Niet aannemelijk dat auto’s uit Nederland zijn vervoerd dus geen nultarief btw
Leveringen worden geacht in Nederland te zijn verricht, voor zover niet aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers het tegendeel wordt aangetoond. Over het vervoer vanaf belanghebbende naar zijn afnemer heeft belanghebbende verklaard dat hij het transport van de auto’s niet heeft geregeld, en die transporten ook niet heeft betaald. Vast staat derhalve dat de auto’s niet door of voor rekening van belanghebbende in het kader van zijn levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd. Nu de identiteit van de afnemer van belanghebbende niet is komen vast te staan, heeft belanghebbende ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn afnemer de auto’s naar een plaats buiten Nederland heeft vervoerd, danwel dat dit of voor rekening van zijn afnemer zou zijn gebeurd. Het nultarief btw is niet van toepassing.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31-01-2019
- Datum publicatie
- 03-04-2019
- Zaaknummer
- 17/00457 tot en met 17/00459
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:3352, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Omzetbelasting. Tarief. Volgens artikel 32 Wet OB wordt belanghebbende geacht zijn leveringen in Nederland te verrichten, voor zover hij niet aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers het tegendeel aantoont. Over het vervoer vanaf belanghebbende naar zijn afnemer heeft belanghebbende verklaard dat hij het transport van de auto’s niet heeft geregeld, en die transporten ook niet heeft betaald. Vast staat derhalve dat de auto’s niet door of voor rekening van belanghebbende in het kader van zijn levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd. Nu de identiteit van de afnemer van belanghebbende niet is komen vast te staan, heeft belanghebbende ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn afnemer de auto’s naar een plaats buiten Nederland heeft vervoerd, danwel dat dit of voor rekening van zijn afnemer zou zijn gebeurd. Geen opgewekt vertrouwen. Nultarief niet van toepassing. Het hoger beroep is ongegrond. Wel moet aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding worden betaald.
- Wetsverwijzingen
- Wet op de omzetbelasting 1968 32
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 04-04-2019
FutD 2019-0983
V-N Vandaag 2019/826
V-N 2019/22.1.4 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00457 tot en met 17/00459
Uitspraak op het hoger beroep van
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 juni 2017, nummers BRE 15/5314, 15/5331 en 15/5332, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.
1Ontstaan en loop van het geding
Aanslagnummer | F.01.2507 | F.01.2506 | F.01.3506 |
Periode | 1-1-2002 tot en met 30-6-2002 | 1-7-2002 tot en met 31-12-2002 | 2003 |
Dagtekening | 19 november 2007 | 26 juni 2007 | 26 juni 2007 |
Omzetbelasting | € 25.131 | € 195.901 | € 704.022 |
Heffingsrente | € 4.911 | € 34.171 | € 103.706 |
Totaal | € 30.042 | € 230.072 | € 807.728 |
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 oktober 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn zoon [zoon] en zijn gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
1e kwartaal 2002 | € 25.500 |
2e kwartaal 2002 | € 131.900 |
3e kwartaal 2002 | € 332.710 |
4e kwartaal 2002 | € 48.300 |
Totaal 2002 | € 538.410 |
3e kwartaal 2002 | € 99.900 |
4e kwartaal 2002 | € 394.250 |
Totaal 2002 | € 494.150 |
Per saldo is de aangetroffen facturatie € 40.450 meer dan het bedrag dat op de listings is aangegeven als intracommunautaire leveringen.
4e kwartaal 2002 | € 194.400 |
Totaal 2002 | € 194.400 |
1e kwartaal 2003 | € 958.350 |
2e kwartaal 2003 | € 596.150 |
3e kwartaal 2003 | € 660.050 |
Totaal 2003 | € 2.214.550 |
3e kwartaal 2003 | geen |
4e kwartaal 2003 | € 2.194.750 |
Totaal 2003 | € 2.194.750 |
Per saldo bedraagt de aangetroffen facturatie € 86.300 minder dan het bedrag dat op de listings is aangegeven als intracommunautaire leveringen. Partijen zijn eenparig van mening dat de factuur terzake van de levering van de boot niet in de naheffingsaanslag is betrokken.
