Terechte weigering vrijgeven stukken bijeenkomsten multilateraal onderzoek carrouselfraude
Het Hof oordeelt bij tussenuitspraak (art 8:29 Awb procedure) dat de inspecteur terecht heeft geweigerd stukken van bijeenkomsten in verband met een multilateraal onderzoek met betrekking tot de betrokkenheid van (onder meer) belanghebbende bij vermoede carrouselfraude vrij te geven.
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 08-04-2019
- Datum publicatie
- 08-05-2019
- Zaaknummer
- 17/00357 en 17/00394
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Tussenuitspraak
- Inhoudsindicatie
-
Tussenuitspraak (8:29 procedure). Het Hof oordeelt dat de inspecteur terecht heeft geweigerd stukken van bijeenkomsten in verband met een multilateraal onderzoek met betrekking tot de betrokkenheid van (onder meer) belanghebbende bij vermoede carrouselfraude vrij te geven.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 08-05-2019
V-N Vandaag 2019/1079
FutD 2019-1315 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
TUSSENUITSPRAAK
Derde enkelvoudige belastingkamer
In de zaken die bij het Hof zijn geregistreerd onder de nummers 17/00357 en 17/00394 in het hoger beroep en het (incidenteel) hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur
respectievelijk
gemachtigde: prof. mr. G.J.M.E. de Bont,
tegen de uitspraak van 30 juni 2017 in de zaak met kenmerk HAA 13/1480 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1Loop van het geding
2
2. Beoordeling
8:29-beslissingen van de rechtbank; in eerste aanleg overgelegde stukken
–
i) Map IV, pagina’s 9747, 9748 en 9751;
– ii) Map X, pagina’s 12798 tot en met 12805;
– iii) Map A12, pagina’s 17554 tot en met 17556 en pagina 17592, en
– iv) Map XI, pagina’s 12854 tot en met 13324, Map XV, pagina’s 14709 tot en met 14858 en Map XX, pagina’s 16391 tot en met 17057.
Het betreft hier stukken waarover de rechtbank geen 8:29-oordeel heeft gegeven, omdat zij van
oordeel was dat die stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42
Awb zouden zijn.
i) Map IV, pagina’s 9747, 9748 en 9751
De inspecteur voert daarvoor in de brief van 25 maart 2019 de volgende reden aan:
“In deze map zit een Italiaans rapport. Op de betreffende pagina’s zijn persoonsgegevens van derden (niet natuurlijke personen en natuurlijke personen) geschoond. Het gaat om (bestuurders van) derden die geen deel uitmaakten van een fraudeketen met belanghebbende of anderszins in het controlerapport worden genoemd. Er is geen belang voor de correcties. De doorgehaalde namen staan op de pagina’s: 9747, 9748, 9751. Ik voer hiervoor als gewichtige redenen voor beperkte kennisneming aan: de bescherming van persoonsgegevens van derden. Ik verwijs naar mijn opmerkingen in punt I.2 van deze brief.”
Belanghebbende stelt diengaangaande in haar pleitnota (in aanvulling op punt 2.8 van haar tiendagenstuk) het volgende:
“1.3. De inspecteur meent dat de [op pagina’s 9747, 9748 en 9751] genoemde gegevens niet van
belang zijn voor de correcties, omdat deze derden geen deel uitmaakten van een fraudeketen met belanghebbende of anderszins in het controlerapport worden genoemd. Als gewichtige redenen voor geheimhouding voert zij aan: de bescherming van persoonsgegevens van derden.
De inspecteur heeft op geen enkele wijze gemotiveerd waarom de bescherming van persoonsgegevens in dit geval aanzienlijker zwaarder zouden zijn. Het gaat bovendien om veronderstelde missing traders. Dat de inspecteur deze gegevens niet direct heeft gebruikt voor de onderbouwing van de correcties doet daar niet aan af nu de stukken wel op de zaak betrekking hebbende stukken zijn waar debat over mogelijk moet zijn.”
