Bezwaarschrift tegen nihilaangifte omzetbelasting is wel ontvankelijk

Dirigent (1)

Bezwaarschrift tegen nihilaangifte omzetbelasting is wel ontvankelijk

Dirigent A bedenkt en organiseert tevens specifieke concerten voor zogenoemde Grootkoren op aansprekende locaties en in samenwerking met bekende solisten en/of orkesten. Voor ieder Grootkoorproject zoekt A zangers voor deelname aan het Grootkoor. A regelt alles en maakt reclame. De Grootkoordeelnemers betalen € 55 aan A voor deelname aan één project.

Het materiële geschil betrof het antwoord op de vraag of A uit de vergoeding die hij ontvangt per Grootkoordeelnemer het verlaagde of het normale btw-tarief verschuldigd is (zie daarvoor organiseren en faciliteren grootkoren een ondeelbare economische prestatie tegen algemene btw-tarief).

De Belastingdienst heeft in hoger beroep gesteld dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de Rechtbank onjuist is.

Partijen stellen zich beide op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een bezwaarschrift tegen een aangifte waaruit per saldo geen te betalen bedrag volgt, niet-ontvankelijk zou zijn. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden volgt partijen hierin en overweegt daarbij als volgt. Ingevolge artikel 26 lid 1 AWR kan, in afwijking van artikel 8:1 lid 1 Awb, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingediend indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Ingevolge het tweede lid van artikel 26 AWR wordt de voldoening van een bedrag als belasting voor de mogelijkheid van beroep gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de Inspecteur. De wettelijke bepalingen vormen een gesloten stelsel van rechtsbescherming. Dit stelsel voorziet niet uitdrukkelijk in de mogelijkheid tegen een (per saldo) nihilaangifte voor de omzetbelasting als die van A een rechtsmiddel aan te wenden. Nu A echter binnen de aangiftetermijn een aangifte heeft ingediend waaruit per saldo geen te betalen bedrag volgt, dient hij naar het oordeel van het Hof te worden geacht op de laatste dag van die aangiftetermijn, te weten 31 juli 2015, een bedrag van nihil als verschuldigde belasting op aangifte te hebben voldaan. Zulks is gelijk te stellen met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur.

GerechtshofRechtbank

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31-05-2022
Datum publicatie
10-06-2022
Zaaknummer
19/01393
Formele relaties
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2019:3951, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtsgebieden
Belastingrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
OB. Activiteiten met betrekking tot het organiseren en faciliteren van muzikale activiteiten vormen één ondeelbare economische prestatie waarop het algemene tarief van toepassing is.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 10-6-2022
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden

nummer: 19/01393

uitspraakdatum: 31 mei 2022

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 september 2019, nummer LEE 17/718, in het geding tussen de Inspecteur en

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende).

1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft over de maand juni 2015 een aangifte omzetbelasting ingediend.

1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

1.3.
De Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 750 aan immateriële schadevergoeding, tot het vergoeden van het griffierecht van € 168 en tot het betalen van een bedrag van € 1.249,48 aan proceskosten. Ook heeft de Rechtbank de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 1.500.

1.5.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende bijgestaan door zijn gemachtigde mr. drs. G.W. Beuker, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] en [naam3] . Deze zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak van belanghebbende, die bij het Hof bekend is onder nummer 20/00937. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is werkzaam als dirigent van zangkoren in binnen- en buitenland. Daarnaast treedt belanghebbende solistisch op als zanger bij koorconcerten en kerkdiensten en organiseert hij koorreizen. Belanghebbende heeft één werknemer, een dirigente, in loondienst.

