HvJ Generali Seguros arrest
Generali Seguros is een verzekeringsonderneming die in het kader van haar activiteiten wrakken verwerft van motorvoertuigen die schade hebben opgelopen bij ongevallen waarbij haar verzekerden betrokken waren, en deze vervolgens doorverkoopt aan derden, zonder over deze verkopen btw te betalen.
De Portugese belastingdienst was van mening dat de verkoop van wrakken van motorvoertuigen door Generali Seguros als overdracht onder bezwarende titel van lichamelijke zaken aan btw was onderworpen, en dat die verkoop niet in aanmerking kwam voor enige btw-vrijstelling.
Volgens het HvJ vallen handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, niet binnen de werkingssfeer van artikel 135 lid 1 onder a) btw-richtlijn.
Handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, vallen ook niet binnen de werkingssfeer van artikel 136 onder a) btw-richtlijn.
Het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel staat er niet aan in de weg dat geen vrijstelling wordt verleend voor handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, wanneer die verwervingen geen recht op aftrek hebben doen ontstaan.
1) Artikel 135, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
moet aldus worden uitgelegd dat
handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.
2) Artikel 136, onder a), van richtlijn 2006/112
moet aldus worden uitgelegd dat
handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.
3) Het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
moet aldus worden uitgelegd dat
het er niet aan in de weg staat dat geen vrijstelling wordt verleend voor handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, wanneer die verwervingen geen recht op aftrek hebben doen ontstaan.
ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)
9 maart 2023 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Vrijstelling van btw – Artikel 135, lid 1, onder a) – Vrijstelling voor handelingen ter zake van verzekering en herverzekering – Artikel 136, onder a) – Vrijstelling voor leveringen van goederen die uitsluitend zijn gebruikt voor een vrijgestelde activiteit – Begrip ‚handelingen ter zake van verzekering’ – Wederverkoop van van verzekerden verworven wrakken van beschadigde motorvoertuigen – Beginsel van fiscale neutraliteit”
In zaak C‑42/22,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) bij beslissing van 16 december 2021, ingekomen bij het Hof op 19 januari 2022, in de procedure
Generali Seguros SA, voorheen Global – Companhia de Seguros SA,
tegen
Autoridade Tributária e Aduaneira,
wijst
HET HOF (Negende kamer),
samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, J.‑C. Bonichot en O. Spineanu-Matei (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: G. Pitruzzella,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– Generali Seguros SA, vertegenwoordigd door P. Braz, advogado,
– de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa, C. Bento, R. Campos Laires en A. Rodrigues als gemachtigden,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Caro de Sousa en J. Jokubauskaitė als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1; hierna: „btw-richtlijn”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Generali Seguros SA, voorheen Global – Companhia de Seguros SA, een verzekeringsonderneming, en de Autoridade Tributária e Aduaneira (belasting- en douanedienst, Portugal) over de vraag of door deze onderneming verrichte handelingen inzake de wederverkoop van voertuigwrakken belastbaar, dan wel vrijgesteld zijn in het kader van de belasting over de toegevoegde waarde (btw).
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 Overweging 66 van de btw-richtlijn luidt:
„De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de eerdere richtlijnen.”
4 Artikel 1, lid 2, van deze richtlijn bepaalt:
„Het gemeenschappelijke btw-stelsel berust op het beginsel dat op goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven die strikt evenredig is aan de prijs van de goederen en diensten, zulks ongeacht het aantal handelingen dat tijdens het productie- en distributieproces vóór de fase van heffing plaatsvond.
Bij elke handeling is de btw, berekend over de prijs van het goed of van de dienst volgens het tarief dat voor dat goed of voor die dienst geldt, verschuldigd onder aftrek van het bedrag van de btw waarmede de onderscheiden elementen van de prijs rechtstreeks zijn belast.
