Naheffingsaanslagen omzetbelasting voor afdrachtverschillen opgelegd op basis van door boekhouder aangeleverde stukken
Een uitzendbureau heeft in het kader van de aangiften vennootschapsbelasting de jaarrekeningen elektronisch aan de Belastingdienst verstuurd, waarin balansposten omzetbelasting zijn opgenomen. Naar aanleiding van een signaal uit het systeem balansschulden omzetbelasting van de Belastingdienst wordt bij belanghebbende een afdrachtverschil geconstateerd. De Belastingdienst deelt belanghebbende vervolgens mee voornemens te zijn voor dat afdrachtverschil een naheffingsaanslag met berekening van belastingrente en een verzuimboete van 10% op te leggen. In dat verband wordt belanghebbende de gelegenheid geboden het afdrachtverschil te controleren en een verklaring voor het verschil te geven.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16-07-2020
- Datum publicatie
- 13-08-2020
- Zaaknummer
- 19/00179 tot en met 19/00182
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:1113, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen OB voor afdrachtverschillen opgelegd op basis van door de boekhouder aangeleverde stukken. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de boekhouder niet meer haar boekhouder was of dat de stukken onjuist waren. Van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of het verdedigingsbeginsel acht het hof geen sprake. De verzuimboetes worden vernietigd, omdat deze zijn opgelegd voor niet betalen en het verwijt van niet aangeven is meegedeeld.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 14-08-2020
V-N Vandaag 2020/1974 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 19/00179 tot en met 19/00182
Uitspraak op het hoger beroep van
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 maart 2019, nummers BRE 17/6044 tot en met 17/6047, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2Feiten
jaar | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | Totaal |
nog te suppleren OB | € 3.632 | € 4.111 | € 3.705 | € 2.761 | € 11.448 |
Jaar | aanslagnummer | Nageheven OB | verzuimboete | rentebeschikking |
2011 | [aanslagnummer] .F.01.1501 | € 3.632 | € 363 | € 613 |
2012 | [aanslagnummer] .F.01.2501 | € 4.111 | € 411 | € 599 |
2013 | [aanslagnummer] .F.01.3501 | € 3.705 | € 370 | € 428 |
2014 | [aanslagnummer] .F.01.4501 | € 2.761 | — | € 215 |
Voor het jaar 2014 is geen boete opgelegd, omdat naar de mening van de inspecteur belanghebbende die gegevens vrijwillig heeft aangegeven.
3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vragen:
I Zijn de naheffingsaanslagen OB over de jaren 2011 tot en met 2014 en daarbij gegeven rentebeschikkingen en verzuimboetes terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
II Heeft de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
4Gronden
Vooraf en ambtshalve
Ten aanzien van het geschil
“2.13. De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, lid 3 van de AWR, opgelegd binnen de termijn van vijf jaren na het ontstaan van de belastingschuld. In dat geval kan de omstandigheid dat een naheffingsaanslag mogelijk ook eerder opgelegd had kunnen worden er normaal gesproken niet toe leiden dat sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd die in dit geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daar voegt de rechtbank het volgende aan toe. Op basis van [toevoeging Hof; artikel 10a AWR in samenhang met] artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 was belanghebbende gehouden, zodra zij constateerde dat over de onderhavige jaren te weinig belasting was betaald, bij wijze van suppletie alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken. Belanghebbende had dit kunnen doen bij het opstellen van de jaarrekeningen, maar heeft dit niet gedaan, waardoor het aan haarzelf te wijten is dat de naheffingsaanslagen zo laat zijn opgelegd. De rechtbank acht op grond hiervan van een schending van het rechtszekerheid- of vertrouwensbeginsel, waarop belanghebbende zich beroept, temeer geen sprake. De omstandigheid dat de inspecteur verklaard heeft dat belanghebbende de aangegeven omzetbelasting heeft betaald leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarmee kan de inspecteur geen vertrouwen gewekt hebben met betrekking tot de niet-aangegeven omzetbelasting. Ten slotte verwerpt de rechtbank het beroep van belanghebbende op het overtreden van het verbod van détournement de pouvoir, nu zij dit op geen enkel wijze onderbouwd heeft. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank geen sprake van strijd met het zorgvuldigheids- of vertrouwensbeginsel of met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en verwerpt daarmee ook de zesde grief van belanghebbende.”
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Het hof neemt deze dan ook over en maakt deze tot de zijne.
Met betrekking tot de verzuimboetes opgelegd bij de naheffingsaanslagen OB over 2011 tot en met 2013 stelt het hof voorop dat in de mededeling over de boete is vermeld; omdat belanghebbende het bedrag van de OB-schuld opgenomen in de balans van 2013 niet op tijd heeft gemeld, wordt een verzuimboete opgelegd op grond van artikel 67c AWR van 10% van de na te heffen OB. In (hoger) beroep herhaalt de inspecteur dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 10a AWR om afdrachtverschillen aan OB te melden en dat vanwege het niet op tijd melden van de afdrachtverschillen verzuimboetes zijn opgelegd ingevolge artikel 67c AWR van de na te heffen bedragen aan OB.