2.2.
Belanghebbende bedenkt en organiseert tevens specifieke concerten voor zogenoemde Grootkoren op aansprekende locaties en in samenwerking met bekende solisten en/of orkesten. Bij een Grootkoor wordt op projectbasis gewerkt. Voor ieder Grootkoorproject zoekt belanghebbende zangers voor deelname aan het Grootkoor. Hij huurt de repetitieruimtes, de ruimtes waar de concerten plaatsvinden en hij regelt de samenwerking met de solisten en/of orkesten. Ook maakt hij reclame voor zijn repetities/concerten via posters, billboards, persberichten in lokale kranten en radio-interviews. Voor het verlenen van toegang tot de optredens van het Grootkoor worden door belanghebbende entreegelden van de bezoekers ontvangen of het optreden wordt “uitgekocht” waarmee de entreegelden door de locatie-exploitant worden geheven. De Grootkoordeelnemers betalen € 55 aan belanghebbende voor deelname aan één project. Tijdens de eerste repetitie ontvangen de Grootkoordeelnemers een koorboek en een CD met de muziek. Bij de vijf repetities van drie uur per repetitie, de generale repetitie van het Grootkoor en de uitvoering van het concert treden belanghebbende en/of zijn werknemer op als dirigent van het Grootkoor. Belanghebbende organiseert zijn Grootkoorprojecten op 9 à 10 locaties in het land. Per locatie zijn er jaarlijks 2 à 3 Grootkoorprojecten. Iedere locatie heeft in principe zijn eigen concert. Belanghebbende geeft jaarlijks een Grootkoor magazine uit met informatie over de koorprojecten, koorreizen en andere activiteiten.

2.3.
In reviews van Grootkoordeelnemers op belanghebbendes website ( [website] ) stond onder meer het volgende:

‘Een beter medicijn bestaat niet

“Het Grootkoor heeft mijn leven veranderd. Ik heb lieve vrienden gekregen in het Grootkoor en zing op plekken in de wereld waar ik vroeger alleen maar van kon dromen. Muziek is emotie en in het Grootkoor kan ik die emotie met anderen delen. Zingen, een beter medicijn bestaat er niet!”

[naam4] (leeftijd)

(foto)

Zingen geeft mij energie

“Zingen doe ik heel graag en het liefst samen. Het is voor mij ontspanning, gezonde inspanning en geeft mij energie. Tijdens het samen zingen, het toewerken naar een concert en het reizen ontstaan warme contacten. Je deelt samen mooie momenten. Dat alles maakt het Grootkoor voor mij waardevol.”

[naam5] (leeftijd)

(foto)

Alles even vergeten

“Elke keer als ik in het koor zing geniet ik, al vele jaren lang. Niet enkel door samen te zingen, ook van de sfeer tijdens een repetitie. Ik kan me helemaal overgeven en alles even vergeten. Heerlijk. Ik hoop het nog lang te blijven doen.”

[naam6] (leeftijd)

(foto)

Ik word dus blij van zingen…

“Ik ben zo’n blije kerel die na een concert of koorrepetitie, ook in de pauze, nog loopt te zingen. Dit geeft leuke reacties en vaak een glimlach. Ik word dus blij van zingen in het Grootkoor! Zelfs bij het skiën op de piste, zing ik nog kerstliederen. Dat gaat net als het afdalen vanzelf.”

[naam7] (leeftijd)

(foto)

Zingen in de mooiste kerken ter wereld

“Zingen in het Grootkoor vind ik een bijzondere belevenis. Ik ga er altijd graag heen en ga met een nog beter gevoel weer naar huis. Door de prettige sfeer, waarin serieus bezig zijn, kwaliteit en humor samenkomen.

Ook is het fijn om thuis de muziek te beluisteren en te oefenen, waardoor we na een paar keer al een prachtig concert kunnen geven met bijzondere solisten.

Daarnaast zijn er de fantastische koorreizen. Zingen in de mooiste kerken van de wereld, luisteren naar ontroerende solo’s van de dirigenten en daaraan mogen bijdragen! Ik ben heel dankbaar dat ik dit allemaal mag meemaken.”

[naam8] (leeftijd)

(foto)’

2.4.
Belanghebbende heeft in 2020 onder 37 willekeurige deelnemers aan een Grootkoor een enquête laten houden voor marketingdoeleinden. Op de vraag ‘Welke onderdelen van het zingen bij een Grootkoor geven u het meeste plezier (Selecteer één of meerdere antwoorden)’ werd 37 keer aangegeven ‘zingen onder leiding van een professionele dirigent’, 26 keer ‘zingen voor publiek’, 23 keer ‘gezellig samenzijn’, 8 keer ‘de ruimte/locatie’ en 6 keer ‘anders’.

