Belanghebbende terecht als bestuurder aansprakelijk gesteld voor nageheven omzetbelasting
Belanghebbende is bestuurder van de BV. De BV deed maandaangiften voor de btw. Over 2011 heeft de BV, met uitzondering van de maanden februari en juni, nihilaangiften gedaan, zij het voor november eerst nadat aan de BV een naheffingsaanslag naar een geschat bedrag aan btw is opgelegd.
– het niet ontvangen van de informatie waarom is verzocht;
– het ontbreken van een openstaande schuld van de BV.
Op 26 augustus 2013 heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor € 24.900.
- Instantie
- Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24-01-2020
- Datum publicatie
- 13-02-2020
- Zaaknummer
- 19/00074
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:7099, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Belanghebbende is terecht als bestuurder aansprakelijk gesteld voor nageheven omzetbelasting. Er is sprake van grove schuld van het lichaam, waardoor niet betalingsonmacht kan worden gemeld. De grove schuld van het lichaam wordt veroorzaakt door het handelen van belanghebbende zelf.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00074
Uitspraak op het hoger beroep van
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidenteel hoger beroep van
de Ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 december 2018, nummer BRE 17/3472 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Ontvanger,
betreffende de hierna vermelde beschikking aansprakelijkstelling.
1Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft bij beschikking van 13 juli 2016 belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 24.900 voor de door [vennootschap] (hierna: de BV) onbetaald gelaten naheffingsaanslag omzetbelasting over het kalenderjaar 2011.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
“Hierbij meld ik betalingsonmacht
Gaarne bevestiging van dit schrijven.
Bij voorbaat dank. [belanghebbende] [adres] – [postcode] . [woonplaats] ”
Naar aanleiding van deze melding heeft de Ontvanger bij brief van 26 juni 2012 vragen gesteld aan de BV. Bij brief van 3 augustus 2012 heeft de Ontvanger de melding van betalingsonmacht beoordeeld als niet rechtsgeldig, onder opgaaf van de volgende redenen:
– het niet ontvangen van de informatie waar in de brief van 26 juni 2012 om is verzocht;
– het ontbreken van een openstaande schuld van de BV.
3Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
1. Is belanghebbende terecht als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschuld van de BV?
2. Is de regeling van artikel 36, lid 4, Invorderingswet 1990 (hierna: IW) is strijd met artikel 13 EVRM en/of artikel 47 Handvest van de Europese Unie?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4Gronden
Ten aanzien van het geschil
“De regeling van artikel 36, lid 4, van de Invorderingswet heeft als doel de rechten van de schatkist te beschermen, meer in het bijzonder door te bewerkstelligen dat de ontvanger op een vroeg tijdstip op de hoogte geraakt van de betalingsmoeilijkheden van een lichaam, zodat de ontvanger de zijns inziens benodigde maatregelen kan nemen ter verzekering van de inning van de belasting (vgl. de conclusie van de Advocaat-Generaal, onderdeel 5.2). Om dit te bereiken bevat de regeling een krachtige stimulans voor de bestuurder om ervoor zorg te dragen dat namens het lichaam, overeenkomstig het bepaalde in artikel 36, lid 2, van de Invorderingswet, onverwijld mededeling wordt gedaan aan de ontvanger indien is gebleken dat het lichaam niet tot betaling van belasting in staat is. De regeling van artikel 36, lid 4, gaat daarmee niet verder dan de wetgever voor dit doel redelijkerwijs noodzakelijk kon achten. Van een bestuurder mag worden gevergd dat hij van de financiële situatie van het lichaam waarvan hij bestuurder is, en meer in het bijzonder van eventuele betalingsmoeilijkheden van dat lichaam, op de hoogte is of zich daarvan onverwijld op de hoogte laat stellen. Voor een bestuurder is het als regel niet onmogelijk of uiterst moeilijk om ervoor te zorgen dat in het geval van betalingsmoeilijkheden met betrekking tot een openstaande belastingschuld tijdig mededeling daarvan aan de ontvanger wordt gedaan. Dat de regeling ook geldt indien niet is gebleken van enig misbruik en dat de mededeling moet worden gedaan binnen de door de Invorderingswet bepaalde termijn, wil zij de bestuurder kunnen ontlasten, doet aan het voorgaande niet af.”
Slotsom
Ten aanzien van het griffierecht
Ten aanzien van de proceskosten
5Beslissing
Het Hof
- verklaart het hoger beroep ongegrond,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 24 januari 2020 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, M. Harthoorn en J.J. van den Broek, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is enkel door de voorzitter ondertekend, aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- de naam en het adres van de indiener;
- een dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20-12-2018
- Datum publicatie
- 03-04-2019
- Zaaknummer
- BRE 17 _ 3472
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:229, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Artikel 36 Invorderingswet 1990, artikel 7, tweede lid, Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990
Belanghebbende is terecht aansprakelijk gesteld voor de door de vennootschap, waarvan hij bestuurder is, niet betaalde omzetbelasting. Immers, het is aan grove schuld van de vennootschap te wijten dat te lage aangifte is gedaan en het is aan belanghebbende te wijten dat de vennootschap niet rechtsgeldig kon melden. In dat geval wordt vermoed dat de niet-betaling van de omzetbelasting door de vennootschap is te wijten aan belanghebbende als bestuurder van de vennootschap. Belanghebbende wordt niet toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De door belanghebbende gestelde contacten met de Belastingdienst staan niet aan de aansprakelijkstelling in de weg.
- Wetsverwijzingen
- Invorderingswet 1990 36
Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 7 - Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 03-04-2019
V-N Vandaag 2019/818
V-N 2019/24.2.5
JONDR 2019/619 - Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/3472
uitspraak van 20 december 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1Ontstaan en loop van het geding
2Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Op 13 juni 2012 heeft de Belastingdienst de volgende melding ontvangen:
“Hierbij meld ik betalingsonmacht
[vennootschap] , [adres] . [woonplaats]Gaarne bevestiging van dit schrijven.
Bij voorbaat dank. [belanghebbende] [adres] . [woonplaats] ”
Naar aanleiding van deze melding heeft de ontvanger bij brief van 26 juni 2012 vragen gesteld aan de vennootschap. Bij brief van 3 augustus 2012 heeft de ontvanger de melding van betalingsonmacht beoordeeld als niet rechtsgeldig, onder opgaaf van de volgende redenen:
- -het niet ontvangen van de informatie waar in de brief van 26 juni 2012 om is verzocht;
- -het ontbreken van een openstaande schuld van de vennootschap.
3Geschil
4Beoordeling van het geschil
5Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2018 door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, voorzitter, mr. W.A.P. van Roij en mr. A.H.W. Steijn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Stassen‑Kanters, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.