Btw tarief obstacle run wedstrijdshirt en biertje
Belanghebbende organiseert meerdere keren per jaar een obstacle run, een sportevenement waarbij hardlopen wordt gecombineerd met het overwinnen van diverse obstakels. Inschrijving geeft na betaling recht op deelname aan de obstacle run, verzorging tijdens de obstacle run, een wedstrijdshirt en een munt die tegen een drankje (frisdrank of bier naar keuze) kan worden ingewisseld. Het wedstrijdshirt wordt na afloop van de obstacle run uitgereikt in een afgesloten deel van het terrein. Dit terrein is achter de finish gelegen en is alleen toegankelijk voor deelnemers die de finish hebben gehaald. Daar kan ook de munt tegen een drankje worden ingewisseld. Het wedstrijdshirt is niet los te koop.
De vraag is of de verstrekking van wedstrijdshirts en drankmunten als een bijkomende prestatie opgaat in het gelegenheid geven tot deelname aan de obstacle run.
Het Hof acht aannemelijk dat de modale consument deelneemt aan de obstacle run vanwege het sportevenement. De wervende teksten en de foto’s op de website van belanghebbende leggen de nadruk op het (in teamverband) afleggen van het parcours en het overwinnen van de obstakels. Aan de consument wordt voor een totaalprijs een pakket aangeboden, waarvan deelname aan het sportevenement de hoofdmoot vormt. Dat het wedstrijdshirt en het drankje voor de modale consument doelen op zich zijn, acht het Hof niet aannemelijk. Het wedstrijdshirt is een soort trofee voor deelnemers die de finish hebben gehaald en het drankje is een aantrekkelijke afsluiter van het sportevenement. Het Hof beschouwt het wedstrijdshirt en het drankje als elementen die het karakter en de sfeer van dit type sportevenement onderstrepen en voor de modale consument aantrekkelijke extra’s zijn. De conclusie luidt dat het gelegenheid geven tot sportbeoefening de hoofdprestatie is en dat het wedstrijdshirt en het drankje bijkomende elementen zijn, die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. In beginsel is het verlaagde tarief van toepassing op de gehele prestatie die belanghebbende aan de deelnemer aan de obstacle run verleent.
Het Hof leidt uit Purple Parking en Airparks Services af dat het aanmerken van diverse elementen als één prestatie tot gevolg heeft dat de elementen die normaal gesproken onder een verlaagd tarief vallen, onder het algemene tarief terechtkomen. Evenzo heeft in de onderhavige situatie het aanmerken van de diverse elementen als één prestatie tot gevolg dat elementen die normaal gesproken onder het algemene tarief vallen, onder het verlaagde tarief terechtkomen. Op een eenheid van prestatie kan slechts één tarief worden toegepast. Aangezien bij belanghebbende sprake is van een eenheid van prestatie waarvan het kenmerkende element, vanuit de modale consument bezien, het gelegenheid geven tot sportbeoefening is, valt deze eenheid onder het verlaagde tarief.
Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21-11-2017
- Datum publicatie
- 01-12-2017
- Zaaknummer
- 17/00405
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:945, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
- Omzetbelasting. Organisator van obstacle runs. Verstrekking wedstrijdshirts en drankmunten. Bijkomende prestatie?
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 01-12-2017
FutD 2017-3007 met annotatie van Fiscaal up to Date
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 17/00405
uitspraakdatum: 21 november 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 februari 2017, nummer AWB 16/209, ECLI:NL:RBGEL:2017:945, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.Aan belanghebbende is over het tijdvak 23 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 6.645. Bij beschikking is belastingrente berekend van € 128.
1.2.De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en beschikking gehandhaafd.
1.3.Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2Vaststaande feiten
2.1.Belanghebbende, op 23 januari 2013 opgericht, organiseert meerdere keren per jaar een obstacle run, een sportevenement waarbij hardlopen wordt gecombineerd met het overwinnen van diverse obstakels.
2.2.Deelnemers kunnen zich via internet inschrijven. Inschrijving geeft na betaling recht op deelname aan de obstacle run, verzorging tijdens de obstacle run, een wedstrijdshirt en een munt die tegen een drankje (frisdrank of bier naar keuze) kan worden ingewisseld. Het wedstrijdshirt wordt na afloop van de obstacle run uitgereikt in een afgesloten deel van het terrein. Dit terrein is achter de finish gelegen en is alleen toegankelijk voor deelnemers die de finish hebben gehaald. Daar kan ook de munt tegen een drankje worden ingewisseld.