2.5.
Belanghebbende heeft de door hem gewerkte uren op jaarbasis toegerekend aan de diverse activiteiten met betrekking tot het Grootkoor. Aan de muzikale activiteiten zijn 323 uren toegerekend, waarvan 243 aan het leiden van de koorrepetities, generale repetities en concerten en 80 uur aan het uitzoeken, uitwerken en instuderen van de muziek. Aan reistijd kunnen (maximaal) 900 uren worden toegerekend. Aan andere activiteiten, te weten het huren van locaties, het maken van publiciteit en het verrichten en ontvangen van betalingen, zijn 14,5 uren toegerekend.

2.6.
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. In de aangifte omzetbelasting over de maand juni 2015 heeft hij het volgende aangegeven:

omzet omzetbelasting

belast met 21% € 2

Af: voorbelasting € 2

totaal te betalen: nihil

De aangifte is ingediend op de laatste dag van de aangiftetermijn, te weten 31 juli 2015.

2.7.
Tot de processtukken behoort een document van de Kennisgroep Formeel Recht van de Belastingdienst d.d. 8 februari 2022, versienummer 20-206-0026, met als onderwerp de rechtsvraag: “Bezwaar tegen nihilaangifte omzetbelasting of tegen voldoening op aangifte omzetbelasting kan ertoe leiden dat meer belasting wordt teruggegeven dan eerder is voldaan.” In dit document staat onder meer:

‘Op basis van de letterlijke tekst van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is er geen mogelijkheid om tegen een nihilaangifte in bezwaar en beroep te komen. Dit levert een lacune in de rechtsbescherming op. Met het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:179 in het achterhoofd, neemt de kennisgroep het standpunt in dat in deze leemte kan worden voorzien door een tijdige nihilaangifte gelijk te stellen met een voldoening op aangifte van nihil.’

3Geschil
3.1.
Het materiële geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende uit de vergoeding van € 55 die hij ontvangt per Grootkoordeelnemer omzetbelasting naar een tarief van 6% verschuldigd is (hetgeen belanghebbende bepleit), of naar een tarief van 21% (hetgeen de Inspecteur bepleit).

3.2.
De Inspecteur heeft in hoger beroep gesteld dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de Rechtbank onjuist is. Belanghebbende is het daarmee eens en heeft voorts verzocht om een immateriële schadevergoeding.

4Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar

4.1.
Partijen stellen zich beide op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een bezwaarschrift tegen een aangifte waaruit per saldo geen te betalen bedrag volgt, niet-ontvankelijk zou zijn.

4.2.
Het Hof volgt partijen in hun standpunten en overweegt daarbij als volgt. Ingevolge artikel 26, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) kan, in afwijking van artikel 8:1, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingediend indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Ingevolge het tweede lid van artikel 26 van de Awr wordt de voldoening van een bedrag als belasting voor de mogelijkheid van beroep gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de Inspecteur. De wettelijke bepalingen vormen een gesloten stelsel van rechtsbescherming. Dit stelsel voorziet niet uitdrukkelijk in de mogelijkheid tegen een (per saldo) nihilaangifte voor de omzetbelasting als die van belanghebbende een rechtsmiddel aan te wenden. Nu belanghebbende echter binnen de aangiftetermijn een aangifte heeft ingediend waaruit per saldo geen te betalen bedrag volgt, dient hij naar het oordeel van het Hof te worden geacht op de laatste dag van die aangiftetermijn, te weten 31 juli 2015, een bedrag van nihil als verschuldigde belasting op aangifte te hebben voldaan. Zulks is gelijk te stellen met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. Hieraan staat niet in de weg dat voor de betaling van het bedrag van nihil feitelijk geen handeling is verricht (vgl gerechtshof Den Haag, 30 maart 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8025). In zoverre is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond. Partijen hebben er ter zitting mee ingestemd dat bij deze stand de zaak niet wordt teruggewezen naar de Rechtbank, maar dat het Hof tevens uitspraak zal doen in het materiële geschil, als omschreven in 3.1.