3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4Gronden
Plaats van levering
Identiteit afnemer van leveringen door belanghebbende
Voorwaarden nultarief
Heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de auto’s in het kader van de levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd?
Verzoek om een immateriële schadevergoeding
Slotsom
Ten aanzien van het griffierecht
Ten aanzien van de proceskosten
5Beslissing
Het Hof:
– verklaart het hoger beroep ongegrond;
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 3.500;
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 250 vergoedt, en
– veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 512.
Aldus gedaan op 31 januari 2019 door M. Harthoorn, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- de naam en het adres van de indiener;
- een dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 02-06-2017
- Datum publicatie
- 07-07-2017
- Zaaknummer
- BRE – 15 _ 5314
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:377, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Omzetbelasting- toepassing 0% – fraude?
Belanghebbende handelt in auto’s en volgens zijn administratie heeft hij auto’s, afkomstig uit Duitsland, aan Italiaanse afnemers verkocht en geleverd. Op die leveringen heeft belanghebbende het 0%-tarief toegepast. Na een strafrechtelijk onderzoek inzake voornoemde leveringen concludeert de inspecteur dat belanghebbende actief betrokken is bij btw-fraude dan wel dat belanghebbende wist of had moeten weten dat hij daarbij betrokken was. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur met voldoende objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende bij belastingfraude betrokken is geweest. De naheffingsaanslagen zijn terecht aan belanghebbende opgelegd.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2017/1680
FutD 2017-1787 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/5314, 15/5331 en 15/5332
uitspraak van 2 juni 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging door de inspecteur van de bij de pleitnota behorende bijlagen.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met het afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
(uit P-V van bevindingen inzake [A] (dossiernr. 37001/Codenr.: 140-AH-25), bijlage 15 van het verweerschrift):
– 1 e en 2e kwartaal 2002 € 157.400
– 3 e en 4e kwartaal 2002 € 381.010
Totaal € 538.410
– 4 e kwartaal 2002 € 194.400
– 1 e tot en met 3e kwartaal 2003 € 2.214.550
Totaal € 2.408.950
- -dat [A] zich bezig hield met activiteiten op het gebied van de groothandel in melk- en kaasproducten, op 22 januari 2012 in staat van faillissement is verklaard en dat de laatste bestuurder heeft verklaard niet bekend te zijn met de aan hem getoonde facturen van belanghebbende en ook niet met de bijbehorende handtekeningen afkomstig van [A] ;
- -dat [B] zich bezig hield met de groothandel in thermoshydraulische apparaten en dat [B] bij vonnis van 28 oktober 2002 door de Italiaanse rechtbank failliet is verklaard;
- -dat [C] zich bezig hield met de groothandel in voedingsproducten en detailhandel in artikelen voor in huis, op 10 juli 2003 in staat van faillissement is verklaard en dat de wettelijk vertegenwoordiger van [C] heeft verklaard dat de vennootschap nooit auto’s uit Nederland heeft gekocht;
- -dat [D] zich bezig hield met het produceren van herenkleding waartegen op 3 februari 2004 een faillissementsprocedure is gestart en op 12 februari 2006 is afgesloten en dat de wettelijk vertegenwoordiger van [D] heeft verklaard dat hij in zijn hoedanigheid als enig bestuurder nooit onderhandelingen heeft gevoerd aangaande de handel in auto’s en ook niet bekend of iemand anders namens de vennootschap auto’s heeft gekocht; en
- -dat deze vier Italiaanse bedrijven zogenoemde missing traders zijn.
3Geschil
- of belanghebbende ten onrechte het 0%-tarief heeft toegepast voor de leveringen aan [A] , [B] , [C] en [D] en zo ja;
- of de naheffingsaanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende deel uit maakte van een keten en dat in die keten, te weten bij [E] , sprake is geweest van belastingfraude.