2.3.Het wedstrijdshirt is niet los te koop. Tijdens het boekenonderzoek is vastgesteld dat de inkoopprijs van een wedstrijdshirt € 4,07 is exclusief omzetbelasting en dat de waarde van een munt € 0,70 is exclusief omzetbelasting.
2.4.
De naheffingsaanslag is als volgt opgebouwd (paragraaf 4 van het controlerapport):
Correctie 1 (wedstrijdshirts 2013) € 1.859
Correctie 2 (drankmunten 2013) € 160
Correctie 3 (wedstrijdshirts 1e helft 2014) € 4.789
Correctie 4 (drankmunten 1e helft 2014) € 412
Correctie 5 (ontvangen sponsorgeld) € 525
Correctie 6 (minder voorbelasting) € 1.041
Correctie 7 (meer voorbelasting) € 2.141 –
Totaal: € 4.626
3Geschil
3.1.In geschil is primair of de verstrekking van wedstrijdshirts en drankmunten als een bijkomende prestatie opgaat in het gelegenheid geven tot deelname aan de obstacle run. Subsidiair is in geschil of de wedstrijdshirts en drankmunten geschenken van geringe waarde zijn.
4Beoordeling van het geschil
4.1.Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) volgt dat met name sprake is van één dienst ingeval een of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl een of meer andere elementen moeten worden beschouwd als bijkomende diensten, die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een dienst moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst, wanneer hij voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken (arrest van 25 februari 1999, C-349/96, Card Protection Plan Ltd, ECLI:EU:C:1999:93).
4.2.Het Hof leidt uit de verschillende taalversies (in het bijzonder de Franse en de Duitse) af dat het HvJ met bijkomende elementen in wezen doelt op elementen die de omstandigheden of condities optimaliseren waaronder de hoofddienst wordt genoten. Deze elementen voegen genot of waarde toe aan de hoofddienst (zie de Engelse taalversie), zodat de laatstgenoemde voor de modale consument aantrekkelijker wordt. Het Hof acht aannemelijk dat de modale consument deelneemt aan de obstacle run vanwege het sportevenement. De wervende teksten en de foto’s op de website van belanghebbende leggen de nadruk op het (in teamverband) afleggen van het parcours en het overwinnen van de obstakels. Aan de consument wordt voor een totaalprijs een pakket aangeboden, waarvan deelname aan het sportevenement de hoofdmoot vormt. Dat het wedstrijdshirt en het drankje voor de modale consument doelen op zich zijn, acht het Hof niet aannemelijk. Het wedstrijdshirt is een soort trofee voor deelnemers die de finish hebben gehaald en het drankje is een aantrekkelijke afsluiter van het sportevenement. Het Hof beschouwt het wedstrijdshirt en het drankje als elementen die het karakter en de sfeer van dit type sportevenement onderstrepen en voor de modale consument aantrekkelijke extra’s zijn. De bijkomstige status van het wedstrijdshirt en het drankje wordt voorts bevestigd door de inkoopprijzen en, voor het wedstrijdshirt, door de omstandigheid dat dit niet los te koop is. De conclusie luidt dat het gelegenheid geven tot sportbeoefening de hoofdprestatie is en dat het wedstrijdshirt en het drankje bijkomende elementen zijn, die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. In beginsel is het verlaagde tarief van toepassing op de gehele prestatie die belanghebbende aan de deelnemer aan de obstacle run verleent.
4.3.De Inspecteur wijst erop dat een shirt of een alcoholische drank indien apart geleverd aan het algemene tarief is onderworpen en dat het neutraliteitsbeginsel zich verzet tegen toepassing van het verlaagde tarief op deze elementen indien zij opgaan in een andere prestatie. Het Hof wijst om te beginnen erop dat het neutraliteitsbeginsel geen zelfstandige toetssteen is, maar een uitleggingsbeginsel. Dit betekent dat toetsing aan alleen het neutraliteitsbeginsel niet tot gevolg kan hebben dat een prestatie alsnog moet worden gesplitst. Het Hof leidt uit punten 39 en 42 van de beschikking van het HvJ van 19 januari 2012, C-117/11, Purple Parking Ltd en Airparks Services Ltd, ECLI:EU:C:2012:29, af dat het aanmerken van diverse elementen als één prestatie tot gevolg heeft dat de elementen die normaal gesproken onder een verlaagd tarief vallen, onder het algemene tarief terechtkomen. Toetsing aan het neutraliteitsbeginsel leidt volgens het HvJ niet tot een ander oordeel (vraag 3 in combinatie met punt 42). Evenzo heeft in de onderhavige situatie het aanmerken van de diverse elementen als één prestatie tot gevolg heeft dat elementen die normaal gesproken onder het algemene tarief vallen, onder het verlaagde tarief terechtkomen. Zie ook hierna onder 4.5.