Het materiële geschil

4.3.
Tussen partijen is niet in geschil is dat een dirigent is aan te merken als een uitvoerend kunstenaar, en dat het tegen vergoeding optreden van een dirigent tijdens de repetities voorafgaand aan, en tijdens, een concert dient te worden aangemerkt als ‘het optreden door uitvoerende kunstenaars’ als bedoeld in artikel 9, lid 2, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en post b.17 van Tabel I behorend bij de Wet OB, en dus in aanmerking komt voor het omzetbelastingtarief van (indertijd) 6%.

4.4.
Tussen partijen is in geschil of op de prestatie van belanghebbende, waarvoor hij € 55 per deelnemer ontvangt, het verlaagde tarief als bedoeld in post b.17 van Tabel I van toepassing is.

4.5.
Belanghebbende duidt de door hem verrichte prestatie als ‘het optreden van uitvoerend een kunstenaar’, waarbij naar zijn mening het werven en bijeenbrengen van de koorleden, het samenstellen van het programma, de planning en organisatie van de repetities en het concert in deze prestatie opgaan.

4.6.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de dienst van belanghebbende jegens de deelnemers bestaat uit ‘het organiseren en faciliteren van Grootkoorprojecten’. Dat belanghebbende (of zijn werknemer of iemand anders) als dirigent het Grootkoor tijdens de uitvoering en de repetities leidt, is maar een element van het totaalpakket dat de deelnemers krijgen in ruil voor de betaalde € 55. Dit totaalpakket bestaat volgens de Inspecteur uit een koorboek met bladmuziek, een aantal intensieve zangtrainingen, deelname aan het optreden van het Grootkoor en de begeleiding van belanghebbende en andere muzikanten. Soms is ook busvervoer naar de locatie inbegrepen. De rol van belanghebbende strekt zich zowel uit tot die van organisator als die van dirigent. De dirigeerwerkzaamheden van belanghebbende gaan volgens de Inspecteur op in het totaalpakket ‘organiseren en faciliteren van Grootkoorprojecten’, welke dienst belast is tegen het reguliere omzetbelastingtarief van 21%.

4.7.
Uit de feiten onder 2.2 tot en met 2.5 volgt dat de organisatie en realisatie van een Grootkoorproject bestaat uit meerdere elementen. Het Hof volgt daarbij partijen in hun (primaire) stelling dat de prestatie van belanghebbende jegens de deelnemers aan een Grootkoorproject dient te worden aangemerkt als één ondeelbare economische prestatie, en overweegt dat het in theorie denkbaar is dat elementen van de prestatie (dat zijn in ieder geval de organisatie-activiteiten en de dirigeeractiviteiten) afzonderlijk worden verricht. Het is immers mogelijk dat potentiële zangers op eigen initiatief een groep vormen en dat zij vervolgens een dirigent inhuren, terwijl de zangers zelf de organisatorische activiteiten op zich nemen. Ook is het mogelijk dat de organisatorische activiteiten door iemand die geen dirigent is worden verricht, en dat de aldus bijeengebrachte groep van potentiële zangers zelf een dirigent aanwijst. Een gemiddelde deelnemer aan een Grootkoorproject, zoals dat is vormgegeven door belanghebbende, zal echter juist een combinatie van deze twee elementen wensen. Daarbij hebben beide elementen een afzonderlijk belang, en zijn zij beide onmisbaar voor het verrichten van de prestatie als geheel; het heeft voor een individuele afnemer immers geen zin om zelf een dirigent in te huren zonder dat er een Grootkoor met repetities en optredens is gevormd en vice versa. Naar het oordeel van het Hof zijn de elementen daarom niet alleen onlosmakelijk met elkaar verbonden (en onderschrijft het Hof het standpunt van partijen dat zij tezamen één prestatie vormen), maar moeten zij naar het oordeel van het Hof ook op hetzelfde niveau worden geplaatst. (zie Hof van Justitie 19 juli 2012, Deutsche Bank, C-44/11, ECLI:EU:C:2012:484 en Hof van Justitie 26 mei 2016, Bookit, C-607/14, ECLI:EU:C:2016:355). Nu de dirigeerwerkzaamheden (het optreden door uitvoerende kunstenaars) een gelijkwaardig element vormt van de (grotere) totale dienst, is (op alle elementen van) deze dienst het reguliere omzetbelastingtarief van 21% van toepassing (zie Hof van Justitie 10 november 2016, Baštová, C-432/15, ECLI:EU:C:2016:855 en vgl. Hof van Justitie 18 januari 2018, Stadion Amsterdam, C-463/16, ECLI:EU:C:2018:22).

