrag van € 306 tot een bedrag van € 937,
  • gelast de Inspecteur tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 250 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

De beslissing is op 4 september 2018 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, Bij verhindering van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer,

(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 september 2018

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH DEN HAAG.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
17-08-2017
Datum publicatie
18-08-2017
Zaaknummer
AWB – 15 _ 4205
Formele relaties
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:7886, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Wet OB. Eiser fokt, traint en racet met drafpaarden. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het arrest Baštová van het Hof van Justitie van de Europese Unie, het door eiser ontvangen prijzengeld niet worden aangemerkt als een belaste prestatie voor de omzetbelasting. Eiser maakt de door hem gestelde overige opbrengsten niet aannemelijk. Beroep ongegrond.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2017/1942
V-N 2017/51.2.3
Viditax (FutD), 18-08-2017
FutD 2017-2070
NTFR 2017/2318 met annotatie van Mr. C.C. van den Berg
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 15/4205

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Emmen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] )

Procesverloop

Eiser heeft een aangifte omzetbelasting ingediend, door verweerder ontvangen op 29 maart 2015, over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, met daarin een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ten bedrage van € 8.506.

Verweerder heeft bij teruggaafbeschikking van 21 augustus 2015 aan eiser teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van € 631 verleend.

Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2015 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
[naam 1] en [naam 2] . Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst in afwachting van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in de zaak C-432/15, ECLI:EU:C:2016:855 (Baštová).

Op 10 november 2016 heeft het HvJ EU het arrest in de zaak Baštová gewezen. Partijen hebben een reactie ingezonden, waarvan een afschrift over en weer, door tussenkomst van de griffier, aan partijen is toegezonden.

Het onderzoek ter zitting is op 1 juni 2017 hervat. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
[naam 1] en [naam 3] . Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan eiser en aan de rechtbank.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.Eiser staat sinds 1987 bij de Belastingdienst voor de omzetbelasting ingeschreven als ondernemer ter zake van het fokken, trainen en laten racen van drafpaarden.

1.2.Eiser neemt uitsluitend deel aan wedstrijden van de vereniging Nederlandse Draf- en rensport (hierna: NDR).

1.3.Eiser heeft op 17 september 2014 een veewagen, met kenteken [kenteken] , gekocht voor € 46.150, inclusief € 7.875 in rekening gebrachte btw. Eiser heeft deze btw in zijn aangifte omzetbelasting voor het jaar 2014 als aftrekbare voorbelasting verwerkt.

1.4.Verweerder heeft op 9 juli 2015 een rapport uitgebracht dat is opgemaakt naar aanleiding van een bij eiser ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte(n) omzetbelasting over de periode 2013 tot en met de datum van het rapport. In het controlerapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Conclusie

Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat er geen sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting, maar dat de activiteiten zich meer toeleggen in de privé/hobby sfeer van belastingplichtige.

Ik ben dan ook voornemens het ondernemerschap per 1 januari 2015 stop te zetten. De reeds ingediende aangifte over het 1ste kwartaal van 2015 zal worden nageheven.

(…)

Door het corrigeren van het ondernemerschap per 1 januari 2015 zou in theorie de voorbelasting op de veewagen in 2014 aftrekbaar zijn en deze per 1 januari 2015 moeten worden gecorrigeerd omdat de veewagen naar het privé vermogen wordt overgeheveld.

Uit praktische overwegingen stel ik voor de voorbelasting op de veewagen te corrigeren in de ingediende aangifte omzetbelasting 2014. De overige in aftrek gebrachte voorbelasting die in de aangifte is verwerkt zal ik in dat jaar toestaan.”

1.5.Verweerder heeft de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 conform de conclusie van het boekenonderzoek vastgesteld.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting.

3. Volgens artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt, voor zover hier van belang, omzetbelasting geheven ter zake van de levering van diensten die in Nederland door een als zodanig handelend ondernemer onder bezwarende titel worden verricht. Artikel 7 van de Wet OB bepaalt, voor zover hier van belang, dat ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer is. De Nederlandse wetgever heeft aan het in artikel 7 van de Wet OB gebezigde begrip bedrijf geen andere betekenis willen toekennen dan toekomt aan het begrip economische activiteit zoals gehanteerd in artikel 9 van de BTW-richtlijn 2006. Volgens artikel 4, tweede lid, van de Zesde richtlijn omvat het begrip economische activiteiten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter.

4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij moet worden aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB en dat hij recht heeft op aftrek van voorbelasting zoals neergelegd in artikel 15 van de Wet OB. Verweerder stelt primair dat eiser geen ondernemer is aangezien hij niet deelneemt aan het economische verkeer. De activiteiten zijn een hobby en worden in de privésfeer verricht. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen prestaties onder bezwarende titel verricht nu er geen direct en onmiddellijk verband bestaat tussen de terbeschikkingstelling van het paard voor de wedstrijd en het prijzengeld. Meer subsidiair stelt verweerder dat eiser geen ondernemer is omdat hij geen prestaties onder bezwarende titel verricht aangezien de organisatie die het prijzengeld uitkeert geen verbruiker is van een aan haar geleverde dienst.

5. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat hij naast het prijzengeld ook nog overige opbrengsten heeft. Deze overige opbrengsten bestaan uit het fokken en verhandelen van paarden en het verhuren van paardenboxen en trailers. Daarnaast ontvangt eiser bij deelname aan korte baanwedstrijden startgeld en krijgt hij een onkostenvergoeding voor de reizen die hij maakt naar de wedstrijden. Verweerder heeft de overige opbrengsten betwist aangezien in de administratie van eiser alleen het prijzengeld wordt verantwoord.

6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder geen feiten en omstandigheden gesteld die de overige opbrengsten aannemelijk maken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaart dat hij van deze overige opbrengsten geen administratie heeft bijgehouden en dat hij deze opbrengsten vaak zwart ontving.

7. Met betrekking tot het prijzengeld overweegt de rechtbank als volgt. In zijn arrest van 10 november 2016, nr. C-432/15, Baštová, onder meer gepubliceerd in VN 2016/67.17, heeft het HvJ EU, voor zover van belang, overwogen dat de terbeschikkingstelling van een paard door zijn btw-plichtige eigenaar aan een organisator van een paardenwedren geen dienst onder bezwarende titel is wanneer die terbeschikkingstelling er niet toe leidt dat deelnamegeld of een andere directe vergoeding wordt betaald en wanneer enkel de eigenaars van een paard met een goede rangschikking prijzengeld ontvangen, ook als dat op voorhand is afgesproken. Het door eiser ontvangen prijzengeld was afhankelijk van de klassering van het paard en kan derhalve, gelet op het hiervoor aangehaalde arrest, niet worden aangemerkt als een belaste prestatie voor de omzetbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank behoort het door eiser ontvangen prijzengeld niet tot de maatstaf van heffing.

8. Gelet op het in 6. en 7. overwogene is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een zodanige omvang van belaste prestaties dat eiser ter zake van zijn activiteiten met drafpaarden kan worden aangemerkt als een ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de teruggaafbeschikking tot het juiste bedrag vastgesteld.

11. Het beroep is ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Boskma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2017.

De griffier is buiten staat te tekenen
w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.