HvJ 18-01-2017 Sjelle Autogenbrug C-471/15

auto-recycling

HvJ Sjelle Autogenbrug arrest

Artikel 311, lid 1, punt 1, van de Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat gebruikte onderdelen die worden gedemonteerd uit autowrakken die door een autorecyclagebedrijf zijn gekocht van een particulier, en die zijn bestemd voor wederverkoop als reserveonderdelen, „gebruikte goederen” in de zin van die bepaling zijn, met als gevolg dat de levering van die onderdelen, door een belastingplichtige wederverkoper, onder de toepassing van de winstmargeregeling valt.

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

18 januari 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Belasting over de toegevoegde waarde – Richtlijn 2006/112/EG – Bijzondere regeling voor de belastingheffing over de winstmarge – Begrip ,gebruikte goederen’ – Verkoop van reserveonderdelen van autowrakken”

In zaak C‑471/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Vestre Landsret (regionale rechter van het westen van Denemarken) bij beslissing van 2 september 2015, ingekomen bij het Hof op 7 september 2015, in de procedure

Sjelle Autogenbrug I/S

tegen

Skatteministerium,

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, M. Vilaras (rapporteur), J. Malenovský, M. Safjan en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 september 2016,

gelet op de opmerkingen van:

–        Sjelle Autogenbrug I/S, vertegenwoordigd door C. Bachmann, advokat,

–        de Deense regering, vertegenwoordigd door C. Thorning als gemachtigde, bijgestaan door D. Auken, advokat,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door E. Tsaousi en K. Nasopoulou als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door L. Lozano Palacios en M. Clausen, vervolgens door L. Lozano Palacios, L. Grønfeldt en M. Clausen als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 september 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Sjelle Autogenbrug I/S en het Skatteministerium (ministerie van Belastingen en Accijnzen, Denemarken) over de toepasselijkheid van de regeling voor de belastingheffing over de winstmarge op de verkoop van onderdelen die uit een autowrak worden gedemonteerd met het oog op wederverkoop als reserveonderdelen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 2006/112

3        Overweging 51 van richtlijn 2006/12 luidt:

„Er dient een communautaire belastingregeling te worden vastgesteld die van toepassing is op het gebied van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten en voorwerpen voor verzamelingen, en die erop gericht is dubbele heffing van de belasting en verstoring van de mededinging tussen belastingplichtigen te vermijden.”

4        Artikel 1, lid 2, van die richtlijn luidt:

„Het gemeenschappelijke [stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde (,btw’)] berust op het beginsel dat op goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven die strikt evenredig is aan de prijs van de goederen en diensten, zulks ongeacht het aantal handelingen dat tijdens het productie- en distributieproces vóór de fase van heffing plaatsvond.

Bij elke handeling is de btw, berekend over de prijs van het goed of van de dienst volgens het tarief dat voor dat goed of voor die dienst geldt, verschuldigd onder aftrek van het bedrag van de btw waarmede de onderscheiden elementen van de prijs rechtstreeks zijn belast.

[…]”

5        Titel XII van richtlijn 2006/112, met het opschrift „Bijzondere regelingen”, bevat een hoofdstuk 4, „Bijzondere regelingen voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten”, dat bestaat uit de artikelen 311 tot en met 343 van die richtlijn.

6        Artikel 311, lid 1, punten 1 en 5, van die richtlijn luidt:

„Voor de toepassing van dit hoofdstuk, en onverminderd andere communautaire bepalingen, wordt verstaan onder:

1)      ,gebruikte goederen’: roerende lichamelijke zaken die in de staat waarin zij verkeren of na herstelling opnieuw kunnen worden gebruikt, andere dan kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, en andere dan edele metalen of edelstenen als omschreven door de lidstaten;

[…]

5)      ,belastingplichtige wederverkoper’: elke belastingplichtige die in het kader van zijn economische activiteit gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten koopt, voor bedrijfsdoeleinden bestemt dan wel invoert met het oog op wederverkoop, ongeacht of deze belastingplichtige handelt voor eigen rekening dan wel, ingevolge een overeenkomst tot aan- of verkoop in commissie, voor rekening van een derde”.

7        Afdeling 2 van hoofdstuk 4, onder titel XII, van richtlijn 2006/112, heeft als opschrift „Bijzondere regelingen voor belastingplichtige wederverkopers”. Zij bevat met name een onderafdeling 1, met het opschrift „Winstmargeregeling”, die bestaat uit de artikelen 312 tot en met 325 van die richtlijn.