De inspecteur heeft gesteld dat toepassing van het 0%-tarief niet mogelijk is, enerzijds omdat niet aan de bij het 0%-tarief behorende voorwaarden is voldaan en anderzijds omdat het strafrechtelijk onderzoek heeft aangetoond dat belanghebbende actief betrokken is bij btw-fraude dan wel dat belanghebbende wist of had moeten weten dat hij daarbij betrokken was.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij door [F] (hierna: [F] ), een door [E] ingeschakelde tussenpersoon, is misleid. Volgens belanghebbende was [F] de bemiddelaar tussen hem en de Italiaanse kopers aan wie is gefactureerd. Hij vertrouwde [F] volledig omdat [F] ook zaken met andere zakenrelaties van hem deed en ook werd [F] als betrouwbare tussenpersoon door [G] , een zakenrelatie van belanghebbende, aanbevolen. [F] heeft de gegevens van kopers uit Italië van de betreffende auto’s aan hem verstrekt, zoals het btw-nummer, de naam en het adres. Hij had zelf geen contact met kopers voor wie [F] bemiddelde. Vervolgens heeft hij de gegevens van de kopers bij de Belastingdienst in Maastricht geverifieerd. Na verificatie werden de facturen opgemaakt en naar het faxnummer, dat door [F] is verstrekt, gefaxt zodat de koper in Italië de verkoopfactuur kon laten afstempelen, ondertekenen en daarna via fax weer aan belanghebbende kon retourneren. Nu hij te goeder trouw heeft gehandeld, kan toepassing van het 0%-tarief hem niet worden ontnomen, aldus belanghebbende.
4Beoordeling van het geschil
0%-tarief
Hoogte van de naheffingsaanslagen
De inspecteur heeft in het verweerschrift onder meer verwezen naar overzichten waarin de facturen van belanghebbende aan de vier Italiaanse bedrijven zijn opgenomen (bijlage 14a van het verweerschrift). Verder heeft de inspecteur gesteld dat de naheffingsaanslagen op die overzichten zijn gebaseerd. Het totaal van die overzichten is € 5.461.260. In het overzicht inzake de facturen van [C] is ten aanzien van de auto met het [chassisnummer] een factuurbedrag van € 111.000 opgenomen. Belanghebbende heeft dat bedrag bestreden en gesteld dat die auto voor € 11.100 is verkocht. De inspecteur heeft daarop verklaard te betreuren dat belanghebbende voormelde eerst ter zitting naar voren heeft gebracht en dat hij die stelling niet kan controleren. De rechtbank mag echter uitgaan van een verkoopprijs van € 11.100, aldus de inspecteur ter zitting.
Als gevolg van dit onjuiste factuurbedrag dient volgens belanghebbende het totaal van de leveringen aan de ‘missing traders’ in Italië € 5.361.360 te bedragen. De daarmee corresponderende gemiste btw bedraagt volgens belanghebbende alsdan € 856.015, terwijl het totaal van de naheffingsaanslagen na uitspraken op bezwaar € 874.792 is.
Tijdvak
Bedrijf |
1-1-2002 t/m
30-6-2002 |
1-7-2002 t/m
31-12-2002 |
1-1-2003 t/m
31-12-2003 |
[A] | € 157.400 | € 381.010 | |
[B] | € 494.150 | ||
[C] | € 194.400 | € 2.214.650 | |
[D] | € 2.194.750 | ||
Totaal | € 157.400 | € 1.069.560 | € 4.409.400 |
Verder blijkt uit de brieven van de inspecteur van 20 december 2007 (zie 2.8) dat voormelde bedragen overeenkomen met de in die brief genoemde bedragen. Echter de opgegeven intracommunautaire leveringen aan [A] over de periode 1-1-2002 tot en met 30-6-2002, waren ook in naheffingsaanslag F01.2506 (periode 1-7-2002 tot en met 31-12-2002) begrepen. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar naheffingsaanslag F01.2506 verminderd met € 25.131 (zijnde 19/119*€ 157.400).
Heffingsrente
Conclusie
5Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juni 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr.drs. M.H. van Schaik en mr. E. Kouwenhoven, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.