[…]”5 Artikel 2, lid 1, onder a), van deze richtlijn luidt als volgt:
„De volgende handelingen zijn aan de btw onderworpen:
a) de leveringen van goederen, die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht”.
6 Artikel 14, lid 1, van die richtlijn bepaalt:
„Als ‚levering van goederen’ wordt beschouwd, de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken.”
7 In artikel 24, lid 1, van de btw-richtlijn staat te lezen:
„Als ‚dienst’ wordt beschouwd elke handeling die geen levering van goederen is.”
8 Artikel 135, lid 1, onder a), van deze richtlijn bepaalt:
„De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:
a) handelingen ter zake van verzekering en herverzekering met inbegrip van daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen”.
9 Artikel 136, onder a), van deze richtlijn bepaalt:
„De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:
a) leveringen van goederen die uitsluitend zijn gebruikt voor een activiteit die krachtens de artikelen 132, 135, 371, 375, 376 en 377, artikel 378, lid 2, artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390 is vrijgesteld, wanneer voor deze goederen geen recht op aftrek is genoten”.
10 De in de punten 8 en 9 van het onderhavige arrest weergegeven bepalingen komen overeen met respectievelijk artikel 13, B, onder a), en artikel 13, B, onder c), van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1; hierna: „Zesde richtlijn”).
Portugees recht
11 Artikel 9, punten 29 en 33, van de Código do Imposto sobre o Valor Acrescentado (wetboek inzake de belasting over de toegevoegde waarde), goedgekeurd bij decreto-lei n.o 394-B/84 (wetsbesluit nr. 394-B/84) van 26 december 1984 (Diário da República I, serie I-A, nr. 297 van 26 december 1984), in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „btw-wetboek”), bepaalt het volgende:
„Zijn vrijgesteld van de belasting:
[…]29) handelingen ter zake van verzekering en herverzekering met inbegrip van daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen;
[…]33) de overdracht van goederen die uitsluitend zijn gebruikt voor een vrijgestelde activiteit, indien voor deze goederen geen recht op aftrek is uitgeoefend, alsmede de overdracht van goederen waarvan de verwerving of het gebruik overeenkomstig artikel 21, lid 1, met uitsluiting van het recht op aftrek heeft plaatsgevonden”.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
12 Generali Seguros is een verzekeringsonderneming die in het kader van haar activiteiten wrakken verwerft van motorvoertuigen die schade hebben opgelopen bij ongevallen waarbij haar verzekerden betrokken waren, en deze vervolgens doorverkoopt aan derden, zonder over deze verkopen btw te betalen.
13 Naar aanleiding van een controle over het boekjaar 2007 was de belasting- en douanedienst van mening dat de verkoop van wrakken van motorvoertuigen door Generali Seguros krachtens het btw-wetboek als overdracht onder bezwarende titel van lichamelijke zaken aan btw was onderworpen, en dat die verkoop niet in aanmerking kwam voor enige in dit wetboek neergelegde vrijstelling. Bijgevolg heeft die dienst over deze verkopen btw geheven ten bedrage van 17 213,70 EUR, vermeerderd met compensatierente.
14 Generali Seguros heeft voornoemd bedrag betaald maar vervolgens heeft zij in het kader van een beroep dat zij bij de Tribunal Tributário de Lisboa (belastingrechter Lissabon, Portugal) heeft ingesteld betwist dat dit bedrag verschuldigd was.
15 Voor deze rechter betoogde Generali Seguros dat de verkoop van voertuigwrakken in de omstandigheden van het hoofdgeding als een van btw vrijgestelde handeling moest worden beschouwd. Zij beriep zich om te beginnen op artikel 9, punt 29, van het btw-wetboek, dat „handelingen ter zake van verzekering en herverzekering en daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen” vrijstelt, en voorts op artikel 9, punt 33, van dit wetboek, dat voorziet in een vrijstelling voor „de overdracht van goederen die uitsluitend zijn gebruikt voor een vrijgestelde activiteit, indien voor deze goederen geen recht op aftrek is uitgeoefend”.