8        Artikel 312 van die richtlijn luidt:

„Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder:

1)      ,verkoopprijs’: alles wat de tegenprestatie uitmaakt die een belastingplichtige wederverkoper verkrijgt of moet verkrijgen van de afnemer of een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks verband houden met de handeling, belastingen, rechten, heffingen en bijkomende kosten zoals kosten van commissie, verpakking, vervoer en verzekering die de belastingplichtige wederverkoper de afnemer in rekening brengt, echter met uitsluiting van de in artikel 79 bedoelde bedragen;

2)      ,aankoopprijs’: alles wat de in punt 1) gedefinieerde tegenprestatie uitmaakt die de leverancier van de belastingplichtige wederverkoper verkrijgt of moet verkrijgen.”

9        Artikel 313, lid 1, van richtlijn 2006/112 bepaalt:

„De lidstaten passen op door belastingplichtige wederverkopers verrichte leveringen van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten een bijzondere regeling toe voor de belastingheffing over de winstmarge van de belastingplichtige wederverkoper, overeenkomstig het bepaalde in deze onderafdeling.”

10      Artikel 314 van die richtlijn bepaalt:

„De winstmargeregeling is van toepassing op door een belastingplichtige wederverkoper verrichte leveringen van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, wanneer deze goederen hem binnen de Gemeenschap door een der onderstaande personen worden geleverd:

a)een niet-belastingplichtige;

[…]”

11      Artikel 315 van die richtlijn bepaalt:

„De maatstaf van heffing voor de in artikel 314 bedoelde goederenleveringen is de winstmarge van de belastingplichtige wederverkoper, verminderd met het bedrag van de btw die voor de winstmarge zelf geldt.

De winstmarge van de belastingplichtige wederverkoper is gelijk aan het verschil tussen de door de belastingplichtige wederverkoper voor het goed gevraagde verkoopprijs en de aankoopprijs.”

12      Artikel 318 van richtlijn 2006/112 luidt:

„1. Teneinde de inning van de belasting te vereenvoudigen, kunnen de lidstaten na raadpleging van het btw-comité, voor bepaalde handelingen of voor bepaalde categorieën belastingplichtige wederverkopers bepalen dat de maatstaf van heffing voor leveringen van goederen die onderworpen zijn aan de winstmargeregeling, wordt vastgesteld voor ieder belastingtijdvak uit hoofde waarvan de belastingplichtige wederverkoper de in artikel 250 bedoelde btw-aangifte moet indienen.

In het in de eerste alinea bedoelde geval is de maatstaf van heffing voor goederenleveringen waarop hetzelfde btw-tarief van toepassing is, de totale winstmarge van de belastingplichtige wederverkoper, verminderd met het bedrag van de btw op diezelfde winstmarge.

2. De totale winstmarge is gelijk aan het verschil tussen de volgende twee bedragen:

a)      het totale bedrag van de goederenleveringen die onderworpen zijn aan de winstmargeregeling en die gedurende het belastingtijdvak door de belastingplichtige wederverkoper verricht zijn, dit wil zeggen de som van de verkoopprijzen;

b)      het totale bedrag van de in artikel 314 bedoelde goederenaankopen die gedurende het belastingtijdvak door de belastingplichtige wederverkoper zijn verricht, dit wil zeggen de som van de aankoopprijzen.

3. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te voorkomen dat de in lid 1 bedoelde belastingplichtigen ongerechtvaardigde voordelen genieten of ongerechtvaardigde schade lijden.”

Richtlijn 2000/53/EG

13      Overweging 5 van richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB 2000, L 269, blz. 34) vermeldt dat er een grondbeginsel bestaat dat bepaalt dat afvalstoffen dienen te worden hergebruikt en nuttig toegepast en dat aan hergebruik en recycling de voorkeur dient te worden gegeven. Overweging 14 van die richtlijn erkent dat de ontwikkeling van markten voor gerecycleerde materialen dient te worden gestimuleerd.

14      Artikel 3 van richtlijn 2000/53, met het opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt in lid 1:

„Deze richtlijn bestrijkt voertuigen en autowrakken, met inbegrip van de daarin verwerkte onderdelen en materialen. Dit geldt – onverminderd artikel 5, lid 4, derde alinea – ongeacht hoe het voertuig tijdens het gebruik werd onderhouden of gerepareerd en ongeacht of het werd uitgerust met door de producent geleverde onderdelen dan wel met andere onderdelen die als vervangings- of inbouwonderdeel in overeenstemming met de relevante Gemeenschaps- of interne bepalingen werden aangebracht.”