Ter zitting bij het hof heeft de inspecteur desgevraagd verklaard dat de gekozen bewoording waarom een boete wordt opgelegd niet helemaal duidelijk is, maar er is voldoende aangeduid dat de boete wordt opgelegd omdat te weinig OB is afgedragen.
Tussenconclusie
Ten aanzien van het griffierecht
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
Ten aanzien van de proceskosten
Het hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling bij de rechtbank op 2 (punten)6 x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 1.050, en voor de behandeling bij het hof op 2 (punten)7 x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 1.050,
in totaal € 2.100.
5Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover het betreft de bij beschikking over elk van de jaren 2011 tot en met 2013 opgelegde boete;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- handhaaft de naheffingsaanslagen OB voor de jaren 2011 tot en met 2014 en de bij elke naheffingsaanslag gegeven rentebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 852 vergoedt; en
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 2.100.
De uitspraak is gedaan door M. Harthoorn, voorzitter, M.J.C. Pieterse en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, als griffier. De uitspraak is alleen ondertekend door de griffier, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
De beslissing is in het openbaar zitting uitgesproken op 16 juli 2020 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 – ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
1 HvJ EU 18 december 2008, Sopropé, C-349/07, ECLI:EU:C:2008:746.
2 ECLI:NL:HR:2017:2980.
3 HvJ EU 3 juli 2014, Kamino, C-129/13 en C-130/13, ECLI:EU:C:2014:2041.
4 Hoge Raad 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3467.
5 Artikel 7:15, lid 3, Awb.
6 1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
7 1 punt voor hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie het Besluit.
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 08-03-2019
- Datum publicatie
- 29-04-2019
- Zaaknummer
- 17/6044
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:2220, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen OB opgelegd op basis van door K. aangeleverde stukken. De rechtbank verwerpt het standpunt van belanghebbende dat K. geen adviseur meer was. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de stukken onjuist waren en dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden zijn. Van afwezigheid van alle schuld is geen sprake zodat de verzuimboete terecht is opgelegd.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 30-04-2019
V-N Vandaag 2019/1005
FutD 2019-1241
V-N 2019/32.2.5
NTFR 2019/1159 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Roermond
Zaaknummers BRE 17/6044 tot en met 17/6047
uitspraak van 8 maart 2019
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 4 augustus 2017 (voor de jaren 2011 tot en met 2013) en van 21 juli 2017 (voor het jaar 2014), waarin het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB) over de jaren 2011 tot en met 2014, gedateerd 30 november 2016, met aanslagnummers [aanslagnummer] .F.01.1501, [aanslagnummer] .F.01.2501, [aanslagnummer] .F.01.3501 en [aanslagnummer] .F.01.4501, en tevens de voor de jaren 2011 tot en met 2013 opgelegde boetebeschikkingen, is afgewezen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2019 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord [gemachtigde] , namens belanghebbende, en [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , namens de inspecteur.
1Beslissing
De rechtbank:
– verklaart het beroep ongegrond.
2Gronden
De inspecteur heeft belanghebbende bij brieven van 17 en 18 november 2016 in kennis gesteld van het opleggen van de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen over de jaren 2011 tot en met 2013. In deze brieven is als volgt opgenomen:
“ (…) Over het afdrachtsverschil 2012 en 2013 is contact geweest met uw adviseur de heer [K.] . De heer [K.] heeft aangegeven dat het door ons geconstateerde verschil klopt.”
“ (…) N.a.v. uw bezwaarschrift d.d. 17 oktober 2016 en de verklaringen die ik van uw boekhouder de heer [K.] van [A BV] [plaats] heb ontvangen, ga ik het verschuldigde bedragen aan omzetbelasting naheffen.”
Hierna zijn de onderhavige naheffingsaanslagen overeenkomstig de ingediende suppleties en de boetebeschikkingen aan belanghebbende opgelegd. Voor het jaar 2014 is geen boete aan belanghebbende opgelegd, omdat de inspecteur heeft aangenomen dat belanghebbende die gegevens vrijwillig heeft aangegeven.
“Hierbij maak ik bezwaar tegen alle aanslagen van 2011 tm 2014 (…)
Zie het bewijs van [A BV] en ondertekent dat het kantoor [A BV] voor de hele boekhouding en aangiften onder zijn hoede zal nemen (…)
Nu zijn deze aanslagen voor mij een beetje teveel,ook heb ik mijn boekhouder geen toestemming geven om altijd uitstel van aangiften aan te vragen, ook zijn ze niet door mij ondertekent.(…)
Mijn boekhouder geeft aan als reden dat hij een bedrijf heeft overgenomen met veel werk achterstand,.