4.4.Tot slot wijst de Inspecteur op de lopende discussie over de mogelijkheid om twee tarieven toe te passen op één enkele prestatie. Het Hof leidt uit het arrest van het HvJ van 6 mei 2010, C-94/09, Commissie/Frankrijk, ECLI:EU:C:2010:253, af dat onderscheid moet worden gemaakt tussen twee vraagstukken. Ten eerste is er het vraagstuk betreffende de eenheid van prestatie, en ten tweede is er het vraagstuk betreffende de selectie van de concrete en specifieke aspecten uit bijlage III bij de Btw-richtlijn waarop een lidstaat een verlaagd tarief wil toepassen. De selectie van de laatstgenoemde aspecten dient te geschieden aan de hand van algemene en objectieve criteria, terwijl bij het vraagstuk of sprake is van één dienst een subjectieve beoordeling nodig is, aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Beide vraagstukken hebben een eigen invalshoek, verlangen als gevolg hiervan een eigen toets en staan dus los van elkaar. Aangezien het geschil tussen de Commissie en Frankrijk uitsluitend betrekking heeft op de selectie die Frankrijk heeft gemaakt uit een bepaalde categorie van de bijlage, beperkt het HvJ zich na de algemene uiteenzetting tot de beoordeling van dit vraagstuk.
4.5.Uit de eerder genoemde beschikking Purple Parking Ltd leidt het Hof af dat op een eenheid van prestatie slechts één tarief kan worden toegepast. Het is inherent aan het vraagstuk van de eenheid van prestatie, zo overweegt het HvJ, dat ingeval een hoofdprestatie kan worden onderkend de bijkomende elementen de fiscale behandeling van de hoofdprestatie ten deel vallen, zelfs als zij apart beschouwd een andere fiscale behandeling zouden ondergaan. Aangezien bij belanghebbende sprake is van een eenheid van prestatie waarvan het kenmerkende element, vanuit de modale consument bezien, het gelegenheid geven tot sportbeoefening is, valt deze eenheid onder het verlaagde tarief. Nederland heeft er immers voor gekozen deze dienst onder het verlaagde tarief te brengen.
4.6.Het gelijk is aan belanghebbende. Het subsidiaire standpunt van belanghebbende behoeft geen bespreking. Het Hof zal de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente vernietigen en gelasten dat aan belanghebbende voor het tijdvak 23 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 een teruggaaf omzetbelasting wordt verleend van € 575. Deze teruggaaf is het resultaat van de correcties 5, 6 en 7, die tussen partijen niet in geschil zijn.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5Griffierecht en proceskosten
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 492 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) wegingsfactor 1 € 246 (bedrag 2017)), € 990 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 495 (bedrag 2017)) en € 990 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 495 (bedrag 2017)), ofwel in totaal op € 2.472.
Voor de behandeling van het hoger beroep heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van reiskosten. Het Hof kent voor het bijwonen van de zitting door [A] en [B] een vergoeding van € 28 (retour per openbaar vervoer tweede klasse) toe.
In totaal stelt het Hof de proceskostenvergoeding vast op € 2.500.
6Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vernietigt de naheffingsaanslag,
– gelast dat aan belanghebbende een teruggaaf wordt verleend voor het tijdvak 23 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 van € 575,
– vernietigt de beschikking belastingrente,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.500,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 334 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 501 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 21 november 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 21 november 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 28-02-2017
- Datum publicatie
- 28-02-2017
- Zaaknummer
- AWB – 16 _ 209
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:10125, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Omzetbelasting. Samengestelde prestaties. CPP-arrest en arrest Baštová van Hof van Justitie EU. Toegang verlenen tot een obstacle run gecombineerd met levering van een speciaal bedrukt T-shirt en met een biertje bij de finish. Is sprake van één dienst, belast tegen het lage tarief? Nee, want T-shirt en biertje zijn niet nodig voor het organiseren van de run. Niet aannemelijk gemaakt dat het T-shirt nodig is voor de veiligheid van de deelnemer. Is sprake van bijkomende prestaties die het lot van de hoofddienst delen en zo het lage btw-tarief krijgen? Nee, want het T-shirt en het biertje zijn een doel op zich omdat zij zelfstandig een nuttige functie hebben, los van het meedoen aan de obstacle run.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
FutD 2017-0547 met annotatie van Fiscaal up to Date
V-N Vandaag 2017/466
dr. D. Molenaar annotatie in NTFR 2017/789
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/209
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 28 februari 2017
in de zaak tussen
[X] B.V., te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 23 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 op 26 februari 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 6.645. Tevens is bij beschikking € 128 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2015 de naheffingsaanslag omzetbelasting en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 6 januari 2016, ontvangen door de rechtbank op 7 januari 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend, bestaande uit een pleitnota. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de andere partij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2017.
Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B] , bijgestaan door haar gemachtigde en drs. [C] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [D] , [E] en [F] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is op [2013] opgericht. Zij organiseert meerdere keren per jaar een zogenoemde obstacle run. Dit is een sportevenement waarbij hardlopen wordt gecombineerd met het overwinnen van diverse obstakels. Deelnemers kunnen zich via internet voor een obstacle run inschrijven.
2. De inschrijving geeft na betaling recht op toegang tot de run, een T-shirt met opdruk, gebruik van waterpunten onderweg en een foto en drankje (bier of frisdrank) bij de finish.
3. Eiseres heeft ook een webshop waar onder meer T-shirts met opdruk kunnen worden besteld. Het T-shirt dat bij de wedstijddeelname wordt verstrekt (hierna: het wedstijdshirt), is voorzien van gegevens over de betreffende run en is niet via de webshop of op andere wijze te koop.
4. In de algemene voorwaarden van eiseres die gelden bij deelname aan een obstacle run, is vermeld dat het dragen van het wedstrijdshirt verplicht is. Op de in het dossier aanwezige foto’s staan diverse deelnemers aan een obstacle run afgebeeld, maar geen van hen draagt het wedstrijdshirt.
5. Op 16 juli 2014 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014. Tijdens de uitvoering is het onderzoek uitgebreid met de periode 23 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Op basis van de gegevens van dit onderzoek is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, waarbij gecorrigeerd is voor het toegepaste lage btw-tarief op de wedstrijdshirts en op de muntjes waarvoor alcohol is geleverd bij de finish.
Geschil
6. In geschil is of eiseres ten onrechte 6% omzetbelasting op aangifte heeft voldaan in plaats van 21% over de omzet behaald met het verstrekken van alcoholische drank bij de finish en over de omzet behaald met het verstrekken van de wedstrijdshirts.
7. Primair betoogt eiseres dat sprake is van één ondeelbare prestatie die moet worden aangemerkt als het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Subsidiair is volgens eiseres sprake van de run als hoofdprestatie en de levering van het wedstrijdshirt en het biertje als bijkomende prestatie die de hoofdprestatie aantrekkelijker maakt en daarom het lot van de hoofddienst (laag tarief) deelt. Zij voert daarbij aan dat het wedstrijdshirt om veiligheidsredenen wordt verstrekt, omdat de obstacle run zodanig extreem is dat strakke kleding vereist is om ongelukken te voorkomen. Dit wordt volgens haar vereist door de verzekeraar. Verder fungeert het wedstrijdshirt als een trofee. Ten aanzien van het biertje voert eiseres aan dat bij het stoere [G] -concept hoort dat bij het bereiken van de finish, die het [H] wordt genoemd, een biertje kan worden gedronken om te vieren dat de uitdaging is volbracht.
8. Verweerder ziet drie aparte prestaties en is van mening dat de levering van het wedstrijdshirt en het biertje geen bijkomende prestaties zijn maar zelfstandige prestaties.
9. Eiseres heeft zich voorts beroepen op het gelijkheidsbeginsel (begunstigend beleid), omdat bij Stichting [I] wel is goedgekeurd dat de T-shirts onder het verlaagde tarief vallen, net als het inschrijfgeld. Zij heeft daarvoor verwezen naar een opmerking op de website van die Stichting. Verweerder heeft bestreden dat sprake is van begunstigend beleid, heeft gesteld dat volgens zijn informatie de goedkeuring in [Q] alleen geldt voor teams en heeft aangevoerd dat het landelijke beleid juist is om te splitsen indien dit mogelijk is.