De geheimhoudingskamer wijst het beroep van de inspecteur op beperkte kennisneming van de onder 2.7.1 vermelde stukken af. Gegeven het mogelijke belang bij kennisneming als gemotiveerd in onder meer de pleitnota van belanghebbende en dit belang afwegend tegen het door de inspecteur gestelde belang van bescherming van persoonsgegevens, weegt het belang van onbeperkte kennisneming naar het oordeel van de geheimhoudingskamer zwaarder. De stukken dienen op deze grond ongeschoond te worden vrijgegeven.
ii) Map X, pagina’s 12798 tot en met 12805
De inspecteur heeft daartoe in de brief van 25 maart 2019 als reden(en) het volgende aangevoerd:
“(…) De pagina’s 12798 t/m 12853 betreffen uitgebreide informatie van/over (mogelijke) leveranciers en afnemers (niet-natuurlijke personen) van [naam bedrijf] Ltd, waaronder delen uit hun administratie. Het gaat om mogelijk concurrentiegevoelige informatie. (…). Subsidiair ben ik van [mening] dat er gewichtige reden is voor beperkte kennisneming. Dit betreft de bescherming van persoonsgegevens van derden. Ik verwijs naar mijn opmerkingen in punt I.2 van deze brief.”
Belanghebbende heeft diengaangaande in haar pleitnota (in aanvulling op punt 2.9 van haar tiendagenstuk) het volgende gesteld:
“1.17. De inspecteur merkt over deze stukken op dat deze verband houden met leveringen van belanghebbende aan [naam bedrijf] Ltd. Deze leveringen zouden niet hebben plaatsgevonden in de onderzoeksperiode waarvoor is gecorrigeerd. Daarom is geen sprake van op de zaak betrekking hebbende stukken, aldus de inspecteur.
Gegeven het mogelijke belang bij kennisneming als gemotiveerd in onder meer haar pleitnota (zie onder 2.8.3) en dit belang afwegend tegen dat van het door de inspecteur gestelde belang van bescherming van persoonsgegevens, weegt het belang van onbeperkte kennisneming naar het oordeel van de geheimhoudingskamer zwaarder. De onder 2.8.1 vermelde stukken dienen derhalve te worden vrijgegeven.
Map A12, pagina’s 17554 tot en met 17556 en pagina 17592
De inspecteur voert daarvoor in haar brief van 25 maart 2019 als gewichtige reden(en) het volgende aan:
“(…) Het gaat om informatie over onderzoeken bij derden en stukken uit de administraties van deze derden (niet-natuurlijke personen). Ik schreef eerder dat deze stukken [naam bedrijf] Srl betreffen, maar dit is niet juist. De betreffende derden zijn geen relaties van belanghebbende. De derden bij wie onderzoek heeft plaatsgevonden, worden niet in het controlerapport genoemd en naar hen is geen onderzoek gedaan. Er is geen verband met de correcties en/of het geschil. Uit de stukken volgt concurrentiegevoelige informatie.
Naar mijn mening is geen sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken. Daarnaast voer ik als gewichtige voor beperkte kennisneming aan: de bescherming van persoonsgegevens van derden. Ik verwijs hiervoor naar punt I.2 van deze brief.”
Belanghebbende stelt diengaangaande in haar pleitnota (in aanvulling op punt 2.12 van haar tiendagenstuk) het volgende:
“1.36. Het gaat volgens de inspecteur om “informatie over onderzoeken bij derden en stukken uit de administraties van deze derden.”
De gemachtigde van belanghebbende heeft hieraan ter zitting van het Hof toegevoegd dat hij tijdens de inzage ter zitting op de pagina’s 17554 tot en met 17556 en 17592 namen van leveranciers of afnemers van belanghebbende heeft aangetroffen die mogelijk een rol hebben gespeeld bij zogenoemde cirkelvormige ketentransacties. De gemachtigde van belanghebbende wenst deze namen met belanghebbende te kunnen bespreken.
Map XI, pagina’s 12854 tot en met 13324, Map XV, pagina’s 14709 tot en met 14858, en Map XX, pagina’s 16391 tot en met 17057
De inspecteur voert daartoe in de brief van 25 maart 2019 onder meer het volgende aan:
“De rechtsoverwegingen 73, 82, 94 [Hof: van de beslissing van de rechtbank van 4 december 2015] betreffen diverse stukken in de mappen XI, XV en XIX. Het gaat om stukken van de bijeenkomsten georganiseerd in het kader van de multilaterale controle (MLC), ook wel aangeduid met FMC-163 (Fiscalis).
Rechtsoverweging 73 betreft de pagina’s 12854 t/m 13324 en rechtsoverweging 94 de pagina’s 16391 t/m 17057. In rechtsoverweging 82 noemt de rechtbank als paginanummers: 14683 t/m 14708. Dit moet zijn: 14709 t/m 14858.