16 Bij vonnis van 30 december 2017 heeft die rechter de vordering van Generali Seguros afgewezen.
17 Deze vennootschap heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal), de verwijzende rechter.
18 Voor deze rechter betoogt Generali Seguros dat de wederverkoop van wrakken van motorvoertuigen door een onderneming waarvan verzekering de hoofdactiviteit is, verband houdt met deze activiteit en onlosmakelijk verbonden is met de normale activiteit van onderhandeling over en betaling van vergoedingen in geval van schade, zodat bedoelde wederverkoop tot het doel van deze onderneming behoort.
19 De verwijzende rechter benadrukt dat de vraag of een dergelijke handeling is vrijgesteld van btw op grond van artikel 9, punt 29 of 33, van het btw-wetboek – welke bepalingen ertoe strekken artikel 13, B, onder a) respectievelijk onder c), van de Zesde richtlijn in Portugees recht om te zetten – in de rechtsleer en rechtspraak in Portugal zeer omstreden is. Hij is dan ook van mening dat hij verplicht is het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken teneinde na te gaan hoe deze handeling in het licht van de relevante bepalingen van deze richtlijn en de btw-richtlijn moet worden gekwalificeerd.
20 In die omstandigheden heeft de Supremo Tribunal Administrativo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
„1) Moeten artikel 13, B, onder a), van de [Zesde richtlijn] en bijgevolg het huidige artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat het begrip ‚handelingen ter zake van verzekering en herverzekering’ voor de toepassing van de btw-vrijstelling ook daarmee samenhangende of bijkomende activiteiten omvat, zoals de aan- en verkoop van wrakken [van motorvoertuigen]?
2) Moeten artikel 13, B, onder c), van de [Zesde richtlijn] en bijgevolg het daaruit voortvloeiende artikel 136, onder a), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat de aan- en verkoop van wrakken [van motorvoertuigen] worden geacht uitsluitend te zijn verricht ten behoeve van een vrijgestelde [activiteit], mits deze goederen geen recht op aftrek van btw hebben doen ontstaan?
3) Is het in strijd met het beginsel van de neutraliteit van de btw dat de verkoop van wrakken [van motorvoertuigen] door verzekeringsondernemingen niet is vrijgesteld van btw in gevallen waarin er geen recht op aftrek van btw bestond?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
21 Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter te vernemen wat in het kader van het gemeenschappelijke btw-stelsel het lot is van handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden doorverkoopt.
22 Vooraf zij met betrekking tot het op het hoofdgeding ratione temporis van toepassing zijnde Unierecht opgemerkt dat uit artikel 413 van de btw-richtlijn volgt dat deze op 1 januari 2007 in werking is getreden. In overweging 66 van deze richtlijn wordt verklaard dat de verplichting tot omzetting ervan in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen materieel zijn gewijzigd en dat de verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen voortvloeit uit de eerdere richtlijnen.
23 Artikel 135, lid 1, onder a), en artikel 136, onder a), van de btw-richtlijn komen overeen met respectievelijk artikel 13, B, onder a), en artikel 13, B, onder c), van de Zesde richtlijn, zodat de op die bepalingen van toepassing zijnde verplichting tot omzetting volgt uit die laatste richtlijn. Aangezien het hoofdgeding betrekking heeft op btw-naheffingsaanslagen voor 2007, is de btw-richtlijn derhalve van toepassing op dit geding (zie naar analogie arrest van 4 oktober 2017, Federal Express Europe, C‑273/16, EU:C:2017:733, punten 30 en 31).
24 Voorts zij tevens opgemerkt dat, hoewel de prejudiciële vragen betrekking hebben op handelingen bestaande in de aankoop door een verzekeringsonderneming van wrakken van schadevoertuigen van haar verzekerden en de wederverkoop van deze wrakken aan derden, uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het hoofdgeding uitsluitend betrekking heeft op de fiscale behandeling van een dergelijke wederverkoop vanuit het oogpunt van de btw.