4.8.
Belanghebbende heeft in beroep, naast zijn primaire beroepsgrond, welke hij ook in hoger beroep heeft aangevoerd, nog een aantal subsidiaire beroepsgronden aangevoerd, die door de Rechtbank in de zaak die bij het Hof geregistreerd staat onder nummer 20/00937 zijn afgewezen. De grieven van belanghebbende in hoger beroep richten zich niet tegen het oordeel van de Rechtbank op deze punten. Desondanks heeft belanghebbende desgevraagd ter zitting verklaard dat hij deze subsidiaire gronden in hoger beroep wenst te handhaven. Het betreft de stelling dat op grond van het neutraliteitsbeginsel het verlaagde tarief van toentertijd 6% van toepassing is, omdat de diensten van belanghebbende vergelijkbaar zouden zijn met die van een dirigent die wordt ingehuurd door een koorvereniging. Het betreft voorts de stelling dat de Grootkoordeelnemers feitelijk betalen voor het bijwonen van een optreden van een dirigent, waardoor de daarmee behaalde omzet Grootkoor eveneens belast is met het (lage) tarief van 6% voor de omzetbelasting (Post b.14 van Tabel I behorend bij de Wet OB) en – tot slot – de stelling dat belanghebbende moet worden beschouwd als een instelling van culturele aard en om die reden in aanmerking komt voor de vrijstelling ex artikel 11, lid 1, letter f, Wet OB. In het kader van de laatstgenoemde stelling doet belanghebbende eveneens een beroep op het neutraliteitsbeginsel. Nog meer subsidiair is belanghebbende van mening dat als zijn activiteiten voor de Grootkoorprojecten niet als één prestatie zijn aan te merken, de activiteiten voor 80% uit dirigeren bestaan en voor 20% uit overige activiteiten. Daarom moet van de omzet Grootkoor 80% worden belast tegen het (lage) tarief van 6% omzetbelasting en 20% tegen het (reguliere) tarief van 21%, aldus belanghebbende in beroep.

4.9.
Het Hof wijst het beroep van belanghebbende op toepassing van het verlaagde tarief op grond van het neutraliteitsbeginsel af. Uit hetgeen is overwogen in 4.7. volgt dat dirigeerwerkzaamheden in opdracht van een koor of orkest niet soortgelijk zijn aan de dienst (het totaalpakket) dat belanghebbende aanbiedt. Dat betekent dat het – vanuit de gemiddelde consument bezien – verschil maakt of hij enkel een dirigeeractiviteit van de dirigent afneemt, danwel een dirigeeractiviteit die onderdeel is van een totaalpakket als bij belanghebbende. Voorts kan de werkingssfeer van een verlaagd btw-tarief niet op grond van het beginsel van de fiscale neutraliteit worden uitgebreid (vgl. Hof van Justitie 17 maart 2016, Aspiro, C-40/15, r.o. 31, ECLI:EU:C:2016:172).

4.10.
Het Hof wijst voorts het beroep van belanghebbende op Post b.14 van Tabel I behorend bij de Wet OB af. Uit 4.7. volgt immers dat de aard van de dienstverlening in de vorm van de organisatie van het Grootkoorproject door belanghebbende jegens de Grootkoordeelnemers niet bestaat (ook niet deels) uit het verlenen van toegang tot een muziekuitvoering.