Beoordeling van het geschil
Beoordelingskader
10. Partijen verwijzen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 25 februari 1999 (ECLI:EU:C:1999:93), Card Protection Plan, ook CPP-arrest genoemd. Hoewel de daarin gegeven regels nog steeds gelden, gaat de rechtbank uit van het recentere arrest Baštová (HvJ EU 10-11-2016, ECLI:EU:C:2016:855), omdat daarin ook wordt verwezen naar arresten die zijn gewezen na het CPP-arrest.
11. In het arrest Baštová is onder meer het volgende overwogen.
„68. In de tweede plaats, indien de verwijzende rechter na die beoordeling tot de slotsom komt dat dit element bestaande in het gebruik van sportaccommodaties onder een verlaagd btw-tarief kan vallen, dient er, voor de beantwoording van de prejudiciële vraag, aan te worden herinnerd dat voor de toepassing van de btw elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd, zoals blijkt uit artikel 1, lid 2, tweede alinea, van de btw-richtlijn (zie in die zin arresten van 27 oktober 2005, Levob Verzekeringen en OV Bank, C-41/04, EU:C:2005:649, punt 20, en 27 september 2012, Field Fisher Waterhouse, C-392/11, EU:C:2012:597, punt 14).
69. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt echter dat in bepaalde omstandigheden verschillende formeel onderscheiden prestaties die afzonderlijk kunnen worden verricht en zodoende ieder als zodanig tot belastingheffing of tot vrijstelling kunnen leiden, als één enkele handeling moeten worden beschouwd wanneer zij niet zelfstandig zijn (zie arrest van 2 december 2010, Everything Everywhere, C-276/09, EU:C:2010:730, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
70. Er is met name sprake van één enkele prestatie wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert of verricht, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn (arresten van 27 oktober 2005, Levob Verzekeringen en OV Bank, C-41/04, EU:C:2005:649, punt 22, en 29 maart 2007, Aktiebolaget NN, C-111/05, EU:C:2007, punt 23).
71. Dat is ook het geval wanneer een element of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofdprestatie te vormen, terwijl een of meer andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende prestaties, die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie moet in het bijzonder als bijkomend bij een hoofdprestatie worden beschouwd, wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken (arresten van 25 februari 1999, CPP, C-349/96, EU:C:1999:93, punt 30, en 21 februari 2008, Part Service, C-425/06, EU:C:2008:108, punt 52).”
12. Ook van belang voor de beoordeling is de uitspraak van de Hoge Raad van 10 augustus 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BT2197). R.o. 3.3.3. van dat arrest luidt:
„Ervan uitgaande dat de door het servicecertificaat belichaamde prestatie, anders dan de levering van een bepaald apparaat, voor de klanten van belanghebbende geen doel op zich vormt, maar uitsluitend wordt gekoppeld aan de koop van dat apparaat bij belanghebbende, getuigt ’s Hofs oordeel dat de levering van een apparaat een hoofdprestatie vormt en de door het servicecertificaat belichaamde prestatie een bijkomende, niet van een onjuiste rechtsopvatting.”
13. A-G Van Hilten heeft in haar conclusie voor dit arrest van 10 augustus 2012 (ECLI:NL:PHR:2012:BT2197) onder meer het volgende opgemerkt:
“5.27 Mij komt voor dat de verstrekking van het servicecertificaat en de levering van het apparaat niet één onsplitsbare prestatie vormt in die zin dat alle elementen nodig zijn om te komen tot de prestatie an sich: voor de verkrijging van het apparaat is het niet nodig een servicecertificaat aan te schaffen. Er is geen sprake van een ‘totaalpakket’ waarvan de te onderscheiden elementen niet zonder elkaar kunnen, zoals het geval was in bijvoorbeeld de zaken Levob en NN.
5.28Daarmee is nog niet gezegd dat sprake is van verschillende prestaties. Bezie ik de feiten van het onderhavige geval, dan dringt zich een vergelijking op met de zaak Everything Everywhere. Het lijkt mij dat het de klant gaat om de nieuwe wasmachine (of welk ander apparaat dan ook). Het is dan mooi meegenomen dat hij een servicecertificaat kan kopen die hem vrijwaart van allerlei ellende als het ding stuk gaat, maar op zichzelf heeft het certificaat geen afzonderlijk betekenis. Het beïnvloedt hooguit de keuze van de klant om bij belanghebbende het apparaat aan te schaffen (en niet bij een andere leverancier die geen servicecertificaten aanbiedt). En die beïnvloeding komt weer ten goede aan belanghebbendes omzet. Niet kan worden gezegd dat de verkrijging van het certificaat voor de klant een doel op zich is; het gaat de klant om de wasmachine (of welk apparaat hij ook gekocht heeft). Dat betekent dat de verstrekking van het servicecertificaat – een dienst – het fiscale lot van de hoofdprestatie – de levering – deelt. De totale prestatie moet worden gezien en behandeld als de levering van het apparaat.”