Van daar al die te laten aangiften door de [A BV] ,,maar wij zijn de dupe met gevolg dat wij die 3 jaar aangiften dat amd [A BV] een systeem aanpas de wat gefactureerd alle facturen die nog niet betaald waren in de omzet van de jaarstukken in dat jaar meenam
Met gevolg dat de omzetten hoger werden bij het aangeven van de winst en de BTW aangiften over die facturen over dat jaar opgeschoven werden naar het volde jaar, dat heeft gevolg meer winst in omzet en btw te weinig betaald is opgeschoven naar het volde jaar.
Daarom heb ik hem opdracht gegeven alle aangiften op tijd te doen en geen uitstel meer aan te vragen ook over het jaar 2015.
Dat hij in januari 2017 die aangiften zal versturen van 2015.
En als het nu niet goed gaat ben ik genoodzaakt een andre adm kantoor te zoeken. (…)”
“De in geding zijnde naheffingsaanslagen hebben betrekking op balansposten omzetbelasting en zijn door de boekhouder van uw cliënte in de jaarrekeningen over de betreffende jaren opgenomen met vermelding dat deze door uw cliënte gesuppleerd dienden te worden. Dit is door uw cliënte nagelaten. Als uw cliënte van mening is dat deze balansposten en de hieruit voortvloeiende naheffingsaanslagen niet juist zijn, is het aan uw cliënte om aannemelijk te maken dat deze niet juist zijn. Tot vandaag heb ik geen enkele cijfermatige onderbouwing van het standpunt van uw cliënte ontvangen.
(…)
Verder wil ik nog er op wijzen dat uw cliënte reeds in 2012 en 2013 door de Belastingdienst in het kader van een ingesteld boekenonderzoek er op gewezen is dat hij zijn balansschulden omzetbelasting over de jaren 2008 en 2009 niet gesuppleerd had, waarna vervolgens gezien de financiële omstandigheden van de heer [A] een vaststellingsovereenkomst werd getekend. ”
In beroep heeft belanghebbende (samengevat) het volgende aangevoerd:
1) Ik ben van mening dat de ingediende jaarrekeningen foutief zijn, maar vanwege de kosten zie ik af van het laten opmaken en indienen van nieuwe jaarrekeningen;
2) Ik heb geen toestemming aan [A BV] gegeven om mijn aangiften OB te doen; de door kantoor [A BV] ingediende aangiften zijn onjuist;
3) Door kantoor [A BV] is ten onrechte het kasstelsel in plaats van het factuurstelsel gehanteerd; daarom hebben er dubbele betalingen van OB plaatsgevonden;
4) De over de onderhavige jaren aangegeven OB is door mij ook betaald;
5) Er kan geen sprake zijn van recidive ten opzichte van de jaren 2008 en 2009, omdat belanghebbende pas is opgericht in het jaar 2010;
6) De inspecteur heeft met het opleggen van de naheffingsaanslagen gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (met name het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel en overtreding van het verbod van détournement de pouvoir), vanwege het laat opleggen van de naheffingsaanslagen);
7) Gelet op het voorgaande dienen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen (en de in rekening gebrachte belastingrente, zie hierna onder 2.15) op nihil te worden gesteld.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, lid 3 van de AWR, opgelegd binnen de termijn van vijf jaren na het ontstaan van de belastingschuld. In dat geval kan de omstandigheid dat een naheffingsaanslag mogelijk ook eerder opgelegd had kunnen worden er normaal gesproken niet toe leiden dat sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd die in dit geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daar voegt de rechtbank het volgende aan toe. Op basis van artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 was belanghebbende gehouden, zodra zij constateerde dat over de onderhavige jaren te weinig belasting was betaald, bij wijze van suppletie alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken. Belanghebbende had dit kunnen doen bij het opstellen van de jaarrekeningen, maar heeft dit niet gedaan, waardoor het aan haarzelf te wijten is dat de naheffingsaanslagen zo laat zijn opgelegd. De rechtbank acht op grond hiervan van een schending van het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel, waarop belanghebbende zich beroept, temeer geen sprake. De omstandigheid dat de inspecteur verklaard heeft dat belanghebbende de aangegeven omzetbelasting heeft betaald leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarmee kan de inspecteur geen vertrouwen gewekt hebben met betrekking tot de niet-aangegeven omzetbelasting.
Ten slotte verwerpt de rechtbank het beroep van belanghebbende op het overtreden van het verbod van détournement de pouvoir, nu zij dit op geen enkel wijze onderbouwd heeft. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank geen sprake van strijd met het zorgvuldigheids – of vertrouwensbeginsel of met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en verwerpt daarmee ook de zesde grief van belanghebbende.
Verzuimboeten
Belastingrente
Deze uitspraak is gedaan op 8 maart 2019 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.