4.11.
Voor wat betreft belanghebbendes beroep op de vrijstelling ex artikel 11, lid 1, letter f, Wet OB heeft de Rechtbank in de zaak met nummer 20/00937 als volgt overwogen:

“9. Eiser heeft meer subsidiair aangevoerd dat zijn activiteiten onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder f, van de Wet OB vallen (diensten van sociale of culturele aard). De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond faalt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aangewezen leveringen en diensten verricht zoals opgenomen in Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit OB 1968 en eiser heeft geen verzoek gedaan om te worden erkend als instelling van sociale of culturele aard. Ten slotte voldoet eiser niet aan de voorwaarde van niet-winst beogen, om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. Eisers beroep op het neutraliteitsbeginsel in dit kader kan evenmin slagen. Zijn verwijzing naar de casus in de uitspraak van rechtbank Gelderland van 20 september 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:4991) slaagt niet, omdat het geen vergelijkbare situatie betreft.”

Het Hof acht deze overweging juist, en maakt die tot de zijne.

4.12.
Nu het Hof heeft geoordeeld dat ten aanzien van de activiteiten inzake de Grootkoorprojecten sprake is van één prestatie, komt het niet toe aan belanghebbendes standpunt dat ziet op de situatie dat het Hof zou oordelen dat sprake zou zijn van meerdere prestaties. Het omzetbelastingtarief dat van toepassing is op de dienstverlening door belanghebbende jegens de Grootkoordeelnemers bedraagt op grond van artikel 9, lid 1 Wet OB, 21%.

Vergoeding immateriële schade

4.13.
Belanghebbende heeft het Hof verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn voor beslechting van dit belastinggeschil in hoger beroep. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het Hof uitspraak doet binnen twee jaar nadat het hoger beroepschrift door het hof is ontvangen (Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). In dit geval is het hoger beroepschrift door het Hof ontvangen op 30 oktober 2019. Naar het oordeel van het Hof is de coronacrisis een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die in de regel voldoende reden geeft om een langere redelijke termijn dan een termijn van twee jaar te hanteren. Dit geldt niet alleen voor zaken waarin de zitting reeds was gepland in de periode dat de gerechtsgebouwen waren gesloten en het land zich in een zogenaamde harde lockdown bevond. Doordat de desbetreffende zaken opnieuw – en zo veel mogelijk met voorrang – moesten worden ingepland, had de coronacrisis noodzakelijkerwijs tot gevolg dat ook de mondelinge behandeling van andere zaken langer op zich heeft laten wachten dan zonder de crisis het geval zou zijn geweest. Daarnaast geldt dat de door de coronacrisis opgelopen vertraging is versterkt door de uit de lockdown voortvloeiende beperkingen in de fysieke aanwezigheid van de medewerkers van de gerechten, van gemachtigden en van medewerkers van de Belastingdienst in de kantoren waar zij gewoonlijk werken, hetgeen ertoe heeft geleid dat meer tijd dan normaliter het geval zou zijn geweest nodig was voor de completering van het dossier. Ook zijn gedurende de coronacrisis aanzienlijk meer zittingen verdaagd omdat partijen zich – vaak kort voor de zitting – ziek meldden vanwege een besmetting met het coronavirus, waarbij het niet meer mogelijk was om een vervangende zaak in te plannen en zittingscapaciteit verloren is gegaan. De daardoor ontstane vertraging doet zich ook gelden in de onderhavige zaak. De redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep wordt daarom verlengd met vier maanden. Het Hof is voorts van oordeel dat het verzoek tot aanhouding van deze zaak door belanghebbende in zijn verweerschrift van 22 januari 2020 in dit geval geen reden vormt voor een verdere verlenging van deze termijn. Dat betekent dat het Hof in dit geval van oordeel is dat de overschrijding van (afgerond) een half jaar reden vormt voor een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5Proceskosten
Partijen hebben over de hoogte van de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten voor het (verweer in) hoger beroep tijdens de zitting overeenstemming bereikt. De Inspecteur zal € 1.518 aan proceskosten vergoeden.

6Beslissing
Het Hof:


vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht, de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding,


verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond,


veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.518,


veroordeelt de Staat (De Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (M. Harthoorn)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 juni 2022.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

ECLI:NL:GHARL:2022:4330