Deens recht

15      In hoofdstuk 17, met het opschrift „Bijzondere bepalingen voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten”, van de lov om merværdiafgift nr. 106 (wet nr. 106 betreffende de belasting over de toegevoegde waarde) van 23 januari 2013, zoals van toepassing ten tijde van de feiten in het hoofdgeding (hierna: „btw-wet”), bepaalt artikel 69, lid 1, punt 1, en lid 3:

1)      een niet-belastingplichtige;

[…]

3.      Onder gebruikte goederen wordt verstaan roerende lichamelijke zaken die in de staat waarin zij verkeren of na herstelling opnieuw kunnen worden gebruikt, met uitsluiting van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten alsook edelmetaal en ‑stenen. Een transportmiddel dat wordt geleverd naar of vanuit een andere lidstaat, wordt beschouwd als een gebruikt goed, voor zover het niet valt onder de definitie van artikel 11, lid 6.”

16      In de parlementaire stukken van de btw-wet van 1994 (Folketingstidende 1993‑94, bijlage A, kolom 4368), waarbij de btw-regeling voor gebruikte goederen is ingevoerd, staat te lezen dat „[d]e voorgestelde voorschriften tot doel [hebben] te voorkomen dat tweemaal of meermaals btw over hetzelfde goed wordt betaald. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer een handelaar gebruikte goederen van particulieren aankoopt met het oog op wederverkoop”.

17      Uit deze parlementaire stukken blijkt dat onder het begrip „gebruikte goederen” in artikel 69, lid 3, van de btw-wet wordt verstaan „roerende lichamelijke zaken die in de staat waarin zij verkeren of na herstelling opnieuw kunnen worden gebruikt. Hieruit volgt dat de roerende zaken hun identiteit moeten behouden”.

18      De belastingdienst heeft, bij circulaire van 10 februari 2006 inzake de toepassing van de btw bij de sloop van voertuigen, meegedeeld dat de btw-voorschriften betreffende gebruikte goederen geen toepassing vinden wanneer een autosloper reserveonderdelen wederverkoopt, aangezien de aard van de auto dan wijzigt omdat hij tot reserveonderdelen wordt verwerkt.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

19      Sjelle Autogenbrug is een autorecyclagebedrijf, met als voornaamste activiteit de handel in gebruikte auto-onderdelen die uit autowrakken worden gedemonteerd.

20      Voorts houdt Sjelle Autogenbrug zich ook bezig met de milieubehandeling en de verwerking van afval van die voertuigen, wat een voorwaarde is om de reserveonderdelen uit die voertuigen te mogen demonteren. Ten slotte vormt de verkoop van na de verwerking en de demontage overblijvend metaalafval (schroot) een bescheiden deel van de totale omzet van het bedrijf.

21      Sjelle Autogenbrug koopt autowrakken van particulieren en verzekeraars. De particulieren noch de verzekeraars geven btw aan over de verkopen. De verwijzende rechter heeft in zijn beslissing aangegeven dat de vraag die hij aan het Hof stelt, enkel de kwalificatie betreft van de gebruikte onderdelen die worden gedemonteerd uit de voertuigen die Sjelle Autogenbrug van particulieren heeft gekocht.

22      Voor de sloop van een autowrak betaalt het ministerie van Milieu een slooppremie aan de in het nationale voertuigenregister laatst ingeschreven eigenaar van het voertuig. Deze regeling heeft tot doel, de eigenaars ertoe aan te zetten te zorgen voor een milieuvriendelijke sloop van het voertuig. Vanaf 2014 moeten de eigenaars van die voertuigen, en niet langer Sjelle Autogenbrug, ervoor zorgen dat zij de slooppremie ontvangen.

23      De verwijzende rechter geeft aan dat geen gegevens beschikbaar zijn omtrent de samenstelling van de aankoopprijs van de voertuigen en inzonderheid over hoe de waarde van de auto-onderdelen, van het metaalafval en van de slooppremie voor de milieubehandeling en de verwerking van het afval van de voertuigen wordt bepaald en in de verkoopprijs wordt opgenomen.

24      De verwijzende rechter zet uiteen dat Sjelle Autogenbrug de btw aangeeft volgens de algemene regels. Zij heeft op 15 juli 2010 de Deense belastingdienst verzocht om een tax ruling inzake de toepasselijkheid van de in hoofdstuk 17 van de btw-wet vervatte regeling voor de belastingheffing over gebruikte goederen op haar activiteit van wederverkoop van gebruikte auto-onderdelen.