25 Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan hij dit geding kan beslechten, moeten de gestelde vragen derhalve aldus worden geherformuleerd dat zij uitsluitend betrekking hebben op de wederverkoop door een verzekeringsonderneming aan derden van wrakken van beschadigde motorvoertuigen die zij van haar verzekerden heeft verworven.
Eerste vraag
26 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen en dus krachtens deze bepaling zijn vrijgesteld.
27 Om te beginnen zij opgemerkt dat blijkens de gegevens van het dossier waarover het Hof beschikt, de verzekerde en de verzekeringsonderneming in het kader van het Portugese stelsel van verplichte verzekering voor de wettelijke aansprakelijkheid voor motorrijtuigen, bij een ongeval dat het volledige verlies van het verzekerde voertuig met zich meebrengt, kunnen beslissen om de eigendom van het voertuigwrak aan de verzekeringsonderneming over te dragen. Daartoe dient die onderneming het bedrag mee te delen waarvoor zij bereid is dit wrak van de verzekerde te kopen, zodat hij een beslissing kan nemen. Indien deze overdracht plaatsvindt, gaat deze onderneming vervolgens, zoals in de situaties die in het hoofdgeding aan de orde zijn, over tot de wederverkoop van het wrak aan een derde. Het door de verzekeringsonderneming aan de verzekerde betaalde bedrag omvat de aldus bepaalde waarde van het wrak.
28 Voorts zij eraan herinnerd dat de vrijstellingen bedoeld in artikel 135, lid 1, van de btw-richtlijn autonome begrippen van Unierecht vormen, die tot doel hebben verschillen in de toepassing van het btw-stelsel tussen de lidstaten te voorkomen (arrest van 25 juli 2018, DPAS, C‑5/17, EU:C:2018:592, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en die dus eenvormig moeten worden uitgelegd op het grondgebied van alle lidstaten.
29 Bovendien moeten de bewoordingen waarin de in artikel 135 van de btw-richtlijn bedoelde vrijstellingen zijn omschreven, strikt worden uitgelegd, aangezien zij afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke levering van goederen en elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht. De uitlegging van die bewoordingen moet echter in overeenstemming zijn met de door bedoelde vrijstellingen nagestreefde doeleinden en stroken met de eisen van het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel. Dit beginsel van strikte uitlegging betekent dus niet dat de bewoordingen die ter omschrijving van de vrijstellingen van artikel 135 zijn gebruikt, aldus moeten worden uitgelegd dat zij geen effect meer sorteren (zie arrest van 17 januari 2013, Woningstichting Maasdriel, C‑543/11, EU:C:2013:20, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30 In het licht van deze inleidende overwegingen moet worden vastgesteld of de handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, binnen de werkingssfeer van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn vallen.
31 Volgens deze bepaling verlenen de lidstaten vrijstelling voor „handelingen ter zake van verzekering en herverzekering met inbegrip van daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen”.
32 Het doel van deze vrijstelling is in wezen gelegen in de moeilijkheid om vast te stellen wat de juiste maatstaf van heffing van btw over de aan de dekking van het risico verbonden verzekeringspremies is [zie in die zin arrest van 8 oktober 2020, United Biscuits (Pensions Trustees) en United Biscuits Pension Investments, C‑235/19, EU:C:2020:801, punt 32].
33 Wat in de eerste plaats het begrip „handelingen ter zake van verzekering” in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn betreft, zij opgemerkt dat dergelijke handelingen worden gekenmerkt door het feit dat de verzekeraar zich tegen voorafgaande betaling van een premie ertoe verbindt de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico de uitkering te verstrekken die bij het sluiten van de overeenkomst is overeengekomen [arresten van 25 februari 1999, CPP, C‑349/96, EU:C:1999:93, punt 17, en 8 oktober 2020, United Biscuits (Pensions Trustees) en United Biscuits Pension Investments, C‑235/19, EU:C:2020:801, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. De essentie van deze handelingen is gelegen in het feit dat de verzekerde zichzelf beschermt tegen het risico van een onzeker, maar potentieel ernstig financieel verlies tegen betaling van een zekere, maar in hoogte beperkte premie (arrest van 16 juli 2015, Mapfre asistencia en Mapfre warranty, C‑584/13, EU:C:2015:488, punt 42).
