Bestuurdersaansprakelijkheid door turboliquidatie met (potentiële) baten
Het grootste verwijt dat eiser aan gedaagde als (voormalig) bestuurder van BV X maakt is dat zij de vennootschap heeft laten ontbinden zonder vereffening (turboliquidatie) terwijl er nog baten aanwezig waren.
Hoewel een turboliquidatie een wettelijke grondslag heeft in artikel 2:19 lid 4 BW en op zich dus geen aanleiding vormt voor aansprakelijkheid, dient het bestuur van een vennootschap wanneer zij kiest voor deze vorm van liquidatie de belangen van de schuldeisers van de vennootschap te respecteren. Het uitgangspunt is dan ook dat het bestuur van een vennootschap moet afzien van een turboliquidatie indien er op het moment van het ontbindingsbesluit sprake was van baten van de vennootschap en bovendien, door toch te liquideren zonder vereffening, aannemelijk is dat schuldeisers van de vennootschap hierdoor zijn benadeeld.
Tussen partijen is in geschil of er ten tijde van het ontbindingsbesluit nog sprake was van baten in de zin van artikel 2:19 lid 4 BW. Voor de beoordeling hiervan is het van belang helderheid te verschaffen over wat een bate in de zin van voornoemd artikel is. Het begrip baten in de zin van artikel 2:19 lid 4 BW dient ruim te worden uitgelegd. Onder baten mogen niet slechts bestaande, maar ook potentiële baten/activa worden verstaan (ECLI:NL:HR:1997:ZC2480). Daarnaast is de bewijslast van de schuldeiser verlicht, nu volgens de Hoge Raad slechts summierlijk moet blijken van feiten en omstandigheden die het bestaan van een bate aannemelijk maken. Er mogen dus niet te veel eisen worden gesteld aan het bestaan van een bate (ECLI:NL:HR:1995:ZC1631 en ECLI:NL:PHR:2004:AO2779).
De kantonrechter concludeert dat eiser voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die aannemelijk maken dat er nog baten waren op het moment van de ontbinding van BV X. De slotsom is dat, nu gedaagde de vereffening na de ontbinding van BV X achterwege heeft gelaten terwijl er op dat moment nog sprake was van (te verwachten) baten, gedaagde onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld.
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 06-05-2020
- Datum publicatie
- 19-05-2020
- Zaaknummer
- 7903700 CV EXPL 3395
- Rechtsgebieden
- Civiel recht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Bestuurdersaansprakelijkheid. Onrechtmatig handelen als (voormalig) bestuurder door over te gaan tot turboliquidatie art. 2:19 lid 4 BW. Ten tijde van ontbindingsbesluit nog (potentiële) baten aanwezig.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaakgegevens: 7903700 CV EXPL 19-3395
Grosse aan: mr. Schoonderbeek
Afschrift aan: [gedaagde partij]
Verzonden d.d.
vonnis d.d. 6 mei 2020 van de kantonrechter
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij] ,gevestigd te Barneveld,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.D.R. Schoonderbeek,
tegen
wonende te Hierden,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.
1Het verdere procesverloop
– het tussenvonnis van 18 december 2019,
– de akte uitlating aan de zijde van [eisende partij] ,
– de antwoordakte aan de zijde van [gedaagde partij] .
2De verdere beoordeling
De vraag is of [gedaagde partij] als (voormalig) bestuurder van [naam BV] onrechtmatig jegens [eisende partij] heeft gehandeld en schadeplichtig is jegens haar.
Volgens [eisende partij] bestaat de onrechtmatige daad uit het ten onrechte plegen van een turboliquidatie dan wel uit het toewerken naar een turboliquidatie middels het wegsluizen van activa en het verrichten van selectieve betalingen.
Het uitgangspunt is dat in het geval een schuldeiser van een vennootschap wordt benadeeld door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van zijn vordering, slechts de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit. Daarnaast kan onder bijzondere omstandigheden de aansprakelijkheid worden aangenomen van degene die als bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen wordt alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de
schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem ter zake van de benadeling, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Vaste activa
(…) Materiële vaste activa Bedrijfsgebouwen en terreinen € 1.237.063 Afschrijving bedrijfsgebouwen en terreinen – € 534.063 Inventaris € 88.078 Afschrijving inventaris – € 88.078 Financiële vaste activa Lening U/G erven (miv 08-01-17) € 100.000 € 803.000 Vlottende activa (…) R/C erven (miv 08-01-17) € 660.482 R/C erven (miv 08-01-17) € 255.947 Nog te ontvangen rente bank € 22 € 916.451 Liquide middelen Rabobank betaalrekening 824 € 6.017 Rabobank spaarrekening 436 € 157.362 € 163.379 Totaal balans debet € 1.882.830 |
Credit
Eigen vermogen Geplaatst kapitaal € 583.108 Overige reserves € 1.023.790 Resultaat boekjaar – € 215 € 1.606.683 (….) Kortlopende schulden (…) Vennootschapsbelasting – € 3.585 Omzetbelasting € 1.483 (…) Belastingschulden erven ivm AB-claim ouders € 255.947 Waarborgsommen € 1.800 Overlopende passiva € 20.500 € 276.146 Totaal balans credit € 1.882.829 |
Wat verder ook zij van deze dividenduitkeringen, zoals terecht door [eisende partij]
is gesteld en overigens ook niet door [gedaagde partij] is weersproken, zou ook na deze dividenduitkeringen nog sprake zijn van een eigen vermogen van minimaal (€ 1.600.000,00 – € 1.341.263,00) € 258.737,00. Dat dit saldo niet liquide was of dat [naam BV] niet meer over liquide middelen beschikte is in dit kader niet relevant. Immers, zoals hiervoor is overwogen, moet het begrip baten ruim worden uitgelegd en kan dit ook andere vermogensbestanddelen omvatten. [gedaagde partij] heeft bij antwoordakte niet, althans onvoldoende onderbouwd, toegelicht wat er met dit gedeelte van het eigen vermogen is gebeurd, terwijl dit als (voormalig) bestuurder en enig aandeelhouder wel op haar weg had gelegen. [gedaagde partij] had de volledige jaarstukken inclusief toelichting en eventuele onderliggende bewijsstukken kunnen en moeten overleggen om voldoende inzichtelijk te maken dat er ten tijde van de ontbinding van [naam BV] baten ontbraken. Voor zover [gedaagde partij] heeft bedoeld te stellen dat het resterend eigen vermogen is gebruikt om de gestelde lening, die [gedaagde partij] aan [naam BV] zou hebben verstrekt in verband met de betaling van de dividendbelasting en AB-claim, af te betalen heeft zij die stelling, wat daar verder ook van zij, niet (voldoende) onderbouwd.