Naar mijn mening gelden voor deze stukken de volgende gewichtige redenen voor beperkte kennisneming:
– de bescherming van persoonsgegevens van derden (zie hiervoor bij 1.2)
– Internationale belangen (zie hiervoor bij 1.3);
– het bepalen van procespositie en vrije interne meningsuiting (zie hiervoor bij 1.4);
– het belang bij een effectieve controle en controlestrategie, waaronder begrepen een effectieve en efficiënte interne werkwijze (zie hiervoor bij 1.5).
Ter verdere motivering merk ik het volgende op.
Bij de bijeenkomsten waren ambtenaren uit diverse lidstaten betrokken. Er staan persoonsgegevens van deze ambtenaren in de stukken vermeld. Daarvoor noem ik als gewichtige reden: de bescherming van persoonsgegevens van derden (zie hiervoor bij 1.2);
Verder betreffen de stukken gegevens die in het kader van het onderzoek zijn uitgewisseld op basis van artikel 5 van de Verordening 1798/2003 en artikel 7 van de Verordening van de Raad (EU) nr. 904/2010 van 7 oktober 2010. Voor deze uitwisseling van informatie geldt geheimhoudingsplicht. Ik verwijs naar artikel 41 en artikel 55 van de respectievelijke verordeningen. De informatie-uitwisseling heeft op grond van bepalingen een vertrouwelijk karakter. Daarvoor noem ik als gewichtige reden: internationale belangen (zie hiervoor bij 1.3);
Voorts hebben de ambtenaren uit de diverse lidstaten tijdens de bijeenkomsten vrijelijk (voorlopige) visies en meningen uitgewisseld. Hiervoor noem ik als gewichtige reden: het bepalen van procespositie en vrije interne meningsuiting (zie hiervoor bij 1.4).
Daarnaast ben ik van mening dat de voornoemde stukken, in hun onderlinge samenhang bezien, inzicht geven in de scenario’s van opsporing en tactieken en methodieken. Deze scenario’s, tactieken en methodieken zijn algemeen van aard en kunnen ook voor andere zaken worden gebruikt. Gezien deze omstandigheden behoren de stukken tot het strategische domein van de opsporing en de controle (zie hiervoor bij 1.5).
Bij de afweging van de belangen weegt mee in welke mate de stukken relevant zijn voor de beslissing. Naar mijn mening is dit belang gering. De stukken betreffen vooral de afstemming van het onderzoek en interne advisering in het kader van het onderzoek. De individuele lidstaten zijn zelf verantwoordelijk geweest voor de invulling en de uitvoering van de controles bij de betreffende afnemers en zij hebben daarover zelf rapportages uitgebracht. De uiteindelijke rapportages van de lidstaten vormen, samen met het controlerapport van Nederlandse belastingdienst, de onderbouwing van de correcties. Het gaat om diverse rapporten en (antwoorden op) SCAC-verzoeken van andere lidstaten. Daarvan treft u kopieën aan in de rest van het overgelegde dossier, met name in de bijlage bij het controlerapport. Deze stukken zijn vrijwel allemaal in de bezwaarfase in ongeschoonde vorm vertrekt.”
“1.24. Deze stukken gaan over de bijeenkomsten georganiseerd in het kader van de multilaterale controle (MLC), ook wel aangeduid met FMC-163 (fiscalis).
Dat de ambtenaren uit de diverse lidstaten tijdens de bijeenkomsten vrijelijk (voorlopige) visies en meningen hebben uitgewisseld, laat onverlet dat dit belang minder zwaar weegt dan het zwaarwegende belang van belanghebbende om onbeperkt van deze stukken kennis te nemen. Daarbij geldt dat geen sprake is geweest van het inwinnen van advies, maar afstemming van onderzoekshandelingen op basis van veronderstelde feiten en omstandigheden. Het zijn juist veelal de aantekeningen en notities van ambtenaren die uiteindelijk een zaak doen kantelen. Juist in deze zaak zijn deze stukken van belang, omdat deze een licht werpen op vermoedelijke schending van behoorlijk bestuur. Bovendien wordt met de anonimisering voldoende tegemoet gekomen aan gestelde, doch betwiste nadelige gevolgen voor
de ambtenaren.