34 Bovendien is de identiteit van de ontvanger van de dienst van belang voor de afbakening van de handelingen ter zake van verzekering, die naar hun aard impliceren dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen de verrichter van de verzekeringsdienst en degene wiens risico’s door de verzekering zijn gedekt, dat wil zeggen de verzekerde (zie naar analogie arresten van 8 maart 2001, Skandia, C‑240/99, EU:C:2001:140, punt 41, en 22 oktober 2009, Swiss Re Germany Holding, C‑242/08, EU:C:2009:647, punt 36).
35 Evenwel moet worden vastgesteld dat handelingen bestaande in de verkoop van wrakken van beschadigde motorvoertuigen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, plaatsvinden op grond van andere overeenkomsten dan de verzekeringsovereenkomsten die deze voertuigen dekken, namelijk op grond van overeenkomsten die door de verzekeringsonderneming worden gesloten met andere personen dan de verzekerden en geen deel uitmaken van een verzekeringsrelatie.
36 De verkoop van een goed staat immers los van de dekking van een risico en de prijs stemt overeen met de waarde van het betrokken goed op het tijdstip van die verkoop. De vaststelling van de maatstaf van heffing van de btw levert in een dergelijk geval geen moeilijkheid op.
37 In dit verband is niet van belang dat, zoals in punt 27 van het onderhavige arrest is opgemerkt, een dergelijke handeling betrekking heeft op het wrak van een motorvoertuig dat is beschadigd bij een ongeval dat wordt gedekt door de verzekeringsonderneming die het verkoopt, en dat het bedrag van de vergoeding waar de verzekerde naar aanleiding van dit ongeval recht op heeft, de koopprijs van dit wrak omvat. De waarde van het wrak vormt namelijk de restwaarde, na ongeval, van het verzekerde voertuig en maakt dus per definitie geen deel uit van de door de verzekerde geleden schade. Bijgevolg maakt deze prijs geen deel uit van de eigenlijke verzekeringsvergoeding, aangezien die prijs aan de verzekerde wordt uitgekeerd ter uitvoering van een van de verzekeringsovereenkomst verschillende en scheidbare koopovereenkomst.
38 Bijgevolg vormt een handeling die bestaat in de verkoop van een wrak van een motorvoertuig, zoals de wrakken die aan de orde zijn in het hoofdgeding, geen „handeling ter zake van verzekering” in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn.
39 Ten slotte moet worden vastgesteld dat een dergelijke verkoophandeling niet kan worden geacht onlosmakelijk verbonden te zijn met de op het betrokken voertuig betrekking hebbende verzekeringsovereenkomst en daarom fiscaal op dezelfde wijze te moeten worden behandeld als deze overeenkomst.
40 Het is juist dat uit de rechtspraak van het Hof naar voren komt dat meerdere formeel onderscheiden prestaties die afzonderlijk kunnen worden verricht en zodoende ieder als zodanig tot belastingheffing of tot vrijstelling kunnen leiden, in bepaalde omstandigheden evenwel als één enkele prestatie worden beschouwd wanneer zij niet zelfstandig zijn. Van één enkele prestatie is met name sprake wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert of verricht, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. Dat is ook het geval wanneer een of meer prestaties de hoofdprestatie vormen, terwijl een of meer andere prestaties ondergeschikte prestaties zijn die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen (arrest van 16 april 2015, Wojskowa Agencja Mieszkaniowa w Warszawie, C‑42/14, EU:C:2015:229, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41 Het Hof heeft echter ook geoordeeld dat elke verzekeringsverrichting weliswaar per definitie een verband vertoont met het goed dat wordt verzekerd zodat er tussen die verrichting en een andere verrichting met betrekking tot hetzelfde goed een zekere onderlinge samenhang bestaat, maar dat een dergelijk verband op zich niet kan volstaan om te bepalen of er voor de toepassing van de btw kan worden gesproken van één enkele samengestelde prestatie (zie in die zin arrest van 17 januari 2013, BGŻ Leasing (C‑224/11, EU:C:2013:15, punt 36).