Vast staat verder dat het eigen vermogen van [naam BV] bestond uit een onbelast bedrijfspand in Nunspeet waarvan [gedaagde partij] thans enig eigenaar is. Dit pand stond op de balans per 31 december 2017 geactiveerd voor een bedrag van € 703.000,00. [eisende partij] heeft aangevoerd dat, blijkens het door hem overgelegde taxatierapport van 8 februari 2018, de marktwaarde van deze onroerende zaak € 965.000,00 bedraagt. Dit betekent dat er ten tijde van de ontbinding van [naam BV] nog een bate zou zijn van (ten minste) € 262.000,00, aldus [eisende partij] .
De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Blijkens het taxatierapport van 8 februari 2018 heeft de Rabobank mede namens [naam BV] de opdracht gegeven voor deze taxatie.
Dit is wellicht gebeurd met het oog op de ontbinding van [naam BV] . In het taxatierapport staat dat de marktwaarde van het bedrijfspand € 965.000,00 is en dat de te verwachten opbrengst bij een executoriale verkoop € 755.000,00 bedraagt. Deze bedragen liggen (ruim) boven de geactiveerde waarde volgens de balans van € 703.000,00. Zoals terecht door [gedaagde partij] is gesteld staan op de balans slechts boekwaarden vermeld, hetgeen betekent dat die waarde sterk kan afwijken van de marktwaarde. Maar nu het [naam BV] is die de opdracht tot het laten waarderen van het bedrijfspand heeft gegeven, kennelijk met het oog op de ontbinding van [naam BV] , en uit het taxatierapport blijkt dat de (te verwachten) verkoopwaarde, zelfs indien sprake is van executoriale verkoop, ruim boven de boekwaarde ligt, was [naam BV] er van op de hoogte dat het pand meer waard zou zijn dan de vermelde boekwaarde. [gedaagde partij] heeft op dit punt enkel de stelling tegengeworpen dat een overdracht voor die waarde van
€ 965.000,00 niet heeft plaatsgevonden. Zoals hiervoor ook is overwogen mocht van haar echter worden verwacht dat zij als (voormalig) bestuurder een deugdelijke verklaring geeft over wat er met deze post is gebeurd. Dit heeft [gedaagde partij] niet gedaan. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat er in ieder geval sprake was van een (potentiële) bate.
Vast staat weliswaar dat [eisende partij] betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van [naam 1] , maar niet gebleken is dat hij geadviseerd dan wel ingestemd heeft om tot turboliquidatie over te gaan. Dit geldt te meer nu in de vaststellingsovereenkomst juist is opgenomen dat [gedaagde partij] [naam BV] wil ontbinden met vereffening van het gehele vermogen van de vennootschap. Bovendien is in de akte van verdeling van 25 mei 2018 nogmaals opgenomen dat tot liquidatie van het gehele vermogen van de ontbonden vennootschap zal worden overgegaan en dat [gedaagde partij] daarom zal worden aangesteld als vereffenaar van het vermogen van de vennootschap. Dat [gedaagde partij] toch voor een turboliquidatie heeft gekozen strookt dan ook niet met de verklaring zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst en de akte van verdeling.
Vervolgens komt de vraag aan de orde wat de omvang van de schade is die [eisende partij] heeft geleden. De omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals deze (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. De op basis van de onrechtmatige daad van [gedaagde partij] gevorderde schade is door [eisende partij] gesteld op € 6.380,55, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
Nu tegen (de hoogte van) dit bedrag geen verweer is gevoerd, zal dit bedrag worden toegewezen. Omdat het toegekende bedrag een schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad betreft, is geen sprake van een handelsovereenkomst. De gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar. Slechts de wettelijke rente zal als op de wet gegrond worden toegewezen.
3De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisende partij] vastgesteld en gevallen als volgt:
€ 85,18 explootkosten
€ 486,00 griffierecht
€ 750,00 salaris gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.J. Heessels en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2020.
(ldj)