betrekking hebbende bijlagen. Naar de aard en de inhoud van de bijeenkomsten gaat het hier om stukken die het karakter hebben van intern beraad; het is op grond van de stukken evident dat de uitwisseling van bij de diverse belastingadministraties voorhanden zijnde informatie en het uitwisselen casu quo vormen van meningen en standpunten een belangrijk (zo al niet het voornaamste) doel van die bijeenkomsten is geweest. In dat opzicht zijn de stukken als stukken van intern beraad aan te merken. De inspecteur moet bij de uitoefening van zijn publieke taak zijn (proces)positie kunnen bepalen, zonder dat de in dat kader gemaakte afwegingen bij de wederpartij bekend worden (verg. Hof Amsterdam 4 juni 2015, 13/00777 t/m 13/00799, ECLI:NL:GHAMS:2015:4228, r.o. 2.15, en Rechtbank Breda 7 december 2007, 05/4975, ECLI:NL:RBBRE:2007:BC4499). Dat geldt niet minder voor aan het maken van dergelijke afwegingen voorafgaand multilateraal controleberaad. Overigens is op dit punt niet een scherp onderscheid te maken met de tweede grond die naar het oordeel van het Hof een zwaarwegende reden vormt de onder 2.10.1 vermelde stukken geheim te houden, te weten: redenen van intern-strategische en controle-strategische aard (verg. Hof Amsterdam 4 juni 2015, 13/00777 t/m 13/00799, ECLI:NL:GHAMS:2015:4228, r.o. 2.14, en Hof Amsterdam 19 april 2006, 04/04923, ECLI:NL:GHAMS:2006:AW2127, r.o. 3.18.1). Als vanzelfsprekend hebben de hiervoor bedoelde bijeenkomsten ook betrekking gehad op het uitwisselen en afstemmen van meningen omtrent en het doen van voorstellen voor de door de diverse bevoegde autoriteiten gewenste (controle-)aanpak van vermoede carrouselfraude. Met dit belang is de effectiviteit van het ter zake geldende gemeenschapsrecht, de door de overheden uit te oefenen controle op de naleving daarvan en van de nationale btw-wetgeving gemoeid. Dit vormt een zwaarwichtige reden voor geheimhouding die naar het oordeel van het Hof heeft te prevaleren boven het belang van belanghebbende om te weten hoe de multilaterale controle is opgezet, welke informatie in dat kader door de bevoegde autoriteiten is uitgewisseld en welke functionarissen daarbij betrokken zijn geweest. Daarbij weegt mee dat de inspecteur heeft gesteld dat (ook) het multilaterale onderzoek is neergeslagen in een (uitvoerig) rapport van de inspecteur dat aan de in geschil zijnde naheffingsaanslagen ten grondslag is gelegd en waarover belanghebbende beschikt. Voorts weegt mee dat een multilaterale controle – naar mag worden aangenomen – mede is gebaseerd op vertrouwen tussen de lidstaten, welk vertrouwen geschaad zou (kunnen) worden indien de in het kader van de multilaterale ontmoetingen – ten behoeve van de afstemming door controlemedewerkers en het bespreken van de gewenste (controle-)aanpak – uitgewisselde meningen en informatie aan een of meer belastingplichtigen ter beschikking zou worden gesteld.
De overige in dit verband door de inspecteur aangevoerde gronden voor geheimhouding kunnen in het midden blijven.
8:29 in hoger beroep; in tweede aanleg overgelegde stukken
Slotsom
3Beslissing
Het Hof:
–
acht geheimhouding van de onder 2.10.1 vermelde stukken, met uitzondering van de pagina’s 16785
tot en met 17057 van Map XX, gerechtvaardigd;
– bepaalt dat de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende kopieën ter hand stelt van de
ongeschoonde pagina’s die hiervoor onder 2.7.1, 2.8.1, 2.9.1 en 2.13.1 zijn vermeld;
– stelt de termijn voor nakoming hiervan op één week na dagtekening van deze tussenuitspraak;
–
verzoekt de inspecteur het Hof binnen één week na dagtekening van deze tussenuitspraak over de al
dan niet nakoming ervan te informeren, in het geval van nakoming door middel van gelijktijdige
toezending aan het Hof van de aan belanghebbende toe te zenden stukken;
– stelt het procesdossier, nadat de inspecteur het Hof heeft geïnformeerd over het al dan niet nakomen
van hetgeen hiervoor is vermeld, ter beschikking van de tweede meervoudige belastingkamer van het
Hof, met dien verstande dat de stukken die door de inspecteur niet of partieel geanonimiseerd zijn
verstrekt en waarop met inachtneming van deze uitspraak geheimhouding respectievelijk een
beperkte kennisneming van toepassing is, in gesloten enveloppen tot het dossier behoren.
Deze tussenuitspraak is vastgesteld op 8 april 2019 door mr. E.A.G van der Ouderaa, voorzitter en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.