25      Volgens de tax ruling die de belastingdienst op 6 augustus 2010 aan Sjelle Autogenbrug heeft afgeleverd, komt deze onderneming niet in aanmerking voor de bijzondere winstmargeregeling voor gebruikte goederen, aangezien de betrokken auto-onderdelen niet onder het begrip „gebruikte goederen” vallen in de zin van de toepasselijke wetgeving.

26      Bij vonnis van 12 december 2011 heeft de Landsskatteret (belastingrechter, Denemarken) die ruling bevestigd. Verzoekster in het hoofdgeding heeft bij de verwijzende rechter hoger beroep tegen dat vonnis ingesteld.

27      De Vestre Landsret (regionale rechter van het westen van Denemarken) heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Kunnen onderdelen van een afgedankt voertuig die een voor btw-doeleinden geregistreerd bedrijf dat zich bezighoudt met het hergebruik van auto-onderdelen, uit een voertuig demonteert met het oog op wederverkoop als reserveonderdelen, in de omstandigheden van het hoofdgeding worden beschouwd als ,gebruikte goederen’ in de zin van artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn [2006/112]?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

28      Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat gebruikte onderdelen die worden gedemonteerd uit autowrakken die door een autorecyclagebedrijf zijn gekocht van een particulier, en die zijn bestemd voor wederverkoop als reserveonderdelen, „gebruikte goederen” in de zin van die bepaling zijn, met als gevolg dat de levering van die onderdelen door een belastingplichtige wederverkoper onder de toepassing van de winstmargeregeling valt.

29      Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat bij de bepaling van de draagwijdte van een bepaling van het Unierecht rekening dient te worden gehouden zowel met de bewoordingen en de context als met de doelstellingen van die bepaling (arrest van 3 maart 2011, Auto Nikolovi, C‑203/10, EU:C:2011:118, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Volgens artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112 zijn „gebruikte goederen” „roerende lichamelijke zaken die in de staat waarin zij verkeren of na herstelling opnieuw kunnen worden gebruikt”.

31      Vastgesteld dient te worden dat uit die bepaling niet blijkt dat het begrip „gebruikte goederen” in de zin van die bepaling niet mede ziet op roerende lichamelijke goederen die in de staat waarin zijn verkeren of na herstelling opnieuw kunnen worden gebruikt, wanneer zij worden gedemonteerd uit een ander goed waarin zij als onderdeel waren verwerkt. De omstandigheid dat het gebruikte goed wordt gedemonteerd uit een ander goed waarvan het deel uitmaakt, doet immers niets af aan de kwalificatie van het gedemonteerde goed als „gebruikt goed”, voor zover het „in de staat waarin het verkeert of na herstelling” opnieuw kan worden gebruikt.

32      De kwalificatie als „gebruikt goed” vereist bovendien enkel dat het gebruikte goed de functionaliteiten heeft behouden die het had toen het nieuw was, en dat het daarom, in de staat waarin het verkeert of na herstelling, opnieuw kan worden gebuikt.

33      Dat is het geval voor autoreserveonderdelen die uit een autowrak worden gedemonteerd, aangezien zij zelfs na demontage uit het voertuig de functionaliteiten behouden die zij hadden toen zij nieuw waren, en dus voor dezelfde doeleinden opnieuw kunnen worden gebruikt.

34      Die uitlegging stemt overigens overeen met het grondbeginsel dat in overweging 5 van richtlijn 2000/53 is vermeld, volgens hetwelk autoafval, waartoe onderdelen en materialen van autowrakken behoren, dient te worden hergebruikt en nuttig toegepast.

35      Het argument van de Deense regering dat de kwalificatie als „gebruikt goed” in de zin van artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112 veronderstelt dat het gekochte en het verkochte goed identiek zijn, wat niet het geval zou zijn indien een volledige auto wordt gekocht en de uit dat voertuig gedemonteerde onderdelen worden wederverkocht als reserveonderdelen, kan aan die uitlegging niet afdoen. Die regering is van mening dat de reserveonderdelen van een afgedankte auto worden geproduceerd tijdens de verwerking van het afval van het voertuig. Daardoor zijn zij niet identiek tussen het moment waarop zij door de onderneming als onderdelen van een autowrak zijn gekocht, en het moment waarop zij als reserveonderdelen zijn verkocht.