42 In casu, zoals in punt 35 van het onderhavige arrest is vastgesteld, vloeit de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verkoop van wrakken van schadevoertuigen voort uit andere overeenkomsten dan de verzekeringsovereenkomsten die deze voertuigen dekken, en worden eerstbedoelde overeenkomsten door de verzekeringsonderneming gesloten met andere personen dan de verzekerden. Bovendien volgt uit punt 27 van het onderhavige arrest dat laatstgenoemden, die de oorspronkelijke eigenaar van die wrakken zijn, niet verplicht zijn deze aan de verzekeringsonderneming over te dragen, zodat de beslissing van deze verzekerden losstaat van deze verzekeringsovereenkomsten en wordt genomen na het sluiten van die overeenkomsten, en zelfs na het intreden van het verzekerde risico.
43 Bijgevolg kan niet worden geoordeeld dat het feit dat verkopen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, worden verricht door een verzekeringsonderneming en betrekking hebben op wrakken van motorvoertuigen die schade hebben opgelopen bij ongevallen die door die onderneming worden gedekt, tot gevolg heeft dat deze verkopen en de verzekeringsovereenkomsten met betrekking tot deze voertuigen zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien vanuit economisch oogpunt een geheel vormen waarvan splitsing kunstmatig zou zijn.
44 Wat in de tweede plaats het begrip „met handelingen ter zake van verzekering en herverzekering samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen” in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn betreft, zij opgemerkt dat „diensten” in artikel 24, lid 1, van deze richtlijn worden gedefinieerd als elke handeling die geen levering van goederen is.
45 De verkoop van een wrak van een motorvoertuig vormt echter wel een „levering van goederen” in de zin van artikel 14, lid 1, van deze richtlijn, die de overdracht of overgang beoogt van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken. Een dergelijke verkoop kan dus niet onder het in het vorige punt bedoelde begrip vallen.
46 Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.
Tweede vraag
47 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 136, onder a), van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen en dus krachtens deze bepaling zijn vrijgesteld.
48 Artikel 136, onder a), van de btw-richtlijn voorziet in vrijstelling voor leveringen van goederen die uitsluitend zijn gebruikt voor een activiteit die krachtens onder meer artikel 135 van deze richtlijn is vrijgesteld, wanneer voor deze goederen geen recht op aftrek is genoten.
49 In het kader van artikel 136, onder a), van de btw-richtlijn heeft de term „gebruikt” betrekking op het feit dat een goed bestemd is voor een bepaald gebruik, in casu om te worden gebruikt voor een activiteit bestaande in het verrichten van handelingen ter zake van verzekering, zoals omschreven in de punten 33 en 34 van het onderhavige arrest.
50 Daarvan is echter geen sprake bij goederen die een verzekeringsonderneming verwerft naar aanleiding van door haar gedekte ongevallen en die zij niet voornemens is te gebruiken in het kader van haar verzekeringsactiviteit, maar die bestemd zijn om in de staat waarin ze zich bevinden en zonder gebruik ervan, aan derden te worden verkocht. Deze laatste omstandigheid volstaat overigens om vast te stellen dat dergelijke goederen niet van belang zijn in het kader van deze verzekeringsactiviteit.
51 Derhalve moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 136, onder a), van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.
