HvJ 30-09-2015 Balogh C-424/14

Website Webwinkel Computer Laptop Plant Muis

HvJ Balogh beschikking

Verplichting om opgave te doen van het begin van een activiteit als belastingplichtige

Het is toegestaan een belastingplichtige te verplichten opgave te doen van het begin van een economische activiteit wanneer het product van deze activiteit het plafond voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemingen niet overschrijdt, en de belastingplichtige niet van plan is een belastbare activiteit uit te oefenen.

Het is toegestaan een bestuurlijke geldboete op te leggen aan de belastingplichtige die niet voldoet aan zijn verplichting, opgave te doen van het begin van een economische activiteit wanneer het product van deze activiteit het plafond voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemingen niet overschrijdt.

DictumArrestVerzoek

Artikel 213, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die een belastingplichtige de verplichting oplegt, opgave te doen van het begin van een economische activiteit wanneer het product van deze activiteit het plafond voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemingen niet overschrijdt, en de belastingplichtige niet van plan is een belastbare activiteit uit te oefenen.

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een bestuurlijke geldboete wordt opgelegd aan de belastingplichtige die niet voldoet aan zijn verplichting, opgave te doen van het begin van een economische activiteit wanneer het product van deze activiteit het plafond voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemingen niet overschrijdt. Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie, te beoordelen of, in het hoofdgeding, de opgelegde sanctie in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.

Deze beschikking is niet in het Nederlands gepubliceerd.

Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 30 september 2015 – Balogh

(Zaak C‑424/14) (1)

„Prejudiciële verwijzing – Btw –Richtlijn 2006/112/EG – Artikelen 213 en 214 – Verzuim opgave te doen van het begin van een activiteit – Vrijstelling van kleine ondernemingen – Sanctie”

1.                     Prejudiciële vragen – Antwoord waarover redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan – Toepassing van artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering (Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 99) (cf. punt 24)

2.                     Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Verplichtingen van de belastingplichtigen – Verplichting om opgave te doen van het begin van een activiteit als belastingplichtige – Nationale regeling die belastingplichtigen een dergelijke verplichting oplegt ingeval het product van de activiteit het plafond voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemingen niet overschrijdt – Toelaatbaarheid (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 213, lid 1) (cf. punt 30, dictum 1)

3.                     Lidstaten – Voorbehouden bevoegdheden – Gebied van de sancties inzake belasting over de toegevoegde waarde – Verplichting om deze bevoegdheid uit te oefenen met inachtneming van het Unierecht en van de algemene beginselen daarvan (cf. punten 32, 33, 36)

4.                     Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Verplichtingen van de belastingplichtigen – Verplichting om opgave te doen van het begin van een activiteit als belastingplichtige – Nationale regeling volgens welke een bestuurlijke geldboete wordt opgelegd aan de belastingplichtigen die deze verplichting niet nakomen ingeval het product van de activiteit het plafond voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemingen niet overschrijdt – Toelaatbaarheid – Voorwaarde – Eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel – Toetsing door de nationale rechterlijke instantie (Richtlijn 2006/112 van de Raad) (cf. punten 34‑37, dictum 2)

5.                     Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Algemene of hypothetische vragen – Vraag die, gelet op het voorwerp van het hoofdgeding, louter abstract of hypothetisch van aard is – Niet-ontvankelijkheid (Art. 267 VWEU) (cf. punten 39, 40, 42)

Dictum

1) Artikel 213, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die een belastingplichtige de verplichting oplegt, opgave te doen van het begin van een economische activiteit wanneer het product van deze activiteit het plafond voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemingen niet overschrijdt, en de belastingplichtige niet van plan is een belastbare activiteit uit te oefenen.
2) Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een bestuurlijke geldboete wordt opgelegd aan de belastingplichtige die niet voldoet aan zijn verplichting, opgave te doen van het begin van een economische activiteit wanneer het product van deze activiteit het plafond voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemingen niet overschrijdt. Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie, te beoordelen of, in het hoofdgeding, de opgelegde sanctie in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.

1      PB C 439 van 8.12.2014.

ECLI:EU:C:2015:708

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szekszárdi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 15 september 2014 – Jácint Gábor Balogh / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága

(Zaak C-424/14)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szekszárdi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jácint Gábor Balogh

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága

Prejudiciële vragen

Is de Hongaarse nationale praktijk, volgens welke particulieren die – binnen de grenzen van de subjectieve btw-vrijstelling – geen aan btw onderworpen handeling willen verrichten, verplicht zijn een aanvraag tot identificatie in te dienen, verenigbaar met de verplichting tot identificatie in de zin van de artikelen 213, lid 1, en 214, lid 1, van de btw-richtlijn1 ?

Kan de belastingautoriteit naar aanleiding van een controle a posteriori het ontbreken van een aanvraag tot identificatie bestraffen, wanneer de bovengrens voor vrijstelling niet is overschreden?

Kan de belastingautoriteit naar aanleiding van een controle a posteriori voorbijgaan aan het keuzerecht van de particulier en, in strijd met het beginsel van een eerlijk proces, de mogelijkheid voor een particulier om te kiezen voor subjectieve vrijstelling uitsluiten?

____________

1 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).