36      Evenwel zij vastgesteld dat een auto bestaat uit een geheel van onderdelen, die zijn geassembleerd en die in de staat waarin zij verkeren of na herstelling, kunnen worden gedemonteerd en wederverkocht.

37      In die omstandigheden moeten uit autowrakken gedemonteerde onderdelen worden beschouwd als „gebruikte goederen” in de zin van artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112, met als gevolg dat de levering van dergelijke onderdelen, door een belastingplichtige wederverkoper, onder de toepassing van de winstmargeregeling valt, overeenkomstig artikel 313, lid 1, van die richtlijn.

38      In dat verband zij met betrekking tot de winstmargeregeling eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 315, tweede alinea, van richtlijn 2006/112 de winstmarge van de belastingplichtige wederverkoper gelijk is aan het verschil tussen de door de belastingplichtige wederverkoper voor het goed gevraagde verkoopprijs en de aankoopprijs.

39      Niet-toepassing van die regeling op reserveonderdelen die zijn gedemonteerd uit autowrakken die van particulieren zijn gekocht, zou haaks staan op de doelstelling van de bijzondere winstmargeregeling, die, zoals blijkt uit overweging 51 van richtlijn 2006/112, ertoe strekt dubbele belasting en mededingingsverstoring tussen belastingplichtigen op het gebied van gebruikte goederen te voorkomen (zie in die zin arresten van 1 april 2004, Stenholmen, C‑320/02, EU:C:2004:213, punt 25; 8 december 2005, Jyske Finans, C‑280/04, EU:C:2005:753, punt 37, en 3 maart 2011, Auto Nikolovi, C‑203/10, EU:C:2011:118, punt 47).

40      Het belasten van de levering van dergelijke reserveonderdelen door een belastingplichtige wederverkoper brengt immers dubbele belasting met zich mee, aangezien de verkoopprijs van die onderdelen noodzakelijkerwijs een btw-bedrag omvat dat bij de aankoop van het voertuig als voorbelasting is betaald door een persoon die onder een van de categorieën van artikel 314, onder a), van richtlijn 2006/112 valt, en dat noch deze persoon, noch de belastingplichtige wederverkoper kon aftrekken (zie arrest van 3 maart 2011, Auto Nikolovi, C‑203/10, EU:C:2011:118, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      De Deense en Griekse regering maken weliswaar gewag van eventuele moeilijkheden bij de bepaling, overeenkomstig artikel 315 van richtlijn 2006/112, van de maatstaf van heffing van de winstmarge en met name van de aankoopprijs van elk van de reserveonderdelen.

42      Eventuele praktische moeilijkheden bij de toepassing van de winstmargeregeling kunnen evenwel niet rechtvaardigen dat bepaalde categorieën van belastingplichtige wederverkopers van die regeling worden uitgesloten, aangezien noch in artikel 313, noch in enige andere bepaling van richtlijn 2006/112 is voorzien in de mogelijkheid van een dergelijke uitsluiting.

43      De onder de winstmargeregeling bepaalde maatstaf van heffing moet bovendien blijken uit een boekhouding die toestaat na te gaan of alle voorwaarden voor de toepassing van die regeling zijn vervuld.

44      Voorts zij eraan herinnerd dat de lidstaten, teneinde de inning van de belasting te vereenvoudigen, voor bepaalde handelingen of voor bepaalde categorieën belastingplichtige wederverkopers kunnen bepalen dat de maatstaf van heffing voor leveringen van goederen die zijn onderworpen aan de winstmargeregeling en waarop hetzelfde btw-tarief wordt toegepast, de totale winstmarge is als omschreven in artikel 318 van richtlijn 2006/112.

45      Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord dat artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat gebruikte onderdelen die worden gedemonteerd uit autowrakken die door een autorecyclagebedrijf zijn gekocht van een particulier, en die zijn bestemd voor wederverkoop als reserveonderdelen, „gebruikte goederen” in de zin van die bepaling zijn, met als gevolg dat de levering van die onderdelen, door een belastingplichtige wederverkoper, onder de toepassing van de winstmargeregeling valt.

Kosten

46      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat gebruikte onderdelen die worden gedemonteerd uit autowrakken die door een autorecyclagebedrijf zijn gekocht van een particulier, en die zijn bestemd voor wederverkoop als reserveonderdelen, „gebruikte goederen” in de zin van die bepaling zijn, met als gevolg dat de levering van die onderdelen, door een belastingplichtige wederverkoper, onder de toepassing van de winstmargeregeling valt.

ondertekeningen


*      Procestaal: Deens.

ECLI:EU:C:2017:20