Derde vraag
52 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel, aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat geen vrijstelling wordt verleend voor handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, wanneer die verwervingen geen recht op aftrek hebben doen ontstaan.
53 Het beginsel van fiscale neutraliteit komt tot uitdrukking in de aftrekregeling, die tot doel heeft de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw. Het gemeenschappelijke btw-stelsel waarborgt bijgevolg een volstrekt neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht de doelstellingen of resultaten van deze activiteiten, mits die activiteiten zelf aan de btw zijn onderworpen (arrest van 13 maart 2014, Malburg, C‑204/13, EU:C:2014:147, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
54 Hoewel, zoals blijkt uit punt 29 van het onderhavige arrest, bij de uitlegging van de bepalingen van de btw-richtlijn die in vrijstellingen voorzien, de vereisten van het beginsel van fiscale neutraliteit in acht moeten worden genomen, kan de werkingssfeer van een vrijstelling echter bij ontbreken van een uitdrukkelijke bepaling niet op grond van dit beginsel worden uitgebreid. Dit beginsel is immers geen regel van primair recht waaraan de geldigheid van een vrijstelling kan worden getoetst, maar een uitleggingsbeginsel dat moet worden toegepast tezamen met het beginsel dat vrijstellingen strikt moeten worden uitgelegd (arresten van 19 juli 2012, Deutsche Bank, C‑44/11, EU:C:2012:484, punt 45, en 8 juli 2021, Rádio Popular, C‑695/19, EU:C:2021:549, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
55 De uitsluiting van de werkingssfeer van de vrijstellingen van artikel 135, lid 1, onder a), en artikel 136, onder a), van de btw-richtlijn voor handelingen als die in het hoofdgeding kan dus niet ter discussie worden gesteld met het argument dat zij in strijd zou zijn met het beginsel van fiscale neutraliteit.
56 Op de derde vraag moet dus worden geantwoord dat het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel, aldus moet worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat geen vrijstelling wordt verleend voor handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, wanneer die verwervingen geen recht op aftrek hebben doen ontstaan.
Kosten
57 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 135, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
moet aldus worden uitgelegd dat
handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.
2) Artikel 136, onder a), van richtlijn 2006/112
moet aldus worden uitgelegd dat
handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.
3) Het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
moet aldus worden uitgelegd dat
het er niet aan in de weg staat dat geen vrijstelling wordt verleend voor handelingen die erin bestaan dat een verzekeringsonderneming van haar verzekerden verworven wrakken van motorvoertuigen die bij door deze onderneming gedekte ongevallen zijn beschadigd, aan derden verkoopt, wanneer die verwervingen geen recht op aftrek hebben doen ontstaan.
ondertekeningen
* Procestaal: Portugees.
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 19 januari 2022 – Global, Companhia de Seguros SA / Autoridade Tributária e Aduaneira
(Zaak C-42/22)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Global, Companhia de Seguros SA
Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira
Prejudiciële vragen
A. Moeten artikel 13, B, onder a), van de zesde btw-richtlijn1 en bijgevolg het huidige artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn2 aldus worden uitgelegd dat het begrip ,,handelingen ter zake van verzekering en herverzekering” voor de toepassing van de btw-vrijstelling ook aanverwante of bijkomende activiteiten omvat, zoals de aan- en verkoop van schadevoertuigen?
B. Moeten artikel 13, B, onder c), van de zesde btw-richtlijn en bijgevolg het daaruit voortvloeiende artikel 136, onder a), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat de verwerving en de verkoop van schadevoertuigen worden geacht uitsluitend te zijn verricht ten behoeve van een vrijgestelde entiteit, mits deze goederen geen recht op aftrek van btw hebben doen ontstaan?
C. Is het in strijd met het beginsel van de neutraliteit van de btw dat de verkoop van schadevoertuigen door verzekeringsmaatschappijen niet is vrijgesteld van btw in gevallen waarin er geen recht op aftrek van voorbelasting bestond?
____________
1 Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1).
1 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).