Beoordeling
14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar stelling dat de levering van het wedstrijdshirt om veiligheidsredenen nodig is, niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook op andere manieren kunnen deelnemers zorgen voor geschikte en veilige kleding, waarbij ook geschikte schoenen en broek van belang zijn. Eiseres controleert bovendien niet op het dragen van het wedstrijdshirt. Zij heeft ter zitting verklaard dat controleren niet haalbaar is en ook uit concurrentieoverwegingen ongewenst wordt geacht. Een en ander maakt haar stelling over het veiligheidsbelang en over het voorschrift van de verzekeraar, welke stelling verder niet onderbouwd is, niet aannemelijk. De vermelding in de algemene voorwaarden is niet voldoende. Wel aannemelijk is dat de deelnemers het wedstrijdshirt zien als een trofee, maar juist daarom ligt het voor de hand dat ze het shirt niet aantrekken tijdens de obstacle run, omdat het dan erg vies kan worden. Daarmee stemt overeen dat de wedstrijdshirts doorgaans na de finish worden uitgedeeld, zoals tijdens de zitting door eiseres is verklaard.
15. De rechtbank gaat er gezien het voorgaande bij haar beoordeling vanuit dat het wedstrijdshirt niet nodig is om veilig te kunnen deelnemen aan de obstacle run. Duidelijk is verder dat het drinken van een biertje bij de finish evenmin nodig is om deel te kunnen nemen aan de obstacle run.
16. De primaire stelling van eiseres dat sprake is van één onsplitsbare prestatie faalt. Het verstrekken van het wedstrijdshirt en van het biertje is namelijk niet nodig om een obstacle run te kunnen organiseren. Er is ook geen sprake van dat de prestaties zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. Er is gemakkelijk en niet kunstmatig onderscheid mogelijk tussen de dienst die bestaat uit het verlenen van toegang tot de obstacle run en de levering van het wedstrijdshirt en de levering van het biertje. De door het Hof van Justitie gegeven hoofdregel dat elke prestatie voor de btw in beginsel als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd (zie r.o. 68 van het arrest Baštová), moet daarom worden gevolgd.
17. Vervolgens moet worden beoordeeld of bij de levering van het wedstrijdshirt en het biertje sprake is van bijkomende prestaties zoals bedoeld in het CPP-arrest. Het criterium daarvoor is dat een prestatie in het bijzonder als bijkomend bij een hoofdprestatie moet worden beschouwd, wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
18. De rechtbank is van oordeel dat zowel de levering van het wedstrijdshirt als de levering van het biertje een doel op zich is, omdat beide prestaties zelfstandig een nuttige functie hebben, los van het meedoen aan de obstacle run. In zoverre is er een relevant verschil met de situatie die aan de orde was in het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2012, want het leveren van een service certificaat heeft geen nuttige functie als er geen product is gekocht waarop de garantie van toepassing kan zijn.
19. Voor aantrekkelijker maken (Engelse tekst: „better enjoying”, letterlijk te vertalen als beter genieten) is meer nodig dan dat de deelnemers de extra prestaties als prettig beschouwen, want dan zouden extra prestaties vrijwel altijd het lot van de hoofddienst delen en zo van tarief veranderen. Een dergelijke uitkomst zou te veel afbreuk doen aan de hoofdregel dat elke prestatie voor de btw in beginsel als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd.
20. De conclusie uit het voorgaande is dat het gelijk aan verweerder is en dat de levering van het wedstrijdshirt en van het biertje zijn belast naar hun eigen algemene tarief en niet delen in het lage tarief van de obstacle run.
21. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel faalt. Zij heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. In het licht van de betwisting door verweerder is de enkele verwijzing naar de website van de Stichting [I] onvoldoende.
22. De naheffingsaanslag dient gezien het voorgaande in stand te blijven en het beroep daartegen zal ongegrond worden verklaard.
23. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, zal ook het beroep inzake de beschikking belastingrente ongegrond worden verklaard.
24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.